Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1389

Datum uitspraak2002-11-26
Datum gepubliceerd2002-12-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/02347
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft belanghebbende ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Nu belanghebbende geweigerd heeft verweerder het originele parkeerkaartje in de bezwaarfase toe te zenden, komt de schade als gevolg van de aangebrachte wielklem niet voor rekening van verweerder. Daarnaast heeft belanghebbende (advocaat) de grenzen van de redelijkheid overschreden door een advocaat voor rechtsbijstand in te schakelen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tiende Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belangheb-bende, tegen een uitspraak van de waarnemend directeur van Stadstoezicht te Amsterdam, hierna verweerder, gedagtekend 18 maart 2002, betreffende de aan belanghebbende op-gelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting en de ten laste van hem genomen beschikking kosten aanbrengen en verwijderen wielklem. Het beroep is behandeld ter zitting van 12 november 2002. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder op het bezwaar; - vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting; - vernietigt de beschikking kosten aanbrengen en verwijderen wielklem, en - gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoe-den. Gronden 1.1. Op 13 januari 2002 heeft belanghebbende, van beroep advocaat en werkzaam bij Y Advocaten en Belastingadviseurs, op of rond 20:08 uur een auto geparkeerd aan de Z-gracht ter hoogte van huisnummer 000, te Amsterdam. Op die plaats was hij ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 1999 en de daarbij behorende Bijlage Tarieventabel 1999 van de Gemeente Amsterdam deswege par-keerbelasting verschuldigd. Bij een controle heeft een medewerker van de dienst Parkeerbeheer geen geldig parkeerkaartje in de auto aangetroffen. Wel werd gecon-stateerd dat in belanghebbendes auto een avondkaart van de dag er voor lag. Ter zake van genoemd parkeren is aan belanghebbende een naheffingsaanslag par-keerbelasting met aanslagnummer 9999999 (hierna: de aanslag) opgelegd. De aan-slag is, inclusief kosten, vastgesteld op een bedrag van € 33,35. Tevens is aan de auto een wielklem aangebracht, ter zake waarvan op 14 januari 2002 een beschikking voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem (hierna: de beschikking) ten bedrage van € 29,50 ten laste van belanghebbende is genomen. 1.2. Op 17 januari 2002 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de aanslag en de beschikking. Daarbij heeft hij een kopie van een parkeerkaartje overgelegd. In reactie hierop heeft verweerder belanghebbende op 11 februari 2002 verzocht om het originele kaartje in de bijgevoegde antwoordenveloppe aan Stadstoezicht toe te zen-den. Naar aanleiding van dat verzoek schrijft belanghebbende in zijn brief van 13 februari 2002 het volgende: "Bij het bezwaarschrift is dezerzijds een goede en duidelijke kopie van het betreffende par-keerkaartje gevoegd. Indien u om u moverende redenen deze kopie wenst te verifiëren aan de hand van het origineel dan kunt u zulks alhier ten kantore doen waar het origineel ter inzage ligt. U kunt hiertoe een afspraak met mijn secretaresse maken. Een andere mogelijkheid is dat ik het kaartje te uwen kantore door u laat verifiëren. Van afgifte zal ook alsdan evenwel geen sprake kunnen zijn. Hieraan zullen uiteraard wel kosten verbon-den zijn die bij toewijzing van het bezwaar door u vergoed dienen te worden. In dat kader zou een dergelijk bezoek wellicht gecombineerd kunnen worden met de hoorzitting waar cliënt prijs op stelt indien en voorzover u voornemens mocht zijn tot afwijzing van het bezwaar over te gaan. Overigens is het geen enkel probleem het kaartje ter finale kwijting aan u te overhandigen nadat u toewijzend heeft beschikt op het bezwaar en tot betaling van het gevorderde bedrag bent overgegaan. Tot dat moment kan van afgifte van het origineel echter geen sprake zijn. Het risico dat aldus, naar uw mening, cruciaal bewijsmateriaal in het ongerede raakt is immers onaanvaardbaar." Verweerder heeft het bezwaar, onder verwijzing naar het niet overleggen van het ori-ginele parkeerkaartje, afgewezen. 1.3. Ter zitting heeft belanghebbende een origineel parkeerkaartje laten zien, met daarop de datum 13 januari 2002 en de vermelding "Parkeren betaald tot: 12:00-23:00". 2. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd en de beschikking terecht is geno-men, alsmede of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten. 3.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 3.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht: Ik claim alleen de kosten gemaakt in de bezwaarfase. Die kosten bestaan uit omzet-derving ter grootte van € 272,50 (excl. BTW) en kosten rechtsbijstand ten bedrage van € 152,50. De omzetderving is veroorzaakt doordat ik op 14 januari 's ochtends de wielklem aan mijn auto vond waardoor ik anderhalf uur later op mijn werk aan-kwam. De goedkoopste advocaat van het advocatenkantoor waar ik werk, heeft mijn processtukken geschreven en de kosten daarvan zijn intern verrekend. Ik kan op dit moment geen stukken ter onderbouwing van het schadebedrag inbrengen. Mijn aanbod om door middel van het horen van de ambtenaar van Stadstoezicht die de naheffingsaanslag heeft opgelegd, het bewijs te leveren dat ik een geldig parkeer-kaartje achter de voorruit had geplaatst, trek ik in. 3.3. Verweerder heeft ter zitting, kort en zakelijk weergegeven, nog het volgende op-gemerkt: Ik heb de brief van belanghebbende van 17 februari 2002 niet aangemerkt als een verzoek om te worden gehoord. De gemeente Amsterdam hanteert het beleid dat het geldige originele parkeerkaartje moet worden getoond, waarna de betreffende naheffingsaanslag parkeerbelasting en beschikking kosten wielklem worden vernietigd. De eis het originele kaartje te over-leggen, houdt verband met mogelijk misbruik van genoemd beleid en is gebaseerd op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr). Ik constateer dat het door belanghebbende getoonde originele kaartje ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag geldig was, zodat de onderhavige aanslag en de beschik-king moeten worden vernietigd. Belanghebbende had het originele kaartje naar mijn mening eerder moeten toezenden en hij heeft daarom geen recht op schadevergoeding. Op de keper beschouwt voert hij een overbodige beroepsprocedure. Tevens betwist ik de hoogte van de schade. Belanghebbende heeft geen recht op ver-goeding van de kosten van rechtsbijstand omdat hij de werkzaamheden zelf heeft verricht. Ik sluit niet uit dat belanghebbende de brieven heeft opgesteld en dat zijn kantoorgenoot deze slechts heeft ondertekend. 4.1. Een ieder is gehouden desgevraagd aan de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van de parkeerbelasting, de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de gemeenteambtenaar - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen (artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Awr juncto artikel 231 van de Gemeentewet). Genoemde gemeenteambtenaar bepaalt welke stukken, in welke vorm, op welke plaats en op welke termijn dienen te worden overgelegd; zij het dat hij daarbij beperkt wordt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 4.2. Vaststaat dat verweerder bij brief van 11 februari 2002 om het originele kaartje heeft gevraagd. Naar het oordeel van het Hof kunnen met betrekking tot de heffing van de parkeerbelasting onder bescheiden, zoals vermeld onder 4.1, de originele par-keerkaartjes worden verstaan. Dit geldt zeker in een situatie als de onderhavige waarin belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat hij tijdig het parkeerkaartje had gekocht en verweerder het beleid heeft om de nahef-fingsaanslag en de beschikking voor het aanbrengen en het verwijderen van de wiel-klem in beginsel te vernietigen indien belanghebbende het originele, destijds geldige, parkeerkaartje overlegt. In dit verband acht het Hof mede van belang dat het verzoek om toezending van het originele kaartje een redelijk doel dient. Verweerder heeft immers gesteld - en het Hof acht aannemelijk- dat zonder overlegging van het origi-nele kaartje er op relatief eenvoudige wijze misbruik van het gemeentelijk beleid zou kunnen worden gemaakt. 4.3. Belanghebbende heeft eerst ter zitting het originele parkeerkaartje getoond. Dit betekent naar 's Hofs oordeel dat belanghebbende niet voldaan heeft aan ver-weerders, op artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Awr gebaseerde, verzoek van 11 februari 2002 om overlegging van het originele kaartje. 4.4. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het originele parkeerkaartje niet wilde overleggen omdat hij het risico te groot achtte dat bewijsmateriaal verloren zou gaan. Allereerst meent het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit risico reëel was. Voorts is het Hof van oordeel dat dit mogelijke risico geen grond is die de op artikel 47 Awr gebaseerde informatieverplichting opzij zet. Het Hof acht daarbij mede redengevend dat, ingeval een verweerder een belanghebbende verzocht heeft om toezending per post van het originele kaartje en de belanghebbende aanne-melijk gemaakt heeft dat het kaartje op die wijze is verzonden, het risico van het zoekraken bij de verweerder ligt en dat indien het kaartje zoekraakt niet gezegd kan worden dat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. 4.5. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij aan zijn informatieverplichting heeft voldaan omdat hij in zijn brief van 13 februari 2002 heeft verzocht om te worden gehoord en daarbij heeft aangeboden om het parkeerkaartje bij de hoorzitting te tonen. Naar het oordeel van het Hof kan dit aanbod, zeker nu het aanbod onder het stellen van voorwaarden werd gedaan, niet worden aangemerkt als het beschikbaar stellen van bescheiden in de zin van artikel 47 van de Awr. Het is immers verweerder die, met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bepaalt in welke vorm en op welke plaats wijze bescheiden beschikbaar dienen te worden gesteld. Het Hof acht hierbij van belang dat, gelet op het gemeentelijke beleid met betrekking tot het vernietigen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting, een hoor-zitting in de bezwaarfase in beginsel niet nodig zou zijn geweest ingeval belangheb-bende het originele kaartje beschikbaar zou hebben gesteld. Het Hof acht het negeren van belanghebbendes aanbod niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander algemene beginsel van behoorlijk bestuur. 4.6. Belanghebbende heeft in zijn brief van 13 februari 2002 verzocht om te worden gehoord indien verweerder voornemens was om tot afwijzing van zijn bezwaar over te gaan. Verweerder heeft dat verzoek niet gehonoreerd. Voor zover belanghebbende stelt dat verweerder hiermee verzuimd heeft op grond van artikel 25, lid 4, van de Awr belanghebbende te horen, is die klacht gegrond. Dit verzuim is echter in de pro-cedure bij het Hof hersteld. De schending van de hoorplicht heeft niet tot gevolg dat de zaak, na vernietiging van de uitspraak van verweerder, naar deze wordt terug-gewezen om hem in staat te stellen belanghebbende alsnog te horen (Hoge Raad 16 december 1998, nr. 33 395, BNB 1999/225 c*). Naar het oordeel van het Hof kan genoemd verzuim van verweerder er niet toe leiden dat belanghebbendes schending van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Awr met terugwerkende kracht wordt te niet gedaan. 4.7. Nadat belanghebbende ter zitting het originele parkeerkaartje getoond heeft en verweerder geconstateerd heeft dat het kaartje op de onder 1.1 vermelde plaats en het aldaar vermelde tijdstip geldig was, heeft verweerder, onder verwijzing naar het eer-dergenoemde beleid van de gemeente Amsterdam, geconcludeerd tot vernietiging van zowel de aanslag als de beschikking. Het Hof zal verweerder hierin volgen, het-geen betekent dat het Hof, gelet op het gelijkheidsbeginsel, de vraag onbeantwoord kan laten of belanghebbende, gelet op artikel 27e, eerste volzin, van de Awr, op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de uitspraak onjuist is. 4.8. Op basis van het bovenstaande concludeert het Hof dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan blijven en dat de aanslag en de beschikking vernietigd moeten worden. 5.1. Belanghebbende heeft gesteld in de bezwaarfase kosten voor in totaal € 425, te vermeerderen met de wettelijke rente, te hebben gemaakt. Belanghebbende heeft de kosten niet met bescheiden onderbouwd. Hij wenst dat die kosten op grond van arti-kel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht aan hem worden vergoed. 5.2. Indien verweerder een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat verweerder een onrechtmatige daad jegens de belasting-plichtige. Ook indien verweerder geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van verweerder komt, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 47 van de Awr. Het Hof is van oordeel dat dit een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de onrechtmatige daad niet voor rekening van verweerder komt. Hieruit volgt dat de door belanghebbende gestelde schade niet voor vergoeding in aanmer-king komt. 5.3. Met betrekking tot de gestelde rechtsbijstandskosten, acht het Hof overigens nog van belang dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Belanghebbende heeft, gelet op zijn deskundigheid als ad-vocaat en gelet op de aard van de onderhavige heffing, de grenzen van de redelijk-heid overschreden door in de bezwaarfase een kantoorgenoot van hem voor rechts-bijstand in te schakelen. Bovendien heeft belanghebbende tegenover de gemoti-veerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt, dat de door zijn kan-toorgenoot ondertekende brieven, te weten zijn bezwaarschrift en zijn brief van 13 februari 2002, ook door die collega geschreven zijn, noch dat die collega voor zijn werkzaamheden een honorarium in rekening heeft gebracht. Met betrekking tot de gestelde omzetderving acht het Hof overigens nog van belang dat belanghebbende niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij ten gevolge van de nahef-fingsaanslag en het aanbrengen van de wielklem schade heeft geleden. Het stellen van omzetderving is in dit verband onvoldoende. Enerzijds omdat niet vaststaat dat de anderhalf uur die belanghebbende heeft moeten wachten op het verwijderen van de wielklem daadwerkelijk tot omzetderving heeft geleid en anderzijds omdat, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat dit wachten wel het gestelde bedrag aan omzetderving tot gevolg heeft gehad, dit nog niet betekent dat belanghebbende ook een gelijk bedrag aan inkomensschade heeft geleden. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat hij alsnog bereid is zijn kosten nader, eventueel schriftelijk, te onderbouwen, maar het Hof acht dit aanbod te laat gedaan, nu verweerder belanghebbende vóór de zitting bericht heeft dat hij belanghebbendes verzoek om een kostenveroordeling afwees, mede vanwege het gebrek aan on-derbouwing. Weliswaar heeft deze brief belanghebbende eerst een paar dagen voor de zitting bereikt, maar belanghebbende heeft ter zitting verklaard hierdoor niet in zijn belangen te zijn geschaad. 6. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard geen aanspraak te maken op een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Alge-mene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 26 november 2002 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.