Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8298

Datum uitspraak2003-07-03
Datum gepubliceerd2003-10-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK00/00029
Statusgepubliceerd


Indicatie

Waterschapsomslagen. Met het opleggen van een aanslag in de waterschapsomslagen behoeft niet te worden gewacht tot de WOZ-waarde van de desbetreffende onroerende zaak onherroepelijk vast staat.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE twaalfde enkelvoudige belastingkamer 3 juli 2003 nummer BK-00/00029 UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de directeur financiën van het Hoogheemraadschap P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag. 1. Aanslag en bezwaar 1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag, groot ƒ 11, in de waterschapsomslagen opgelegd ter zake van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 1 te Z. De heffingsmaatstaf waarnaar de aanslag is vastgesteld is gebaseerd op een beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), waarbij de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op ƒ 130.000. 1.2 Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen. 2. Loop van het geding 2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 60, ofwel € 27,23. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2 Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. 2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 5 december 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 2.4 Het Hof heeft op 19 december 2002 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 december 2002 ter post bezorgd. Op 14 januari 2003 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig voldaan. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1 Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). 3.2. Bij beschikking van 7 maart 1997 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Z, in het kader van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ), aan de onroerende zaak een waarde (hierna: WOZ-waarde) toegekend van ƒ 130.000. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag voortijdig en derhalve ten onrechte is opgelegd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. 4.2 Ter motivering van zijn standpunt heeft belanghebbende - kort weergegeven - aangevoerd dat de aanslag voortijdig is opgelegd omdat de WOZ-waarde van de onroerende zaak nog niet onherroepelijk vast staat aangezien tegen de in 3.2 bedoelde beschikking bezwaar is aangetekend en door de desbetreffende heffingsambtenaar nog geen uitspraak op het bezwaar is gedaan. 4.3 De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat niet wettelijk is geregeld dat voor het opleggen van een aanslag waterschapsomslagen moet worden gewacht tot op het moment dat uitspraak op bezwaar tegen de onderliggende WOZ-beschikking is gedaan. Voorts is van de gemeente Z nimmer bericht ontvangen dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak is gewijzigd. 4.4 Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. Belanghebbende heeft aldaar verklaard dat met de gemeente inmiddels overeenstemming is bereikt over de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Hierbij heeft belanghebbende niet aangegeven hoe de WOZ-waarde na deze overeenstemming is komen te luiden. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de aanslag te gelegener tijd (zo nodig) ambtshalve zal worden verlaagd, tot een berekend naar de WOZ-waarde die onherroepelijk komt vast te staan. Voor het overige hebben partijen ter zitting aan de in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. 5. Conclusies van partijen 5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslag. 5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1 In artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet (hierna: de Wet), is bepaald dat voor waterschapsomslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken, die tevens onroerende zaken zijn in de zin van de Wet WOZ, de heffingsmaatstaf de WOZ-waarde is. 6.2 In artikel 123, tweede lid, van de Wet is bepaald dat de heffing van waterschapsbelastingen plaats vindt met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1998, hierna: AWR). 6.3 In artikel 18a, eerste lid, aanhef en onder b en tweede lid, van de AWR, is bepaald dat indien een WOZ-waarde, die ingevolge een wettelijk voorschrift ten grondslag heeft gelegen aan de heffing van belasting, is herzien met als gevolg dat een aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, die aanslag wordt verminderd binnen acht weken nadat de beschikking of uitspraak die strekt tot herziening van de WOZ-waarde onherroepelijk is geworden. 6.4 Gelet op het in 6.1, 6.2 en 6.3 overwogene oordeelt het Hof dat de stelling van belanghebbende, inhoudende dat een aanslag in de waterschapsomslagen eerst kan worden opgelegd nadat de daaraan ten grondslag liggende WOZ-waarde onherroepelijk vast staat, geen steun vindt in de ter zake geldende wettelijke bepalingen. Ook voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de aanslag ten onrechte of naar een onjuist bedrag is vastgesteld. Voorts heeft belanghebbende ook geen belang meer bij de onderhavige procedure, nu de Inspecteur in lijn met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen heeft verklaard dat de aanslag overeenkomstig de WOZ-waarde die onherroepelijk komt vast te staan (zo nodig) ambtshalve zal worden verlaagd. Het beroep is ongegrond. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld op 3 juli 2003 door mr. Biemond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 19 december 2002. (Van Lingen) (Biemond) aangetekend aan partijen verzonden: Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.