Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0452

Datum uitspraak2003-07-10
Datum gepubliceerd2003-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4334 WSW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is betrokkene uitsluitend aangewezen op arbeid in Wsw-verband? Is het onderzoek hiernaar voldoende zorgvuldig geweest?


Uitspraak

00/4334 WSW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Bestuurscommissie voor de Diamant-groep te Tilburg, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 juni 2000, nr. 99/1104 WSW GA, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft gedaagde schriftelijke inlichtingen verstrekt en nadere stukken ingezonden. Ook appellant heeft nog nadere stukken ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 11 juni 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Broekmeulen en A.P.M. van der Linden, beiden werkzaam bij de Diamant-groep. II. MOTIVERING 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met vermelding van de volgende, als vaststaand aangenomen, gegevens. 1.1. Appellant was sedert 1980 werkzaam als zelfstandig ondernemer, sedert 1993 als beheerder van de horeca-voorziening van een sporthal. Omdat hij wegens ernstige rugklachten zijn werkzaamheden nog maar voor een klein deel kon verrichten, heeft appellant een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor plaatsing in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Nadat de Wsw-indicatiecommissie Midden-Brabant (hierna: indicatiecommissie) negatief had geadviseerd, is appellants verzoek bij besluit van 27 mei 1998 afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 11 mei 1999 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3. Omtrent de bevoegdheid van gedaagde om te besluiten op het bezwaarschrift van appellant overweegt de Raad als volgt. 3.1. Bij raadsbesluit van 2 januari 1996 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tilburg de bevoegdheden van de raad tot uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening gedelegeerd aan de Bestuurscommissie DSW, tegenwoordig geheten Bestuurscommissie voor de Diamant-groep, een commissie in de zin van artikel 82 van de Gemeentewet. Bij de invoering van de Wsw is dit niet gewijzigd. Gelet daarop gaat de Raad ervan uit dat per abuis boven het bestreden besluit is vermeld dat de bevoegdheid tot beslissen op bezwaar door de gemeenteraad is gemandateerd aan gedaagde. De Raad merkt deze vermelding aan als een kennelijke misslag. 4. Namens appellant is, kort samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen een zodanig grote afstand tot de arbeidsmarkt scheppen dat hij geen werkzaamheden kan verrichten in een normale arbeidsomgeving, ook niet wanneer deze is aangepast. Appellant heeft daarbij verwezen naar het advies van E. Blesgraaf, bedrijfsarts van de Dienst Sociale Werkvoorziening Tilburg. 5. Naar aanleiding hiervan overweegt de Raad als volgt. 5.1. Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wsw wordt verstaan onder de doelgroep: personen, die nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. 5.2. De Raad heeft uit hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd geconcludeerd dat appellant zich op het standpunt stelt dat het indicatieadvies en het daarop gebaseerde bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad volgt appellant hierin niet. 5.3. Uit het rapport van het Wsw-indicatieonderzoek blijkt dat dit is gebaseerd op informatie verstrekt door het GAK in de vorm van afschriften van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages die zijn uitgebracht in het voorjaar van 1997 in het kader van de beoordeling van appellants aanvraag van een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet. Uit die rapportages blijkt dat appellant als gevolg van zijn rugklachten niet langer geschikt is voor zijn eigen werk als zelfstandige, maar dat hij wel in staat wordt geacht tot het verrichten van passende arbeid in het reguliere bedrijfsleven, waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen verlies van verdienvermogen optreedt. Op basis van deze gegevens is een intakeprofiel opgesteld en door middel van een beslistabel geconcludeerd dat appellant niet behoort tot de doelgroep van de Wsw. Omdat de indicatiecommissie de door het GAK verstrekte informatie een onvoldoende basis voor besluitvorming vond, is nadere informatie ingewonnen bij voormelde bedrijfsarts. Deze achtte de rugklachten en beperkingen van appellant vrij fors en blijvend en vond hem alleen geschikt voor licht afwisselend werk. Daarbij sprak hij er zijn twijfel over uit of dit werk in het vrije bedrijf te verkrijgen en te behouden was. Ook hij vulde een intakeprofiel in dat op onderdelen afwijkt van het eerste intakeprofiel. Vervolgens concludeerde hij via de beslistabel dat appellant wel behoort tot de doelgroep van de Wsw. De indicatiecommissie, geconfronteerd met onderling verschillende intakeprofielen en beslistabellen met een tegenstrijdige uitkomst, heeft op basis van alle ter beschikking staande medische en arbeidskundige gegevens en na nader overleg met een onafhankelijke arts vastgesteld dat het tweede intakeprofiel niet spoort met de samenvatting van het daaraan ten grondslag liggende medisch onderzoek en geconcludeerd dat appellant met voorzieningen die realiseerbaar zijn in een reguliere arbeidsomgeving in staat moet worden geacht tot arbeid op de reguliere arbeidsmarkt, zodat hij niet behoort tot de doelgroep van de Wsw. 5.4. De bezwarencommissie heeft een second opinion gevraagd aan de Indicatiecommissie van de sociale werkvoorziening te Boxtel, die na dossieronderzoek de opvatting van de indicatiecommissie heeft bevestigd. Nadat appellants gemachtigde met de second opinion was geconfronteerd en daarop had gereageerd, heeft de bezwarencommissie in navolging van de indicatiecomissie geconcludeerd dat de conclusies van de bedrijfsarts Blesgraaf niet aansluiten op het door hem ingevulde intakeprofiel en dat het eerste intakeprofiel juist is. De bezwarencommissie heeft het advies van de indicatiecommissie zorgvuldig geoordeeld en appellants bezwaar ongegrond verklaard. 5.5. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 5.3. en 5.4. beschreven gang van zaken het indicatie-onderzoek en het nadere onderzoek door de bezwarencommissie de zorgvuldigheidstoets kunnen doorstaan en dat gedaagde op goede gronden het door de bedrijfsarts Blesgraaf ingevulde intakeprofiel ter zijde heeft gelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde gezien de overige medische en arbeidskundige gegevens voorts op goede gronden geconcludeerd dat appellant, hoewel hij zeker aanzienlijke beperkingen voor arbeid heeft, passende arbeid op de reguliere arbeidsmarkt kan verrichten en derhalve niet uitsluitend is aangewezen op arbeid in Wsw-verband, zodat hij niet behoort tot de doelgroep van de Wsw. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in stand blijven en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2003. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) I.D. Veldman.