Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0336

Datum uitspraak2003-06-03
Datum gepubliceerd2003-07-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers02/02664
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heffingsgrondslag voor te vorderen bedrag aan bouwleges. Bouwkosten en onderhoud. Beroep gegrond.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE eerste enkelvoudige belastingkamer 2 september 2003 nummer BK-02/02664 UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Middelburg (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen heffing. 1. Heffing en bezwaar 1.1. Van belanghebbende is bij kennisgeving met kenmerknummer 120010900719 een bedrag van ƒ 2.533.50 (€ 1.149,65) aan leges gevorderd voor een bouw- en monumentenvergunning. 1.2. Belanghebbende heeft tegen het gevorderde bedrag aan leges bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en daarbij de bouwkosten nader op ƒ 149.949,12 vastgesteld. Het bedrag aan leges is verlaagd tot op € 1.072,57. Het verzoek om de bouwkosten op ƒ 10.000 (exclusief omzetbelasting) te stellen is afgewezen. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 mei 2003, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn beide partijen verschenen. 2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 2.4. Het Hof heeft op 3 juni 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 juni 2003 ter post bezorgd. Op 25 juni 2003 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 174 is tijdig voldaan. 3. Verordening De raad van de gemeente Middelburg heeft in zijn openbare vergadering van 3 november 1997 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van Leges 1998 (hierna: de Verordening) en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 6 november 2000. De Verordening en de vorengenoemde wijziging zijn in werking getreden op 15 januari 1998 respectievelijk op 23 november 2000. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op 14 januari 1998 respectievelijk op 22 november 2000 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening voor een ieder ter inzage lag bij de afdeling Financiële Zaken en de wijziging daarvan voor een ieder ter inzage lag bij de afdeling Financiële Zaken Sectie Belastingen. De tekst van de Verordening en van de daarbij behorende tarieventabel behoort in kopie tot de stukken van het geding. 4. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 4.1. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn eigenaar en bewoner van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 te Z (hierna: de woning). De woning vormt een monument in de zin van artikel 3 van de Monumentenwet 1988. 4.2. In 2000 heeft belanghebbende het voornemen opgevat om tot restauratie van de woning over te gaan. Belanghebbende heeft daartoe een architect in de arm genomen die op of omstreeks 7 mei 2001 bij de gemeente Middelburg een bouw- en monumentenvergunning heeft aangevraagd. 4.3. De monumentencommissie heeft op de aanvraag van belanghebbende positief geadviseerd. De vergunning is op 14 september 2001 verleend. Daarbij is het onder 1.1 vermelde bedrag gevorderd. 4.4. De werkzaamheden aan de woning zijn in augustus en september 2001 uitgevoerd. In een brief van 13 augustus 2001 heeft het aannemersbedrijf A B.V. belanghebbende en de gemeente Middelburg geïnformeerd over de te verrichten werkzaamheden. Deze brief behoort tot de gedingstukken. 4.5. Aan de woning zijn de navolgende werkzaamheden verricht: - de kap van de woning is gerestaureerd, waarbij dakisolatie is aangebracht. De hoofddraagconstructie (gebinten) is niet vervangen; - tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is gebleken dat de daksporen vervanging behoefden, hetgeen ook is geschied; - een aantal koppen van balken op de tweede verdieping waren door bruinrot aangetast. Daarnaast waren twee spanten door de bonte knaagkever en een muur op de eerste en tweede etage van de woning door zwam aangetast, hetgeen is gesaneerd. Deze werkzaamheden zijn door B uitgevoerd. Bij het vorenstaande is de "beeldkwaliteit" van de woning gehandhaafd. 4.6. De totale kosten (inclusief omzetbelasting), exclusief de door de gemeente Middelburg verstrekte subsidie ingevolge de Subsidieverordening Stadsvernieuwing 1995 ad ƒ 100.000, hebben ƒ 169.905,44 bedragen. Daarvan heeft een bedrag van ƒ 16.445,80 betrekking op door B verrichte werkzaamheden, ƒ 5.853,02 op de kosten steigerhuur, ƒ 12.371,72 aan loodgieterswerk en ƒ 5.233,50 inzake schilderwerk. 4.7. Kopieën van de Legesverordening Middelburg 1998, de zogenoemde tarieventabel behorend bij de voormelde legesverordening en een overzicht getiteld Investeringskosten van gebouwen, NEN 2631, behoren tot de gedingstukken. 4.8. Voorts behoren fotokopieën van de werkstaten van het aannemersbedrijf tot de gedingstukken. 5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 5.1. In geschil is het antwoord op de vraag wat de grondslag is voor het te vorderen bedrag aan leges. 5.2. Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergegeven - primair op het standpunt gesteld dat slechts over een bedrag van ƒ 10.000 (exclusief omzetbelasting), zijnde de bouwkosten voor de plaatsing van twee nieuwe dakramen en een lichtpui, leges in rekening kunnen worden gebracht. Hetgeen belanghebbende overigens aan werkzaamheden aan de woning heeft laten verrichten heeft het karakter van (groot) onderhoud en is niet onderworpen aan een vergunning ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat daarover geen leges mogen worden geheven. Daarbij doet belanghebbende tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Subsidiair stelt belanghebbende dat de Inspecteur het vergunningsvrije deel van de werkzaamheden niet juist heeft berekend. Meer subsidiair dient als bouwkosten een bedrag van ƒ 130.001,41 in aanmerking te worden genomen, dat wil zeggen exclusief de kosten die B, ten bedrage van ƒ 16.446, in rekening heeft gebracht. 5.3. De Inspecteur heeft daartegenover - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de werkzaamheden in hun totaliteit moeten worden bezien, dat sprake is van een verandering van ingrijpende aard die vergunningplichtig is. Zijns inziens is sprake van een constructief herstel van de historische kap waarvan alleen de dragende gebinten intact zijn gebleven, al het andere is verwijderd en vervolgens vernieuwd, hetgeen kwalificeert als nieuwbouw van een nieuwe kap, waarvoor een vergunning ingevolge de Woningwet is vereist. Het daarmee gemoeide bedrag - behoudens de kosten van steigerhuur, het loodgieterswerk en het schilderwerk - vormt "bouwkosten" in de zin van artikel 5.3 van de bij de Legesverordening behorende tarieventabel. Daartoe verwijst de Inspecteur naar artikel 5.3 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening Middelburg 1998. Aldaar wordt voor het begrip "bouwkosten" aangesloten bij de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratievoorwaarden voor de uitvoering van werken (hierna: UAV). Voor zover de aannemingssom ontbreekt worden de bouwkosten geraamd op basis van het normblad NEN 2631, uitgave 1979, dan wel laatste versie daarvan. In het bijzonder vormen de kosten voortvloeiend uit de werkzaamheden van B bouwkosten waarover leges zijn verschuldigd. De Inspecteur erkent dat voor het verrichten van "gewoon" onderhoud geen bouwvergunning behoeft te worden aangevraagd. 6. Conclusies van partijen 6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van het te vorderen bedrag aan leges tot één berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 10.000 exclusief omzetbelasting. 6.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot een heffingsgrondslag van ƒ 146.447,20. 7. Overwegingen omtrent het geschil 7.1. Uit hoofde van de Legesverordening Middelburg 1998 en de bijbehorende tarieventabel, artikel 5.1 en 5.1.1, worden, voor zover hier van belang, onder de naam leges rechten geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. 7.2. Het Hof is van oordeel dat het op de weg van de Inspecteur ligt feiten en omstandigheden te stellen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van werkzaamheden die ingevolge de Woningwet vergunningplichtig zijn. De Inspecteur heeft zich daarbij op het - naar 's Hofs oordeel rechtens juiste - standpunt gesteld dat het verrichten van onderhoud niet onderworpen is aan een vergunning ingevolge de Woningwet en dat mitsdien in zoverre geen bouwleges kunnen worden geheven. 7.3. Belanghebbende heeft zich terecht op het standpunt kunnen en mogen stellen dat de kosten van werkzaamheden die als (groot)onderhoud zijn aan te merken niet in het verzoek tot het verkrijgen van een bouwvergunning behoeven te worden opgenomen. Dat laatste laat echter onverlet dat de Inspecteur zelfstandig kan en mag oordelen of het door belanghebbende ingenomen standpunt ter zake van de aard van de werkzaamheden en het daarmee gemoeide bedrag in overeenstemming met de werkelijkheid is. 7.4. Op grond van zijn weging van de aangedragen feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel dat in het onderhavige geval de aan de woning verrichte werkzaamheden - behoudens de plaatsing van de twee dakramen en de lichtpui - niet anders dan als het uitvoeren van groot dan wel achterstallig onderhoud kunnen worden aangemerkt. Het feit dat daarbij tevens dakisolatie is aangebracht, is naar 's Hofs oordeel niet anders te duiden dan een aanpassing aan de eisen van de tijd die niet tot een andersluidende kwalificatie van de werkzaamheden leidt. 7.5. Het Hof verwerpt derhalve het standpunt van de Inspecteur dat, gelet op de totaliteit van de verrichte werkzaamheden, sprake is van bouwkosten die onderdeel vormen van de heffingsmaatstaf als omschreven in artikel 5.3 van de tarieventabel bij de Legesverordening Middelburg 1998. Het Hof merkt daarbij op dat de verwijzing aldaar naar het begrip bouwkosten als bedoeld in de UAV respectievelijk NEN 2631 slechts bedoeld kan zijn als een wijze waarop, ten behoeve van de heffing van de verschuldigde leges, de kosten van - op zich vergunningplichtige - werkzaamheden moeten worden vastgesteld respectievelijk in redelijkheid kunnen worden geraamd. 7.6. De Inspecteur heeft op zich de cijfermatige juistheid van het bedrag van ƒ 10.000 exclusief omzetbelasting niet bestreden. 7.7. Gelet op het vorenoverwogene behoeft hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent het gelijkheidsbeginsel geen behandeling meer. 7.8. Op grond van al het vorenoverwogene verklaart het Hof het beroep van belanghebbende gegrond. 8. Proceskosten en griffierecht Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoelde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en stelt deze vast op € 2,50 ter zake van reiskosten. Overige kosten niet zijn gesteld of anderszins aannemelijk geworden. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling van deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te worden vergoed. 9. Beslissing Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak waarvan beroep, - vermindert het gevorderde bedrag aan leges tot één berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 10.000 exclusief omzetbelasting, - veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 2,50, onder aanwijzing van de gemeente Middelburg als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en - gelast de gemeente Middelburg aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld op 2 september 2003 door mr. Van Walderveen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 3 juni 2003. (Van den Bogerd) (Van Walderveen) aangetekend aan partijen verzonden: Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.