Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4003

Datum uitspraak2003-02-03
Datum gepubliceerd2003-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200157802
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200157802 parketnummer 1200652800 datum uitspraak 3 februari 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank te Middelburg van 27 februari 2002 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren te [plaats] op [datum]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 januari 2003. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is omtrent de feitelijke toedracht van het ongeval het volgende vast komen te staan. De verdachte reed als politieambtenaar op 20 juli 2000 als bestuurder van een als zodanig herkenbare politieauto op de mr F.J. Haarmanweg te Terneuzen. Hij verleende op dat moment assistentie bij de achtervolging en aanhouding van een aantal (vuurwapengevaarlijk geachte) verdachten in een gestolen auto (Mercedes). Verdachte reed in derde positie. Achter de gestolen auto bevonden zich, nog net binnen het gezichtsveld van de verdachte een ander achtervolgend surveillancevoertuig van de politie en een niet als zodanig herkenbare politieauto. Verdachte had van zijn superieuren niet de opdracht gekregen om optische en geluidssignalen te voeren; om tactische redenen worden die signalen in een dergelijk geval (veelal) vermeden. Wel was de opdracht gegeven dat de aanhouding van de verdachten, gezien het gevaar dat dezen opleverden, samen met de collega's die zich in de andere surveillanceauto bevonden, diende te geschieden. De mr F.J. Haarmanweg bestaat ter plaatse van het ongeval in beide richtingen uit een rijbaan met twee rijstroken. De beide rijbanen worden gescheiden door een brede grasberm. Nadat de verdachte op deze weg een kruispunt met een snelheid van 60 à 70 kilometer per uur had overgestoken, heeft hij zijn snelheid verhoogd tot 90 à 100 kilometer per uur. Er bevond zich op het weggedeelte waar hij toen reed in zijn nabijheid geen ander verkeer dan een witte Ford Sierra die werd bestuurd door het latere slachtoffer. De Ford Sierra reed (naar opgave van verdachte: uiterst rechts) op de rechterrijstrook met een opvallend lage snelheid. Verdachte reed op de linkerrijstrook, schuin achter de Ford Sierra en had de bedoeling de Ford Sierra links te passeren. Hij voerde geen optische of geluidssignalen. Naast de rechterrijstrook bevonden zich aan de rechterkant verschillende objecten die bereikt konden worden via verharde doorgangen over de zich aldaar eveneens bevindende berm. Tevens bevond zich ter hoogte van de in/uitrit van een (rechts gelegen) perceel een doorsteek in de enigszins verhoogde middenberm. Deze doorsteek is pas kort tevoren zichtbaar voor het passerende verkeer en wordt niet door middel van een bord aangegeven. Uit het dossier blijkt dat de door de verdachte bestuurde surveillanceauto ter hoogte van deze doorsteek (vrijwel) loodrecht op de linker zijkant van de Ford Sierra is gebotst, midden op de linker rijbaan. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de Ford Sierra vanuit zijn rechtse positie op de rechterrijstrook naar links is afgeslagen in de richting van die doorsteek. Op dat moment was de door de verdachte bestuurde auto de Ford Sierra op korte afstand genaderd. Ten gevolge van de aanrijding tussen beide auto's is de bestuurder van de Ford Sierra om het leven gekomen. De verdachte heeft opgegeven dat hij, voordat hij ging passeren, een inschatting heeft gemaakt van de positie van de voor hem rijdende Ford Sierra. Twee mogelijkheden stonden hem daarbij voor ogen. Ten eerste: de bestuurder van deze auto had (in zijn achteruitkijkspiegel) de verdachte, rijdend in een als zodanig herkenbare politieauto, waargenomen en was voor hem, verdachte, bezig ruim baan te maken. Die mogelijkheid was volgens de verdachte des te reëler nu de snelheid van de Ford Sierra opvallend laag was en het, zijns inziens, de bestuurder moest zijn opgevallen dat hem kort tevoren met hoge snelheid een (vluchtende) Mercedes en een (volgende) surveillanceauto waren gepasseerd. De tweede mogelijkheid waar de verdachte op basis van zijn waarnemingen mee rekening hield, was dat de Ford Sierra naar een rechtsgelegen perceel zou afslaan. Ook die optie leek de verdachte niet onwaarschijnlijk gezien de lage snelheid van de Ford Sierra en diens positie op de rechterrijstrook. Hij meende daarom veilig te kunnen inhalen en heeft zijn aandacht naar het voor hem gelegen weggedeelte verplaatst. De verdachte heeft verklaard geen rekening te hebben gehouden met de mogelijkheid dat de Ford Sierra vanuit zijn (uiterst) rechtse positie, zonder voor te sorteren, abrupt naar links zou afslaan. Daardoor heeft hij zijn rijgedrag niet meer zodanig kunnen aanpassen dat de aanrijding nog kon worden voorkomen. Hoewel alleszins aannemelijk is geworden dat de bestuurder van de Ford Sierra zijn richtingaanwijzers heeft aangezet, is onduidelijk gebleven of dat tijdig is gebeurd; de verdachte heeft géén knipperlicht gezien. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt het hof bovendien het navolgende. Het is de bestuurder van een politievoertuig die een opdracht als de onderhavige heeft ontvangen, op zichzelf toegestaan met een hogere snelheid te rijden dan de wettelijk toegestane, maar alleen indien hij er - in de bewoordingen van de vrijstellingsbeschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat d.d. 31 maart 1994 - voor waakt dat "de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk (wordt) gewaarborgd". De snelheidsoverschrijding mag er dus niet toe leiden dat de bestuurder van het politievoertuig niet meer adequaat kan reageren op redelijkerwijs voorzienbare gedragingen van andere weggebruikers, ook al zouden die gedragingen van anderen op zichzelf een verkeersfout opleveren. Dergelijk anticiperend en defensief rijgedrag is eens te meer geboden indien, gelijk in het onderhavige geval, door het politievoertuig dat de toegestane snelheid in aanmerkelijke mate overschrijdt, geen optische en geluidssignalen worden gevoerd. De medeweggebruikers worden dan immers niet op het afwijkend rijgedrag geattendeerd. Het hof komt, de aangehaalde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang afgewogen, tot het volgende oordeel. De verdachte reed met een hoge snelheid over een, wat de medeweggebruikers betreft, overzichtelijk gedeelte van een vierbaansweg in een industrieterrein te Terneuzen. Door die hoge snelheid en mede gelet op het feit dat hij geen optische of geluidssignalen voerde, rustte op hem de plicht zich er naar vermogen van te vergewissen dat dit zonder gevaar voor andere weggebruikers kon geschieden. De verdachte had de bedoeling een langzaam rijdende Ford Sierra die zich (uiterst rechts) op de rechterweghelft bevond links te passeren. Hij heeft uit zijn waarnemingen van het rijgedrag van die Ford Sierra de in de omstandigheden te rechtvaardigen conclusie getrokken dat zulks zonder risico kon en vervolgens zijn aandacht naar het verder voor hem gelegen weggedeelte verplaatst. Op het moment dat hij zich op enkele tientallen meters van de Ford Sierra bevond, is de bestuurder daarvan vanuit zijn positie op de rechterweghelft ter hoogte van een de middenberm doorstekende zijweg, naar moet worden geconcludeerd, zonder voor te sorteren abrupt links afgeslagen. Het hof is, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van oordeel dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij de Ford Sierra zonder gevaar voor zichzelf en anderen kon passeren. De manoeuvre van de bestuurder van de Ford Sierra was geen voorzienbare handeling waar de verdachte in de gegeven situatie mee rekening diende te houden en waarop hij diende te anticiperen. Zulks impliceert dat de verdachte van de onderhavige aanrijding, hoe noodlottig de afloop ook is geweest, geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994 schuld heeft aan het ongeval. De verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte's handelen op zichzelf geen zodanig risico van een ongeval heeft opgeleverd dat hem daarvan in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 - het in gevaar brengen van de veiligheid van het verkeer - een verwijt kan worden gemaakt. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit arrest is gewezen door mrs. Aler, Heemskerk en Vermeulen, in bijzijn van de griffier mr. Jans. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 februari 2003.