Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL3247

Datum uitspraak2003-09-03
Datum gepubliceerd2003-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005343-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwerping van verweren ten aanzien van de machtiging tot binnentreden


Uitspraak

Parketnummer: 03/005343-03 Datum uitspraak: 3 september 2003 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2003. De tenlastelegging Aan de verdachte ten laste gelegd dat 1. hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2002 tot en met 20 mei 2003 in de gemeente Vaals, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2002 tot en met 20 mei 2003 te Vijlen, in de gemeente Vaals, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (meermalen, althans eenmaal) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of van enig ander op de bij de Opiumwet behorende lijst I voorkomend middel, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA en amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en/of stoffen, te weten vaten en/of tonnen met poeder/chemicaliën (onder andere bevattende methanol en/of zoutzuur) en/of kol(f)(ven) met verwarmingselementen voorhanden heeft gehad en/of een schuurtje heeft verhuurd althans ter beschikking gesteld, waarvan verdachte en/of zijn verdachtes, medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);. De geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd tot de nietigheid van de dagvaarding, stellende, -zakelijk weergegeven-: Het subsidiaire verwijst naar feiten bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet gaat over handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet. In de feitelijke omschrijving van het subsidiair ten laste gelegde komt dit echter niet terug. De dagvaarding onder het subsidiair ten laste gelegde laat derhalve na voorbereidingshandelingen te noemen aangaande het vierde lid van artikel 10, zodat de vermelding daarvan in de dagvaarding in het subsidiair ten laste gelegde als nietig moet worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde voldoende duidelijk is, nu bedoeld is artikel 10, derde of vierde lid van de Opiumwet ten laste te leggen, conform de aanhef van artikel 10a van de Opiumwet. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer. De raadsman heeft verder gesteld dat het gedeelte van de subsidiaire tenlastelegging betrekking hebbend op het schuurtje onvolledig is ten laste gelegd, omdat de wettelijke omschrijving van artikel 10a, eerste lid onder ten tweede op geen enkele wijze in de tekst is opgenomen en omdat een schuurtje niet valt onder het bereik van artikel 10a, eerste lid onder ten derde. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Anders dan gebruikelijk, heeft de officier van justitie in de tekst van het subsidiair tenlastegelegde niet volledig de tekst van de delictsomschrijving gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is de omschrijving zoals gebezigd in de tenlastelegging, echter voldoende duidelijk. De tekst van de tenlastelegging suggereert niet dat het schuurtje valt onder artikel 10a, eerste lid onder ten derde en is zo feitelijk dat er geen misverstand over kan bestaan welk verwijt verdachte wordt gemaakt. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de eisen zoals die worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman dienaangaande dient derhalve te worden verworpen. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 20 mei 2003 in de gemeente Vaals, tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs Ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het navolgende. [naam[naam getuige] heeft bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat verdachte niet d[verdachte]r[verdachte] is waarmee hij in het lab heeft gewerkt. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu [naam[naam getuige] van meet af aan tegenover de politie heeft verklaard dat hij met de eigenaar van café [H.], zijnd[verdachte]r[verdachte], in het laboratorium heeft gewerkt. Verder verklaarde hij dat hij de kinderen van [verdachte] in de woning van [verdachte] heeft gezien en dat de echtgenote van [verdachte], [echtgenote verdachte], hem wel eens eten bracht als hij in het schuurtje aan het werk was. Bovendien verklaarde [verdachte] zelf dat hij [naa[naam getuige]] meermalen bij het schuurtje heeft gezien. Dit valt niet te rijmen met de stelling dat [naam getuige] [verdachte] voor het eerst in het huis van bewaring heeft ontmoet en dat de [verdachte] waarover hij eerder verklaarde een andere persoon is. Bewijsverweren De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten op de door hem in zijn pleitnota opgenomen gronden. De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende. Het verweer inhoudende dat de machtiging tot binnentreden in de woning gelegen aan de [V.] het daadwerkelijk binnentreden niet dekt, nu de machtiging is afgegeven voor een adres dat niet overeenkomt met het adres waar daadwerkelijk is binnengetreden, wordt verworpen. De machtiging tot binnentreden werd afgegeven naar aanleiding van een verdenking dat in of achter café [H.] zich mogelijk een amfetaminelaboratorium zou bevinden. Nu voldoende duidelijk is voor welk pand de machtiging is afgegeven, namelijk voor het pand waarin café [H.] is gevestigd, is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig binnengetreden, ook al is op de machtiging tot binnentreden niet het juiste huisnummer vermeld. Ten aanzien van het verweer dat enkel en alleen op basis van binnengekomen CIE-informatie de machtiging is verstrekt tot binnentreden in een woning op naam van een persoon die zelf in het geheel niet wordt genoemd, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het dossier alsmede het proces-verbaal opgemaakt ter gelegenheid van de voorgeleiding van verdachte zijn de opsporingsambtenaren aan de hand van de CIE-informatie waarin café [H.] wordt genoemd, nagegaan door wie het café [H.] wordt gedreven en wie woonachtig is in het pand waarin [H.] is gevestigd. Voorts blijkt uit het dossier dat vanaf het jaar 2000 informatie voorhanden is over de betrokkenheid van verdachte bij overtreding van artikelen 2 en 3 van de Opiumwet (pagina 7 van de doornummering). Naar het oordeel van de rechtbank biedt de hiervoor genoemde informatie voldoende grondslag voor het verstrekken van een machtiging tot binnentreden in een woning. Daar komt bij dat de aanwezigheid van een laboratorium in of achter een woning gevaar kan opleveren voor de desbetreffende bewoners en de eventuele omwonenden, hetgeen ertoe leidt dat snel en adequaat handelen van opsporingsambtenaren van belang is. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank dit verweer. Het verweer tenslotte dat de machtiging tot binnentreden voor de woning afgegeven op grond van artikel 2, derde lid van de Algemene wet op het binnentreden, het optreden van de politie, waaronder met nadruk het verbreken van de toegangsdeur tot de schuur, niet legitimeert, wordt eveneens verworpen. De machtiging binnentreden voor de woning is afgegeven op grond van artikel 9, eerste lid onder b van de Opiumwet en op grond van artikel 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden. Het doel van de machtiging is inbeslagneming van middelen genoemd op lijst I van de Opiumwet. Het schuurtje behoort tot de woning, nu het in gebruik is bij de eigenaar en het zich in de tuin direct achter de woning bevindt en toegankelijk is vanuit de woning. De machtiging ziet derhalve ook op het schuurtje. Blijkens artikel 9 van de Algemene wet op het binnentreden heeft degene die de woning betreedt het recht van toegang en doorgang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opsporingsambtenaar op grond van de bevoegdheid tot het binnentreden van de woning het recht om zich in de woning desnoods met (proportioneel) geweld de doorgang te verschaffen. Een gesloten deur die toegang geeft tot een gang of vertrek mag dus worden geforceerd in het kader van de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen. Wanneer een deur wordt geforceerd in het kader van de toegang en de doorgang dan brengt dat niet per definitie mee dat er van een doorzoeking sprake is. De voorwerpen aangetroffen in het schuurtje na verbreking van de toegangsdeur zijn derhalve rechtmatig verkregen en behoeven niet van het bewijs te worden uitgesloten. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als 1. primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de omstandigheid dat het laboratorium was gevestigd in een woonwijk en daarmee gevaar opleverde voor de omwonenden; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij het vaststellen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven zilverkleurige GSM, volgens eigen opgave aan verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven blauwkleurige GSM en de veiligheidsbril zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken aan wie deze toebehoren, doch wel dat deze toebehoren aan een van de "laboranten". Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen betreft met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan of voorbereid. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven gasmaskers zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken. De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen geld, dat blijkens het onderzoek ter terechtzitting toebehoort aan de verdachte. De op te leggen straffen en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZESENDERTIG MAANDEN; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten: 2003072234-34 63 1 GSM kleur: blauw, Nokia 2003072234-34 64 1 GSM kleur: zilver, Nokia 2003072234-34 80 1 veiligheidsbril, Uvex - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten 2003072234-34 68 1 gasmasker 2003072234-34 69 1 gasmasker 2003072234-34 78 1 gasmasker - gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomene, te weten; 2003072234-34 2 geld Nederland, zekerheidstelling bij post 1, waarde 1.000,00 euro - gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen te weten: 2003072234-34 57 2 zonnebrillen 2003072234-34 58 1 bril, leesbril Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. M.J.H.T. Peters en mr. M.A.H. Span-Henkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2003.