Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5504

Datum uitspraak2003-03-12
Datum gepubliceerd2003-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830339-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

[Verdachte heeft] door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten een geldlening bij een bankinstelling, en/of de afgifte van 7300 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij genoemd geld nodig had om een conceptontwikkelbedrijf, in elk geval een bedrijf op te starten en dat [naam slachtoffer] dat geld na een maand weer terug kon krijgen.


Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte][, wonende [adres verdachte], thans gedetineerd te [verblijfplaats verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2003. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. van der Roest, advocaat te Emmen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. de Vries. De vordering houdt in: twaalf maanden gevangenisstraf (met aftrek van preventieve hechtenis) en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Voorts toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding ten laste gelegd, dat 1. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2002 tot en met 22 november 2002 te Emmen, in de gemeente Emmen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten een geldlening bij een bankinstelling, en/of de afgifte van 7300 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij genoemd geld nodig had om een conceptontwikkelbedrijf, in elk geval een bedrijf op te starten en dat [naam slachtoffer] dat geld na een maand weer terug kon krijgen, waardoor [naam slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven lening en/of afgifte; 2. hij in of omstreeks de periode van 1 december 2001 tot en met 22 november 2002 te Emmen, in de gemeente Emmen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van 8000 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij genoemd geld wilde lenen omdat hij dat nodig had om een bedrijf op te starten, waardoor [naam sdlachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 3. hij op diverse tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 17 december 2001 tot en met 12 augustus 2002, in de gemeente Emmen, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf (een) bankrekening(en) bij de SNS-bank op naam van [namen slachtoffers] (zijn ouders) heeft weggenomen hoeveelheden, althans een hoeveelheid, geld, tot een totaal van ongeveer 45.577 Euro, in elk geval enig geld, geheel of ten dele toebehorende aan [namen slachtoffers], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte (telkens) het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, bestaande hierin dat hij, verdachte aan genoemde bank (telkens) een verzoek tot overschrijving, zogenaamd afkomstig van zijn ouders, heeft gefaxt; 4. hij in of omstreeks de periode van 1 april 1999 tot en met 2 december 1999 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van f. 12.000,=, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij, verdachte, door toedoen van een derde met een schuld was belast en/of [naam slachtoffer] een veel grotere persoonlijke omzet voorgespiegeld dan hij, verdachte in werkelijkheid had gerealiseerd, waardoor [naam slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; 5. hij op diverse tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 april 1993 tot en met 1 mei 1996, in de gemeente Emmen en/of in de gemeente Coevorden, althans in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van een bankrekening bij de Rabobank, ten name van [naam slachtoffer], in totaal ongeveer 9000 gulden en/of van een bankrekening bij de Volksbank ten name van [naam slachtoffer], in totaal ongeveer 4000 duitse mark en/of van een rekening bij de Postbank ten name van de (overleden) moeder van [naam slachtoffer], in totaal ongeveer 9200 gulden, en/of een aantal sieraden en/of een aantal schilderijen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, worden deze geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging. TEN AANZIEN VAN DE VOORVRAGEN Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 17 december 2001 tot en met 12 augustus 2002 van de bankrekeningen van zijn ouders geld heeft gestolen. Vervolging voor diefstal tussen bloedverwanten in de rechte lijn, zoals in dit geval, vindt alleen plaats op klacht. Op grond van artikel 316, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in verbinding met artikel 66 Sr moet de klacht worden gedaan binnen drie maanden nadat de identiteit van de verdachte aan de tot de klacht gerechtigde bekend werd. Vraag is nu op welke datum de ouders op de hoogte zijn geraakt van het feit dat het hun zoon was die van hen stal en wanneer derhalve de klachttermijn is aangevangen. De vader van verdachte heeft op 3 december 2002 aangifte en klacht gedaan tegen zijn zoon. Noch uit die aangifte, noch uit de klacht is komen vast te staan op welke datum de aangever bekend was met de identiteit van de verdachte. Uit de overige beschikbare gegevens blijkt deze datum evenmin. Zo scheppen noch de bekentenis van verdachte bij de politie op 25 november 2002, noch de twee bankafschriften in het dossier, noch verdachtes verklaring dat zijn ouders al geruime tijd wisten dat hij van hen stal, helderheid over de datum waarop de klachttermijn aanving. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de ouders al vóór begin september 2002 (zijnde drie maanden voor 3 december 2002) wisten dat hun zoon hen bestal. Nu de aanvang van de klachttermijn onzeker is en deze mogelijk te ver in het verleden ligt, zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging voor feit 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij in de periode van 1 februari 2002 tot en met 22 november 2002 te Emmen, in de gemeente Emmen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten een geldlening bij een bankinstelling, en de afgifte van 7300 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij genoemd geld nodig had om een conceptontwikkelbedrijf te starten en dat [naam slachtoffer] dat geld weer terug kon krijgen, waardoor [naam slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven lening en afgifte; 2. hij in de periode van 1 december 2001 tot en met 22 november 2002 te Emmen, in de gemeente Emmen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van 8000 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij genoemd geld wilde lenen omdat hij dat nodig had om een bedrijf te starten, waardoor [naam slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 4. hij in de periode van 1 april 1999 tot en met 2 december 1999 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van f. 12.000,=, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid [naam slachtoffer] verteld dat hij, verdachte, door toedoen van een derde met een schuld was belast en [naam slachtoffer] een veel grotere persoonlijke omzet voorgespiegeld dan hij, verdachte, in werkelijkheid had gerealiseerd, waardoor [naam slachtoffer] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; 5. hij op diverse tijdstippen in de periode van 1 april 1993 tot en met 1 mei 1996, in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen van een bankrekening bij de Rabobank, ten name van [naam slachtoffer] in totaal ongeveer 9000 gulden en van een bankrekening bij de Volksbank ten name van [naam slachtoffer], in totaal ongeveer 4000 Duitse Mark en van een rekening bij de Postbank ten name van de (overleden) moeder van [naam slachtoffer], in totaal ongeveer 9200 gulden, en een aantal sieraden en een aantal schilderijen, toebehorende aan [naam slachtoffer]; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: - onder 1, 2 en 4 telkens: oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht; - onder 5: diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID Bij de stukken is aanwezig een psychiatrisch rapport d.d. 15 januari 2003 opgemaakt door R. Vriesema. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie -zakelijk weergegeven-: Bij verdachte bestaat een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens zoals boven omschreven. In engere zin kan worden gesproken van een niet nader omschreven persoonlijkheidsstoornis met een sterke narcistische krenkbaarheid en overheersende schijnidentiteit. Van hieruit kunnen sterke stemmingswisselingen optreden. Dit deed zich ook voor ten tijde van de delicten waar hij nu van wordt verdacht. Een en ander is in die mate geweest dat verdachte daarvoor in beperkte mate verantwoordelijk kan worden geacht. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met de voormelde conclusies van de psychiater en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in beperkte mate. De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 december 2002, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld; - de ter terechtzitting gedane erkenning van de verdachte zich aan de op de dagvaarding genoemde ad-informandum gevoegde feiten onder de nummers 1, 2 en 3 te hebben schuldig gemaakt en welke feiten hiermee zijn afgedaan. De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf van de hierna te vermelden duur. MOTIVERING MAATREGEL T.B.S. De rechtbank acht termen aanwezig tot het opleggen aan verdachte van de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de rechtbank het navolgende in aanmerking neemt: - het door verdachte begane feit onder 5 is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar is gesteld; - het door verdachte begane onder 2 ad informandum gevoegde feit is een misdrijf dat genoemd is in artikel 37a lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht; - de algemene veiligheid van personen en de algemene veiligheid van goederen eisen het opleggen van deze maatregel; - de ernst van de begane feiten wijst op de noodzaak van deze maatregel; - de inhoud van het met redenen omkleed en ondertekend advies d.d. 15 januari 2003 van R. Vriesema (psychiater), en de inhoud van het met redenen omkleed en ondertekend advies d.d. 21 januari 2003 van J.P. Pauw (psycholoog), alsmede de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht wijzen op de noodzaak van deze maatregel. De conclusies van het advies d.d. 15 januari 2003 van R. Vriesema (psychiater) luiden -zakelijke weergegeven: Bij verdachte bestaat een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens zoals boven omschreven. In engere zin kan worden gesproken van een niet nader omschreven persoonlijkheidsstoornis met een sterke narcistische krenkbaarheid en overheersende schijnidentiteit. Van hieruit kunnen sterke stemmingswisselingen optreden. Dit deed zich ook voor ten tijde van de delicten waar hij nu van wordt verdacht. Een en ander is in die mate geweest dat verdachte daarvoor in beperkte mate verantwoordelijk kan worden geacht. Ten tijde van de feiten heeft hij gedeeltelijk het inzicht gehad dat het plegen daarvan maatschappelijk onaanvaardbaar was. Je zou kunnen spreken van een gespleten bewustzijn waarbij het handelen echter gedomineerd wordt vanuit de schijnidentiteit. Met dit gespleten inzicht is hij in ieder geval onvoldoende in staat geweest zijn wil en handelen overeenkomstig het inzicht te bepalen. Je zou kunnen zeggen dat de linkerhand niet wil weten wat de rechterhand doet. Van verdachte is recidive van dergelijke delicten voorspelbaar en alleen een langdurig klinische behandeling kan het gevaar voor recidive verminderen. Onder invloed van zijn schijnidentiteit kan het gedrag van verdachte leiden tot gevolgen voor hemzelf maar zeker voor anderen, met een sterk negatieve impact. Bij verdachte is er sprake van een zeer ernstige en specifieke vorm van psychopathologie die heeft geleid tot het huidige ten laste gelegde. Vanuit psychiatrisch oogpunt kan deze gestoorde ontwikkeling alleen worden behandeld in het kader van een gedwongen maatregel binnen een klinisch forensische setting. Een vrijblijvende of vrijwillige vorm van behandeling heeft geen enkele zin. Indien vanuit juridisch oogpunt het ten laste gelegde tbs-waardig is adviseer ik u derhalve aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen, opdat de geschetste psychopathologie daadwerkelijk behandeld kan worden zodat tevens het gevaar voor recidive zal kunnen verbeteren. De conclusies van het advies d.d. 21 januari 2003 van J.P. Pauw (psycholoog) luiden -zakelijk weergegeven-: Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke storing en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. In diagnostische zin is hierbij sprake van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, narcistische en anti-sociale trekken; daarnaast is er sprake van een zich herhalende stemmingsstoornis met soms vitale kenmerken. In de loop der tijd psychopathiseert betrokkene steeds verder. De persoonlijkheidsstoornis is structureel, deed zich ook voor ten tijd de feiten 1 en 2 waarvan hij nu wordt verdacht. Ten tijde van feit 5 was hier nog geen sprake van. Mijns inziens kan betrokkene in verminderde mate verantwoordelijke worden geacht voor de eerste twee feiten; het laatste feit kan hem, mijns inziens, volledig worden toegerekend. Ten tijde van de delicten heeft hij het inzicht gehad dat het plegen daarvan maatschappelijk onaanvaardbaar is. Betrokkene is in enigszins verminderde mate in staat geweest om zijn wil en handelen overeenkomstig dat inzicht te bepalen; dit geldt niet voor hetgeen hem onder 5 ten laste is gelegd. Hier was hij mijns inziens wel geheel in staat zijn wil en handelen overeenkomstig dat inzicht te bepalen. Van verdachte is herhaling van dergelijke delicten beslist te verwachten; de kans op recidive wordt kleiner indien hij klinisch in therapie wordt genomen. Verdachte is gevaarlijk voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Betrokkene is op dit moment wanhopig, ziet het niet meer zitten, is totaal vastgelopen in zijn leugenachtig gedrag, wil zo niet verder; de lijdensdruk is hoog, hij is gemotiveerd voor klinische behandeling. Betrokkene is weliswaar gepsychopatiseerd, echter er zijn nog genoeg positieve mogelijkheden bij betrokkene aanwezig om met enige kans van slagen aan een klinische behandeling te beginnen. Een stok achter de deur lijkt me eveneens gewenst, betrokkene is geen doorzetter. Wat een klinische behandeling betreft zijn er een aantal opties. Daaronder de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging; dit uiteraard indien de delicten tbs-waardig zijn. Het ligt hierbij voor de hand aan de Van der Hoevenkliniek te denken; de expertise op het terrein van oplichters is daar nog steeds aanwezig. Dit is waarschijnlijk de beste optie. De rechtbank verenigt zich met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid met de conclusies van de psychiater en voor het overige met beide voornoemde conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen de verpleging eist. De rechtbank komt tot dit bevel, mede gelet op de inhoud van bovengenoemde adviezen. De rechtbank adviseert -gelet op de specifieke problematiek van verdachte- dat de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd in de Henri van der Hoeven-kliniek in Utrecht. BENADEELDE PARTIJEN [namen benadeelde partijen] De rechtbank acht het causaal verband tussen de onrechtmatige daden en de schade, de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade, alsmede de gevorderde schade tot na te noemen bedrag bewezen, zodat de civiele vorderingen tot die bedragen voor toewijzing vatbaar zijn. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] zal de rechtbank de volgende posten toewijzen: 5. ([hoogte bedrag]); 6. ([hoogte bedrag]); 10. ([hoogte bedrag]); 11. ([hoogte bedrag]). Voor het overige is de civiele vordering van [naam benadeelde partij] weersproken en is die voorts niet van zo eenvoudige aard, dat die zich leent voor behandeling in het strafgeding (artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering), zodat de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot de onder 1, 2 en 5 bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd na te noemen bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor feit 3. Verklaart bewezen, dat het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan. Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht maanden. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Beveelt voorts dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Verstaat dat de onder 5 bewezen verklaarde en onder 2 ad informandum gevoegde feiten misdrijven zijn die gericht zijn tegen de algemene veiligheid van personen en goederen. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], van de som van [hoogte bedrag] , met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], van de som van [hoogte bedrag], met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], van de som van [hoogte bedrag], met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], een bedrag van [hoogte bedrag],-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door [aantal dagen hechtenis] dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], een bedrag van [hoogte bedrag] te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door [aantal dagen hechtenis] dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], een bedrag van [hoogte bedrag] te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door [aantal dagen hechtenis] dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. J.E. Münzebrock en mr. J.H. de Wildt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van den Oever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 maart 2003, zijnde mr. Münzebrock buiten staat deze beslissing binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.