Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0771

Datum uitspraak2002-11-15
Datum gepubliceerd2002-11-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1191/02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nummer: 1191/02 15 november 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 24 mei 2002. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van de algemeen directeur van de dienst informatie en administratie van de gemeente Groningen (: de directeur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de op hem betrekking hebbende beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Ingevolge de artikelen 26, eerste lid en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: de AWB) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de directeur, binnen zes weken na dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het gerechtshof. De uitspraak van de directeur is gedagtekend 20 maart 2002. Het beroepschrift is door belanghebbende per fax naar de griffie van het hof gezonden op 6 mei 2002 en dat beroepschrift is op diezelfde dag ter griffie ingekomen. Derhalve is het beroepschrift niet voor het einde van de wettelijke beroepstermijn ter griffie ontvangen. Evenmin is het beroepschrift voor het einde van die termijn door belanghebbende ter post bezorgd. Om die reden heeft de voorzitter bij genoemde beschikking belanghebbende niet - ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Tegen deze beschikking is belanghebbende in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 24 juni 2002. De directeur heeft hierop de brief van 4 juli 2002 aan de griffie doen toekomen. Belanghebbende heeft vervolgens verzocht ter zake van zijn verzetschrift te worden gehoord. De mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof te Groningen op 11 oktober 2002. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende alsmede de gemachtigde van de directeur. Met betrekking tot het verzetschrift overweegt het hof als volgt: Het hof kan belanghebbende niet volgen in zijn standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn beroep omdat hij het beroepschrift binnen één week na afloop van de beroepstermijn - op 6 mei 2002 - ter post heeft bezorgd. Artikel 6:9, lid 2 van de AWB bepaalt immers dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu in de onderhavige zaak geen terpostbezorging van het beroepschrift binnen de beroepstermijn heeft plaatsgevonden, vindt laatstgenoemd artikellid geen toepassing De uitspraak - die is voorzien van de juiste naam en adressering en verwijzing naar de rechtsmiddelen - is gedateerd op 20 maart 2002. Niet, althans onvoldoende, weersproken is komen vast te staan dat die uitspraak op 21 maart 2002 door middel van bezorging ter post door de directeur aan belanghebbende is toegezonden. Op laatstgenoemde dag is de uitspraak alsdan door de directeur aan belanghebbende bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41, lid 1 van de AWB. Nu deze bekendmaking na de datering van de uitspraak heeft plaatsgevonden dient niet de bijzondere regel van artikel 22j, lid 1 AWR, maar de algemene regel in artikel 6:8, lid 1 van de AWB te worden toegepast. Op grond van laatstgenoemd artikellid vangt de beroepstermijn aan op 22 maart 2002. Daaraan doet niet af dat belanghebbende de uitspraak - gelijk belanghebbende ter zitting heeft gesteld - pas op 23 maart 2002 per post heeft ontvangen. Daarbij merkt het hof nog op dat in casu geen sprake is van "uitreiking" als bedoeld in voormeld artikel 3:41, lid 1, omdat onder "uitreiking" in de zin van dat artikellid dient te worden wordt verstaan: uitreiking door het betreffende bestuursorgaan zelf, en niet: uitreiking door de posterijen. De beroepstermijn loopt mitsdien tot vrijdag 3 mei 2002. Belanghebbende heeft zijn beroepschrift derhalve, mede gelet op het bepaalde in de Algemene termijnenwet, te laat ingediend. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de AWB. Terecht heeft de voorzitter in zijn uitspraak van 24 mei 2002 belanghebbende niet - ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet naar het oordeel van het hof niet af dat - naar belanghebbende stelt - de directeur niet binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient als volgt te worden beslist: Het hof verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 15 november 2002 door mr H.H.A Fransen, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer als voorzitter, en op die datum in het openbaar door genoemde raadsheer uitgesproken te Leeuwarden in tegenwoordigheid van de griffier dhr G.M. Gerrits, en ondertekend door genoemde raadsheer en genoemde griffier. Op 20 november 2002 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden