Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0657

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610108-99
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

artikel 140 van het wetboek van Strafrecht en artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/610108-99 uitspraak d.d. : 30 juli 2003 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei, 10, 13, 16, 18, 20, 23, 25, 26 en 30 juni, 2, 4, 7, 9 en 16 juli 2003. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of elders in het arrondissement Roermond en/of in de gemeente Geleen en/of elders in het arrondissement Maastricht en/of in de gemeente Eindhoven en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of in het arrondissement Breda en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België en/of in de stad Luxemburg en/of elders in Luxemburg en/of in Tortola, in elk geval op de Britse Maagdeneilanden, en/of elders in Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit: [verdachte] (verdachte) en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen en/of ter beschikking hebben en/of het opzettelijk in enigerlei vorm bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden en/of - het plegen van oplichting, zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was; (artikel 140 Wetboek van Strafrecht) 2. [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of elders in het arrondissement Roermond en/of in de gemeente Geleen en/of elders in het arrondissement Maastricht en/of in de gemeente Eindhoven en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of in het arrondissement Breda en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België en/of in de stad Luxemburg en/of elders in Luxemburg en/of in Tortola, in elk geval op de Britse Maagdeneilanden, en/of elders in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van een of meer van de op de aangehechte en van deze tenlastelegging deel uitmakende lijst vermelde (rechts)perso(o)n(en) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, heeft/hebben aangetrokken en/of ter beschikking heeft/hebben verkregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad en/of opzettelijk in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van een of meer van de op voornoemde lijst vermelde (rechts)perso(o)n(en) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven; (De in deze tenlastelegging voorkomende termen en begrippen worden, voorzover daaraan in de Wet toezicht kredietwezen 1992 betekenis is gegeven, geacht in die betekenis te worden gebezigd.) (artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992 jº artikel 51, lid 2 sub 2, Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of elders in het arrondissement Roermond en/of in de gemeente Geleen en/of elders in het arrondissement Maastricht en/of in de gemeente Eindhoven en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of in het arrondissement Breda en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België en/of in de stad Luxemburg en/of elders in Luxemburg en/of in Tortola, in elk geval op de Britse Maagdeneilanden, en/of elders in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van een of meer van de op de aangehechte en van deze tenlastelegging deel uitmakende lijst vermelde (rechts)perso(o)n(en) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of ter beschikking heeft gehad en/of opzettelijk in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van een of meer van de op voornoemde lijst vermelde (rechts)perso(o)n(en) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden; (De in deze tenlastelegging voorkomende termen en begrippen worden, voorzover daaraan in de Wet toezicht kredietwezen 1992 betekenis is gegeven, geacht in die betekenis te worden gebezigd.) (artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding 3.1 De verdediging voert aan dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard nu de tenlastelegging te vaag en onduidelijk en niet feitelijk genoeg omschreven is zodat de verdachte niet weet waartegen hij zich dient te verdedigen. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. De tenlastelegging gelezen in samenhang met het onderliggende procesdossier, maakt voldoende duidelijk waartegen de verdachte zich heeft te verdedigen. Voor die duidelijkheid is niet vereist dat in de tenlastelegging de feitelijkheden worden genoemd; voldoende is dat deze uit het procesdossier gehaald kunnen worden. Gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen heeft de verdachte dit ook duidelijk begrepen. 3.2 Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook verder aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie 5.1 De rechtbank overweegt aangaande het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM het volgende. 5.1.1 De zaak tegen de verdachte hangt samen met tal van zaken tegen andere verdachten, waarin een buitengewoon omvangrijk onderzoek - waarin honderden getuigen zijn gehoord, honderden certificaten zijn onderzocht, vele rechtshulpverzoeken zijn uitgegaan en afgewikkeld, tienduizenden pagina's proces-verbaal zijn opgemaakt - heeft plaatsgevonden. De aanvankelijke verdenkingen, die op tal van strafbaarstellingen waren gegrond, hebben uiteindelijk geleid tot een tenlastelegging op grond van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Deze omvang en complexiteit zijn mede debet aan de lange duur. De lange duur wordt eveneens verklaard doordat de rechtbank de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Roermond opdracht heeft gegeven tot het horen van getuigen die door de verdediging waren opgegeven. 5.1.2 De rechtbank zag en ziet in deze zaken geen andere uitweg dan gelijktijdige behandeling van alle zaken, gelet op de verdragsrechtelijke opdracht strafzaken binnen een redelijke termijn te behandelen. Achtereenvolgende behandeling - al of niet in verschillende kamers - is daarbij (nog daargelaten het arbitraire antwoord op de vraag wiens zaak het eerst en wiens zaak het laatst wordt behandeld ) een slechter alternatief. Er is wel degelijk sprake van maatschappelijk belang bij gelijktijdige behandeling, gelet op de ophef van deze zaak en het vertrouwen dat in de financiële wereld moet kunnen worden gesteld. Ook telt zwaar mee dat nagenoeg ieder van de honderden gevoegde benadeelde partijen de vordering instelt tegen meer dan een verdachte. 5.1.3 De rechtbank acht de termijn van berechting - gelet op de omvang van het aan verdachte verweten strafbare feit - evenwel met de verdediging zeer lang. De uitspraak in de strafzaak vindt plaats op 30 juli 2003, die in de ontnemingzaak op 11 december 2003 of zoveel eerder als mogelijk. De rechtbank acht in het tijdsverloop gezien al het voorgaande geen grond voor niet-ontvankelijkheid. 5.2 De raadsman heeft gesteld dat de officier van justitie niet in de vervolging ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten kan worden ontvangen. Het eerste ten laste gelegde feit, deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht), consumeert het tweede ten laste gelegde feit, het opzettelijk overtreden van artikel 82 WTK 1992, volledig, doordat het tweede ten laste gelegde feit geheel opgaat in het eerste. Er is sprake van eendaadse samenloop. De gestelde eendaadse samenloop regardeert de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de strekking van de strafbepaling van artikel 82 WTK een geheel andere is dan die van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat er reeds op die grond geen sprake is van eendaadse samenloop. 5.3 Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of in de gemeente Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België en/of in de stad Luxemburg en/of elders in Luxemburg heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit: [verdachte] (verdachte) en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - het opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen en/of ter beschikking hebben en/of het opzettelijk in enigerlei vorm bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden en/of - het plegen van oplichting, zulks terwijl hij, verdachte, bestuurder van die organisatie was; 2. [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] in de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of in de gemeente Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België en/of in de stad Luxemburg en/of elders in Luxemburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van meerdere van de op de aangehechte en van deze tenlastelegging deel uitmakende lijst vermelde (rechts)personen en andere (rechts)personen hebben aangetrokken en/of ter beschikking hebben verkregen en/of ter beschikking hebben gehad en/of opzettelijk in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van meerdere van de op voornoemde lijst vermelde (rechts)personen en andere (rechts)personen aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde activiteiten met betrekking tot de volgende personen voorkomend op de aan de dagvaarding gehechte lijst: [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 15], [benadeelde partij 16], [benadeelde partij 17], [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 19], [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 21]. Wat overigens meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling. 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent artikel 82 Wtk 1992, het bewijs 8.2.1 8.2.1.1 Omtrent doel en inhoud van artikel 82 Wtk 1992 overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 82, lid 1, Wtk 1992 legt aan een ieder het verbod op om bedrijfsmatig, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden. Artikel 82 Wtk 1992 is de opvolger van artikel 42 Wtk 1978. Artikel 82 Wtk 1992 beoogt hetzelfde als artikel 42 Wtk 1978, namelijk bescherming van de belangen van crediteuren Het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 geldt niet voor degene op wie van toepassing is de vrijstelling of ontheffing van het tweede of derde lid. In 1992 - Besluit van 23 december 1992/BGW 92/3080, Staatscourant 1992, 253 - heeft de Minister van Financiën vrijstelling verleend van het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992, onder andere voor (kort gezegd) het - bemiddelen bij het - aantrekken etc. van opvorderbare gelden in ondeelbare bedragen van tenminste ƒ 100.000,00 of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta. Deze uitzondering op het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 evenwel is in 1995 - Besluit van de Minister van Financiën van 15 februari 1995/nr. BGW 95/334-M) - geschrapt. Gevolg hiervan is dat sedert 1995 de verbodsbepaling van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 ook van toepassing is op ondeelbare bedragen van meer dan ƒ 100.000,00. 8.2.1.2 De rechtbank is van oordeel dat activiteiten als bedoeld in artikel 82 Wtk 1992 plaatsvinden met betrekking tot het publiek indien de activiteiten plaatsvinden buiten besloten kring ten aanzien van niet professionele beleggers. Onder professioneel verstaat de rechtbank in dit kader beroepsmatig. De rechtbank merkt op dat ten aanzien van de in het dossier van de verdachte voorkomende inleggers niet gesproken kan worden van inleggers die dit beroepsmatig derhalve professioneel doen. Van een besloten kring kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gesproken indien de kring van toetreders beperkt van omvang is alsmede nauwkeurig is omschreven of bepaald. Hiervan is in casu geen sprake. 8.2.1.3 De rechtbank is van oordeel dat onder bedrijfsmatig moet worden verstaan elke incidentele of stelselmatige, in artikel 82 van de Wtk 1992 bedoelde, activiteit die in het kader van een onderneming of instelling plaatsvindt, én elke, in artikel 82 Wtk 1992 bedoelde, activiteit die geregeld en stelselmatig plaatsvindt buiten het kader van een onderneming of instelling. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende naar voren komt dat verdachte gehandeld heeft in het kader van de onderneming Koch c.s., terwijl anderzijds het handelen van verdachte zonder meer kan worden gekwalificeerd als geregeld en stelselmatig. 8.2.1.4 De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat verdachte zodanige zeggenschap had c.q. betrokken was bij [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] dat hij als medepleger gezien moet worden van - kort gezegd - het aantrekken van c.q. bemiddelen bij het aantrekken van gelden tegen afgifte van certificaten van [medeverdachte 9] c.q. [medeverdachte 10]. Dat geldt te meer nu waardecertificaten van [medeverdachte 9], [medeverdachte 10] en [medeverdachte 4]-certificaten, wisselend werden gebruikt zonder enige daadwerkelijke verrekening tussen de betrokken rechtspersonen. 8.2.2 Uit de bewijsmiddelen (zie de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 3]) blijkt dat de verzekeraar [verzekeraar] in Luxemburg en Frankrijk een verzekering op de markt heeft gebracht, waarbij de verzekeringnemer een groot bedrag in depot stort. Daar is niets mis mee, ook niet indien Nederlanders daaraan deelnemen. Typerend voor de door [verdachte] bedachte constructie is evenwel dat [verzekeraar] onmiddellijk na storting een deel van het depot ter belegging dient uit te keren. Deze uitkering geschiedt aan een (rechts)persoon. In dit geval is door [verdachte] geadviseerd [medeverdachte 5] als beleggingsbedrijf te gebruiken. [medeverdachte 5] zou - contractueel jegens de betaler van het depot bij [verzekeraar] - gaan beleggen en jaarlijks uitkeringen doen. Deze uitkeringen dienden te geschieden aan [medeverdachte 5]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zeggenschap had over de rechtspersonen [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6]. Uit de bewijsmiddelen blijkt (zie proces-verbaal geldstromen) van verwevenheid tussen [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7]. Uit niets blijkt dat verdachte enige mededeling aangaande zijn zeggenschap jegens de inleggers heeft gedaan. Evenmin blijkt van enig investeringsconcept waaruit voldoende renderende beleggingen zouden kunnen voortvloeien. De rechtbank beschouwt de genoemde rechtspersonen als een middel om onder [verzekeraar]-vlag gelden te kunnen aantrekken. Dit aantrekken is - gelet op het voorgaande - niet meer te kwalificeren als een assurantieactiviteit doch eenvoudigweg als het aantrekken van gelden als bedoeld in artikel 82 WTK 1992. Ter illustratie hiervan moge worden verwezen naar de inlegger / benadeelde [benadeelde partij 22] die zijn miljoenen guldens na de verhalen van verdachte onder [verzekeraar]-vlag had gestort, plots, tot zijn eigen verrassing, zijn inleg geconverteerd zag in een [medeverdachte 4]-certificaat. 8.2.3. De rechtbank overweegt met betrekking tot de hetgeen onder 1 ten laste is gelegd het volgende. 1 Uit de bewezenverklaring met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde volgt dat verdachte vanaf 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 opdracht en leiding heeft gegeven aan het door anderen op grond van artikel 82 WTK 1992 verboden - bemiddelen bij het - aantrekken van gelden in Nederland en/of België en/of Luxemburg. 2 Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte heeft te gelden als eigenaar van [medeverdachte 4]. Op grond van de verklaringen van [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] geldt verdachte eveneens als eigenaar van [medeverdachte 5]. Datzelfde geldt voor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7], nu verdachte daartoe de Director's Indemnity heeft getekend hetgeen in trustverband - gelet op de getuigenverklaringen - heeft te gelden als eigendom althans zeker economische zeggenschap. 3 Verdachte en [medeverdachte 1] en anderen hebben in deelnemingsverband in ieder geval vanaf 1 januari 1995 respectievelijk 1 januari 1996 in strijd met artikel 82 WTK 1992 gelden van derden in Nederland en België aangetrokken. Dit aantrekken van gelden - onder meer door middel van een of meer anderen - geschiedde onder mededelingen als: - dat er geen risico was; - dat de gelden bij prima banken in Zwitserland en Luxemburg belegd zouden worden; - dat de gelden op korte winstgevende termijn zouden worden uitgeleend aan de Wereldbank, bouwbedrijven in het oosten van Duitsland, staten in Afrika. De rechtbank acht deze mededelingen - gelet op het volledig ontbreken van enige zekerheid en daadwerkelijk gebleken investeringen - volstrekt misleidend. 4 De gelden werden meerdere malen aangetrokken na overhandiging van de brochure van [medeverdachte 4] Invest, getiteld "between black and blue". Deze brochure (vervaardigd door en/of onder verantwoordelijkheid van verdachte tot stand gekomen) rept van hoge rendementen behaald sedert 1986 (ondersteund door een voor geen enkel misverstand vatbare grafiek tot 1996 met een minimaal jaarlijks rendement van 15 procent) terwijl [medeverdachte 4] eerst sedert 1996 aan het maatschappelijk leven deelneemt. Het behaalde hoge rendement is een puur verdichtsel als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. 5 Van algemene bekendheid is dat in Nederland voor van alles en nog wat een vergunning nodig is. Dit geldt zeker de financiële wereld nu het publiek beschermd moet worden tegen hen die hun het geld op onoorbare wijze uit de zak willen kloppen; immers niets is eenvoudiger voor de welbespraakte dan de naïeve burger te lijmen met superrendementen. Het publiek moet er dan op vertrouwen dat geen lieden zonder vergunning opereren. Juist in dat vertrouwen staan zij hun spaarcenten of geleende gelden af. Dat behoren de betrokkenen als [medeverdachte 1] en verdachte - toch waarlijk geen onbekenden in de financiële wereld - te weten. De rechtbank overweegt dat het zich voordoen als een prima geldinstelling - zoals dat is geschied - het aannemen is van een valse hoedanigheid. 6 De rechtbank stelt vast dat het oogmerk van verdachte was gericht op de misdrijven als hierboven bedoeld. De rechtbank verwijst daartoe naar bovenstaande en hetgeen is overwogen en beslist met betrekking tot artikel 82 WTK 1992. De rechtspersonen hebben rechtstreeks dan wel via verdachte en/of [medeverdachte 1] gelden ontvangen. De rechtbank verwijst naar het bewijsmiddel, het rapport "geldstromen". 7 De rechtbank rekent het aantrekken van gelden tegen afgifte van [medeverdachte 4]-certificaten toe aan verdachte, nu verdachte zich heeft opgesteld als een actief handelend bestuurder van [medeverdachte 4]. 8.2.4 De rechtbank houdt bij de bewijsvoering rekening met het gegeven dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest verdachte [medeverdachte 1] vragen te (doen) stellen, in die zin dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] niet danwel niet in doorslaggevende mate tot bewijs zal bezigen. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: ten aanzien van feit 1: deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte bestuurder is van die organisatie; ten aanzien van feit 2 primair: het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft gegeven tot en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 140 juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 1 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregel behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen 11.2.1 De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 juni 2003 onder meer gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel ex artikel 8 van de Wet op de economische delicten in de vorm van een verplichting tot het verrichten van betalingen aan de op de lijst genoemde personen van de bedragen zoals vermeld in de 80% kolom, alles op kosten van de veroordeelde. 11.2.2 De verdachte en de raadsman hebben de gevorderde straf bestreden. 11.2.3 De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met: 1 de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; 2 er is in de jaren vanaf 1995 tot 1999 een gigantische fraude opgezet waarvan honderden mensen het slachtoffer zijn geworden; niet alleen zijn velen daarvan hun geld kwijt maar ook velen moeten nu nog de leningen afbetalen die zij hebben gesloten als inleg voor de waardeloze waardecertificaten; het dagelijks leed is groot; verdachte heeft hieraan in de periode van 1 juni 1996 tot begin 1999 meegewerkt; 3 de mate waarin het bewezenverklaarde feit groot persoonlijk leed en psychische schade bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht; 4 in Nederland is ter bescherming tegen naïviteit en lichtzinnigheid een vergunningenstelsel gebouwd, waardoor enigermate verzekerd is datgene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, dat geld ook weer terugkrijgt; het handelen van verdachte daarentegen heeft aan het vertrouwen in de financiële sector grote schade toegebracht; 5 de omstandigheid dat bij verdachte elk besef van verantwoordelijkheid ontbreekt, waarbij hij zich achter anderen verschuilt zonder verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn eigen aandeel; 6 de niets en niemand ontziende wijze waarop verdachte te werk is gegaan; en anderzijds met: 1 de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen documentatieregister niet eerder is veroordeeld; 2 de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting; 3 de onwenselijk lange termijn welke verstreken is tussen 29 september 1999, zijnde de dag waarop in de woning van verdachte een doorzoeking heeft plaatsgevonden en de datum van de uitspraak (30 juli 2003). 11.2.4 De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren op haar plaats. De rechtbank verdisconteert het tijdsverloop in die zin dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden zal opleggen. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. 11.3 De vorderingen van de benadeelde partijen 11.3.1 Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat: de personen vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst met het opschrift: " benadeelde partijen", elk een vordering benadeelde partij hebben ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade. 11.3.2 De rechtbank overweegt met betrekking tot het recht als volgt. Ingevolge de wet kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake indien de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling - in dit geval artikel 82 Wtk 1992 - wordt beschermd. Die civiele vordering dient daarbij te voldoen aan de eisen van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) inzake relativiteit, causaliteit, toerekening en schade. Voor vergoeding van de schade komt ingevolge artikel 6:98 BW in aanmerking de schade die in een zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat deze schade de schuldenaar (de verdachte) als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend. De toerekening wordt bepaald door de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade, de mate van schuld, de ernst van de inbreuk op de rechtsorde en de voorzienbaarheid van de schade. De schadevergoedingsverplichting van de schuldenaar wordt ingevolge artikel 6:101 BW verminderd indien en voorzover de schade van de benadeelde het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde moeten worden toegerekend. De beoordeling en beslissing van de vordering van de civiele partij stuit op de grens van het strafvorderlijk mogelijke indien die vordering niet van eenvoudige aard als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is. De beslissing dat een vordering niet van eenvoudige aard is, behoeft niet gemotiveerd te worden. 11.3.3 De benadeelde stelt als schadeveroorzakende gebeurtenis de onder artikel 82 Wtk 1992 vallende afgifte van geld door de benadeelde partij aan de verdachte. Bij strafrechtelijke veroordeling van de verdachte dient betaling van het ingelegde bedrag c.a. aan de benadeelde partij plaats te vinden. 11.3.4 Aan de orde zijn de causaliteit, de relativiteit, de hoofdelijkheid, de mogelijkheid van alternatieve causaliteit, de mate van schuld, de mate van mede-schuld, hoogte van de schade, de mogelijkheid van rente als schade, het voeren van civiele procedures. 11.3.5 De rechtbank overweegt en beslist als volgt. De rechtbank zou met een aantal verweren wel uit de voeten kunnen, maar dan moet de beoordeling naar een hoog abstractieniveau - los van de in iedere zaak gestelde feiten - worden getild. Dat doet evenwel geen recht aan de individuele beoordeling die voor iedere vordering en ieder gemotiveerd verweer behoort plaats te vinden. Die individuele beoordeling - met het daarbij wezenlijke hoor en wederhoor - vergt in wezen een rechterlijke inspanning die niet veel verschilt van een civiel proces zoals geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Behandeling, beoordeling en beslissing zijn daarmee niet eenvoudig genoeg om in dit strafproces te kunnen plaatsvinden. De rechtbank moet daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren en verwijzen naar de civiele rechter. 11.4 De maatregel op grond van artikel 8 WED 11.4.1 De officier van justitie vordert toepassing van de maatregel van artikel 8 WED. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. 11.4.2 Artikel 8 aanhef en onder sub c WED bestempelt als door de rechter op te leggen maatregel het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt. De rechtbank overweegt dat de maatregel als bedoeld in artikel 8 aanhef en onder sub c WED los staat van de vorderingen van benadeelde partijen als bedoeld in artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering. Bij de invoering van artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering is artikel 8 aanhef en onder sub c WED niet gewijzigd. Wel is bij de invoering van de maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel artikel 8 aanhef en onder sub a WED tekstueel gewijzigd, maar dat heeft niet tot wijzigingen van artikel 8 aanhef en onder sub c WED geleid. Daarenboven geldt dat het vonnis als bedoeld in artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering een executoriale titel ten behoeve van de benadeelde partij oplevert, terwijl de veroordeling tot een maatregel conform de artikelen 8 en 10 WED dat niet oplevert. Beide wettelijke mogelijkheden botsen niet, in die zin dat uitsluiting van het een (in de zin van niet-ontvankelijkheid) uitsluiting van het ander (het goedmaken van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten en tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht) tot gevolg heeft. Bij de invoering van artikel 8 aanhef en sub c WED werd door de wetgever overwogen: "Nieuw is echter de mogelijkheid van opleggen van de verplichting tot verrichting van prestaties tot het goedmaken van de gevolgen van economische delicten. Van deze verplichting zal niet alleen de overheid, maar zullen ook particulieren profijt kunnen trekken; met name is gedacht aan terugbetaling aan de koper van het gedeelte van de prijs, dat de verkoper heeft ontvangen boven hetgeen door de prijsvoorschriften is toegestaan" (Bijlage handelingen Tweede Kamer 1947-1948, 603.3, p. 15). De rechtbank overweegt dat deze maatregel als grondslag heeft dat onrechtmatige verhoudingen en situaties weer recht getrokken moeten worden door of in ieder geval ten laste van degene , die voor deze wanverhoudingen aansprakelijk is. De rechtbank acht - anders dan een enkele schrijver - de reikwijdte van artikel 8 aanhef sub c niet beperkt tot de strafrechtelijke pendant van bestuursdwang. Een veroordeling ingevolge artikel 8 WED brengt - gelet op artikel 33 WED - mee dat de veroordeelde zelf het initiatief neemt tot het voldoen aan de maatregel. De op te leggen verplichting dient betrekking te hebben op een wederrechtelijke nalatigheid dan wel verrichting. De tekst van artikel 8 aanhef en onder sub c WED levert geen beletsel op ook aan een uitlokker, medepleger of medeplichtige de maatregel op te leggen. De kosten op de verrichting en de uitvoering zijn voor rekening van de veroordeelde. Ingevolge artikel 10 WED zal de rechtbank voor zoveel nodig naar behoefte duidelijkheid verschaffen met betrekking tot het herstel van de rechtmatige toestand, de gegunde of benodigde tijd en de kosten van verhaal. De rechtbank overweegt dat in beginsel de kring van de (rechts)perso(o)n(en) wier - onrechtmatig verarmde - situatie moet worden hersteld, bestaat uit degenen ten aanzien van wie is bewezen verklaard dat jegens hen het ten laste gelegde feit is begaan. De rechtbank maakt in deze strafzaak een uitzondering daarop. Deze uitzondering is hierop gegrond dat de partijen die zich niet hebben gevoegd kennelijk geen gebruik hebben willen maken van de strafrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding. De rechtbank noemt de partijen aan wie - gelet op het volgende - een uitkering moet volgen (voor zover bewezen verklaard en een rechtsvordering is ingediend) de gerechtigden. 11.4.3 De rechtbank acht overtreding van artikel 82 Wtk 1992 door deze verdachte zonder meer onrechtmatig jegens de gerechtigden. Daartoe zijn redengevend de bewezenverklaarde strafbare feiten. De door de overtreder in het leven geroepen wanverhouding (door het bemiddelen bij en/of de aanname van geld van de inlegger zonder dat daar enige vorm van zekerheid of gereguleerd toezicht tegenover stond) dient te worden rechtgetrokken. Vervolgens behoort de rechtbank zich af te vragen of de schade het gevolg is van de handeling. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 8 WED en artikel 82 Wtk 1992 een conditio sine qua non-verband voldoende is: zonder de verweten handeling zou de schade niet zijn opgetreden. Mitsdien is de schade toerekenbaar aan zowel degene die het inlegbedrag heeft ontvangen of heeft bemiddeld (de zogenoemde tussenpersonen of intermediairs), degene die het inlegbedrag al of niet via de intermediairs heeft ontvangen (giraal of chartaal) als degene die de inleg heeft verlengd door uitgifte en overhandiging van een nieuw waardecertificaat. 11.4.4 De rechtbank gaat wat betreft de hoogte van de verplichting tot goedmaking voor de gerechtigden uit van het in de aangifte genoemde bedrag van de inleg. Zulks geldt alleen indien de aangever heeft verklaard dat het waardecertificaat is verkregen na betaling zijnerzijds. De door de rechtbank vastgestelde schade als bedoeld in artikel 8 WED, bedraagt voorzover (mede) aan de verdachte toe te rekenen in totaal € 10.833.274,57, hetwelk door de rechtbank als volgt wordt gespecificeerd: zie de aan dit vonnis gehechte lijst met het opschrift: "lijst als bedoeld in 11.4.4" 11.4.5 Bij de betalingscapaciteit van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. 1) De wettelijke verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 BW. 2) De tijd die de verdachte nog tot aan de pensioengerechtigde leeftijd productieve arbeid kan verrichten alsmede zijn verdiencapaciteit. 3) De gezinssituatie van de verdachte. 4) De rechtbank weegt ten voordele van verdacht mee dat veelal aan [medeverdachte 1] de gelden zijn overhandigd en op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte over alle aan [medeverdachte 1] overhandigde bedragen heeft beschikt. 5) Het beperkte, niet onderbouwde, inzicht dat verdachte heeft gegeven omtrent zijn draagkracht. De rechtbank stelt vast dat er een ontnemingbeslag is gelegd ter hoogte van € 26.312,67. Tevens is er ontnemingbeslag op het pand [adres], 5616 DA Einhoven. 11.4.6 De rechtbank heeft uit het requisitoir van de officier van justitie begrepen dat in de visie van het Openbaar Ministerie voorrang zou dienen te worden gegeven aan vergoeding van kort gezegd schade. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte, middels het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de goedmaking zal kunnen beschikken over het vermogen dat in het kader van de ontneming in beslag is genomen. 11.4.7 De rechtbank overweegt ten aanzien van de vaststelling van de schade dat zij deze heeft vastgesteld voor zover deze eenvoudig uit de stukken kan worden gedestilleerd. Waar geen bedrag aan schade is opgenomen betekent dit derhalve niet dat geen schade is geleden, maar dat de rechtbank op basis van de voorhanden bescheiden niet tot een verantwoorde vaststelling van een schadebedrag c.q. hoger schadebedrag heeft kunnen komen. 11.4.8 De rechtbank stelt de goedmaking van de prestatie in het kader van artikel 8 WED vast op € 1.000.000,00 onder aantekening dat het inbeslaggenomen vermogen als eerste wordt aangewend voor de uitkering aan de gerechtigden. De kosten van eventueel verhaal komen ten laste van verdachte, omdat het zijn plicht is na te komen en hij in het ongelijk is gesteld. 11.4.9 De rechtbank zal verder bepalen dat het Openbaar Ministerie na ontvangst van de betaling aan de gerechtigden pro rata naar de hoogte van de hierboven vermelde verplichting tot goedmaking een uitkering zal doen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissingen zijn gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: 10, 27, 47, 51, 57, 91, 140 Wet op de economische delicten: 1, 2, 6, 8, 10 Wet toezicht kredietwezen 1992: 82 BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 en sub 2 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd met betrekking tot de volgende personen voorkomend op de aan de dagvaarding gehechte lijst: [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12], [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14], [benadeelde partij 15], [benadeelde partij 16], [benadeelde partij 17], [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 19], [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 21]; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte overigens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren en zes maanden; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; legt de verdachte de maatregel van goedmaking op; bepaalt dat de goedmaking bedraagt € 1.000.000,00 (zegge: een miljoen euro); veroordeelt de verdachte ten titel van goedmaking tot betaling van € 1.000.000,00 (zegge: een miljoen euro) ten behoeve van de gerechtigden die staan vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst voorzien van het opschrift "Lijst gerechtigden"; bepaalt dat de kosten van de maatregel en van verhaal ten laste van de verdachte komen; bepaalt dat de betaling dient te geschieden aan het Openbaar Ministerie Roermond onder vermelding van het parketnummer; verstaat dat na de betaling door de zorg van het Openbaar Ministerie pro rata uitkeringen aan de gerechtigden worden gedaan. Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen verklaart de op de aan dit vonnis gehechte lijst voorzien van het opschrift "benadeelde partijen" vermelde benadeelde partijen niet ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de op die lijst vermelde benadeelde partijen hun vordering kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Vonnis gewezen door mr. drs. O.M. de Lange, mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs en mr. J.H. Klifman, van wie mr. drs. O.M. de Lange voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.H. van den Hombergh en J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 juli 2003.