Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5804

Datum uitspraak2003-01-23
Datum gepubliceerd2003-03-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/02512
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 01/02512 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van het centraal bureau motorrijtuigenbelasting van de rijksbelastingdienst te Apeldoorn (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de na te melden beschikking. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Bij beschikking van 15 december 1997 is door de Inspecteur afwijzend beslist op belanghebbendes verzoek van 10 september 1997 om toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 ter zake van het motorrijtuig met kenteken BB-00-AA (hierna: het motorrijtuig). Belanghebbende is van deze beschikking tijdig in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, welk Gerechtshof de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 21 september 2001, nr. 36 557, vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van 's Hogen Raads arrest. 1.2. Belanghebbende en de Inspecteur hebben beiden een memorie na cassatie ingediend. Deze memories zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 19 november 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede, de Inspecteur. 1.4. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een zestal afbeeldingen van het motorrijtuig overgelegd. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een viertal afbeeldingen van het motorrijtuig overgelegd. Alle genoemde afbeeldingen worden door het Hof gerekend tot de stukken van het geding. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan. 2. Feiten Het Hof verwijst voor de feiten naar voornoemde uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De vaststaande feiten opgenomen in die uitspraak dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voorts stelt het Hof op grond van de nadien gewisselde stukken en het verhandelde ter zitting van het Hof van 19 november 2002, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. In het motorrijtuig bevindt zich achter de bestuurderszitplaats en de bijrijderszitplaats een ruimte. In deze ruimte is een slaapgelegenheid ter grootte van 2,25 bij 1,45 meter aanwezig. Deze slaapgelegenheid is aan de achterzijde van het motorvoertuig gedeeltelijk wegklapbaar en neemt in uitgeklapte toestand de volle lengte en breedte van die ruimte in beslag. De slaapgelegenheid is permanent aanwezig en is vast bevestigd aan het motorrijtuig. Onder het wegklapbare gedeelte van de slaapgelegenheid bevinden zich twee zitplaatsen, een kleine uitschuiftafel en een spoelvoorziening. De zitplaatsen en de tafel kunnen worden benut door het wegklappen van het daartoe bestemde deel van de slaapgelegenheid. 2.2. Het motorrijtuig is tevens uitgerust met een kookgelegenheid welke is bevestigd aan de binnenzijde van het openslaande achterportier van het motorrijtuig. Deze kookgelegenheid, welke bestaat uit een tweepits gasstel, kan gebruikt worden wanneer het achterportier openstaat, en tevens indien het achterportier gesloten is, door het wegklappen van het daartoe bestemde deel van de slaapgelegenheid en het inschuiven van de uitschuiftafel. De spoelvoorziening behelst een spoelbak met wateraanvoer en -afvoer, en is bereikbaar door een luik dat in de slaapgelegenheid is aangebracht. Indien ten volle gebruik wordt gemaakt van de slaapgelegenheid, is het gebruik van de zitplaatsen, de uitschuiftafel zomede de spoelvoorziening niet mogelijk. De kookgelegenheid kan dan alleen gebruikt worden met geopend achterportier. 2.3. In het motorrijtuig is geen keukenblok - zijnde een aanrechtblad met daarin een spoelbak en daaronder kastjes, toevoer van stromend water en afvoer van vuil water - aangebracht. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het motorrijtuig een kampeerauto is als bedoeld in artikel 2, letter g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende: In de auto is een vaste, gedeeltelijk wegklapbare, slaapgelegenheid aanwezig alsmede een vaste keukeninrichting welke mede gebruikt kan worden bij gesloten achterportier. Het is niet nodig dat tegelijk gebruik wordt gemaakt van de slaapgelegenheid en van de overige gelegenheden, zoals de kookgelegenheid, om een auto als een kampeerauto te kwalificeren. De Inspecteur: De wetgever heeft bij het toekennen van het kwarttarief ex artikel 30, lid 1, van de Wet met name dat type auto's op het oog gehad, dat voor eenieder als kampeerauto herkenbaar is, zoals een chassis/cabine met caravanopbouw dan wel een kampeerbusje. De onderhavige auto is een jeepachtige auto en is als zodanig te klein om als kampeerauto te worden gekwalificeerd. Voorts is het keukenstel niet permanent in het voertuig aanwezig aangezien de gebruiker ervan gewoonlijk bij het bedienen ervan buiten zal staan. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking en, naar het Hof verstaat, tot toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 30, lid 1, van de Wet. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Buiten geschil is dat het motorrijtuig is te kwalificeren als personenauto in de zin van artikel 2, onderdeel b, van de Wet. 4.2. Vaststaat dat in het motorrijtuig een slaapgelegenheid aanwezig is. Deze slaapgelegenheid is naar het oordeel van het Hof gezien het gestelde in 2.1 te kwalificeren als een vaste slaapgelegenheid. Daaraan doet niet af dat deze slaapgelegenheid bij niet-gebruik gedeeltelijk kan worden weggeklapt teneinde toegang te geven tot andere faciliteiten, zoals een spoel- of kookgelegenheid. 4.3. Verder staat vast dat het motorrijtuig is uitgerust met een kookgelegenheid die aan het achterportier van het motorrijtuig is bevestigd en die derhalve naar het oordeel van het Hof als een vaste kookgelegenheid is te kwalificeren. Daaraan doet niet af dat het gebruik van die kookgelegenheid mede mogelijk is bij openstaand achterportier door een persoon die zich buiten het motorrijtuig bevindt, en evenmin dat de gebruiker van de kookgelegenheid bij het gebruik gewoonlijk buiten het motorrijtuig zal staan. 4.4. Naar het oordeel van het Hof moet op grond van de vaststaande feiten en het in 4.2 en 4.3 overwogene worden geoordeeld dat de binnenruimte van het motorrijtuig is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid, zodat het motorrijtuig is te kwalificeren als een kampeerauto in de zin van artikel 2, onderdeel g, van de Wet. Noch uit de wettekst, noch uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever heeft bedoeld aan een kampeerauto nadere eisen te stellen zoals door de Inspecteur betoogd. 4.5. Aangezien het motorrijtuig is te kwalificeren als een kampeerauto had de Inspecteur op het verzoek van belanghebbende het tarief als bedoeld in artikel 30, lid 1, van de Wet moeten toepassen. 4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende, dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd en dient te worden beslist gelijk hieronder gesteld. 5. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij dit Hof en bij de behandeling van het geding bij het Gerechthof te Arnhem redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende bij de behandeling voor dit Hof heeft moeten maken, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2 (punten) x f 710,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is f 1.420,=, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf ad f 77,57 + f 65,= is f 142,57. De bedoelde proceskosten zijn derhalve te stellen op f 1562,57 (€ 709,06) in totaal. 6. Griffierecht Gelet op artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dient aan belanghebbende het door hem ter zake van zijn beroep bij het Gerechtshof te Arnhem gestorte griffierecht ad in totaal f 230,= te worden vergoed. 7. Beslissing Het Hof: vernietigt de bestreden uitspraak, stelt vast dat de belasting moet worden berekend met toepassing van artikel 30, lid 1, van de Wet, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 709,06, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het geding bij het Gerechtshof te Arnhem verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 104,37. Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, N. van Beelen en J. Th. Simons, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 23 januari 2003 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 januari 2003 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.