Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7543

Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2004-01-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03 / 317 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

In januari 2002 heeft verweerder besloten de rijrichting in de Lindestraat tijdelijk om te keren. Tot deze maatregel werd besloten teneinde het centrum van Brunssum goed toegankelijk te houden tijdens de reconstructie van de Bodempleinroute. Verweerder heeft op een gegeven moment het voornemen opgevat om de rijrichting in de Lindestraat definitief te doen verlopen van west naar oost.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 03/317 BESLU UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Brunssum, gevestigd te Brunssum, verweerder. Datum bestreden besluit: 21 januari 2003. Kenmerk: BJC, nr.02/9546 e.a.. Behandeling ter zitting: 16 oktober 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 21 januari 2003, verzonden op 28 januari 2003, heeft verweerder het namens eiser gemaakte bezwaar tegen zijn –verweerders– besluit van 16 juli 2002, verzonden op 25 juli 2002 ongegrond verklaard. Eiser heeft bij schrijven van 7 maart 2003 van zijn gemachtigde bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 21 januari 2003. Bij schrijven van 14 maart 2003, verzonden op 17 maart 2003, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Dat verweerschrift en de door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. De in de loop van de procedure zijdens verweerder overgelegde stukken, zijn –eveneens in kopie– aan de gemachtigde van eiser gezonden respectievelijk ter zitting aan eiser overhandigd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 oktober 2003, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. P.H. de Jonge en dhr. O. van de Ruit, beiden ambtenaar bij verweerders gemeente. Ter zitting is het onderhavige beroep gevoegd behandeld met de bij deze rechtbank onder de nummers AWB 03/222 en AWB 03/316 geregistreerde zaken. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de betreffende procedures weer gesplitst en is in iedere procedure afzonderlijk uitspraak gedaan. II. OVERWEGINGEN. Eiser is woonachtig aan de Lindestraat [..] te [woonplaats]. Tot januari 2002 gold in voornoemde straat eenrichtingsverkeer in de rijrichting van oost naar west (met andere woorden: van het centrum van Brunssum af). In januari 2002 heeft verweerder besloten de rijrichting in de Lindestraat tijdelijk om te keren. Vanaf dat moment gold in die straat dus eenrichtingsverkeer in de rijrichting van west naar oost (met andere woorden: naar het centrum van Brunssum toe). Tot deze maatregel werd besloten teneinde het centrum van Brunssum goed toegankelijk te houden tijdens de reconstructie van de Bodempleinroute. Verweerder heeft op een gegeven moment het voornemen opgevat om de rijrichting in de Lindestraat definitief te doen verlopen van west naar oost, welk voornemen hij heeft vertaald in een concept verkeersbesluit waarop de openbare voorbereidingsprocedure uit de afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is verklaard. In het kader van voornoemde procedure is het concept verkeersbesluit op 29 mei 2002 gepubliceerd in het in verweerders gemeente verschijnend huis-aan-huisblad ‘Brunssum Actueel’ en heeft dat besluit van 30 mei t/m 4 juli 2002 voor eenieder ter inzage gelegen. Bij vorenbedoelde publicatie is aangekondigd dat op een nog nader te bepalen datum een inspraakavond zal plaatsvinden, hetgeen is gebeurd op 19 juni 2002. Tijdens die inspraakavond heeft een groot aantal belanghebbenden (waaronder eiser) zijn zienswijze omtrent het concept verkeersbesluit van verweerder naar voren gebracht respectievelijk doen brengen. Bij besluit van 16 juli 2002, verzonden op 25 juli 2002, heeft verweerder besloten om, middels het plaatsen van de daartoe geëigende borden en wegmarkeringen op de in dat besluit nader omschreven locaties, de rijrichting in de Lindestraat te Brunssum –definitief– te doen verlopen van west naar oost (naar het centrum van Brunssum toe), uitgezonderd fietsers, en die straat te sluiten voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer). Daar eiser zich met dit besluit niet heeft kunnen verenigen, heeft hij bij schrijven van 30 augustus 2002 van zijn gemachtigde –tijdig– bij verweerder bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Het bezwaar van eiser is voor advies in handen gesteld van de Commissie voor de Bezwaarschriften van verweerders gemeente, een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Op 28 oktober 2002 heeft er ten overstaan van voornoemde commissie een hoorzitting plaatsgevonden, tijdens welke zitting eiser gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op het bezwaar te worden gehoord. Meergenoemde commissie heeft verweerder op 29 oktober 2002 geadviseerd om het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit van 16 juli 2002 te herroepen. Bij besluit van 21 januari 2003, verzonden op 28 januari 2003, heeft verweerder het namens eiser gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften, ongegrond verklaard en zijn –verweerders– besluit van 16 juli 2002 gehandhaafd. Eiser heeft zich met verweerders besluit van 21 januari 2003 evenmin kunnen verenigen, weshalve hij bij schrijven van 7 maart 2003 van zijn gemachtigde –tijdig– bij deze rechtbank beroep heeft ingesteld tegen dat besluit. In beroep is namens eiser gesteld dat het thans bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, geen blijk geeft van een deugdelijke belangenafweging en daardoor niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. Eiser heeft daartoe, onder verwijzing naar het advies van 29 oktober 2002 van de Commissie voor de Bezwaarschriften, aangevoerd dat, nu verweerder een besluit heeft genomen dat in strijd is met eerder vastgesteld gemeentelijk beleid en dat een grote inbreuk maakt op dit beleid, eerst een beleidswijziging dient plaats te vinden voordat een dergelijk ingrijpend besluit wordt genomen en dat niet duidelijk is welke van de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna te noemen: de WVW) genoemde belangen door het onderhavige verkeersbesluit worden gediend. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat als gevolg van het omkeren van de rijrichting in de Lindestraat (van west naar oost) een onaanvaardbare toename van verkeer is ontstaan, hetgeen heeft geleid tot geluidsoverlast en een verkeersonveilige situatie. Volgens eiser blijkt nergens uit dat verweerder een onderzoek heeft verricht naar de, als gevolg van het omkeren van de rijrichting ontstane, geluidsbelasting ter plaatse van de Lindestraat. Evenmin heeft verweerder, aldus eiser, gemotiveerd aangegeven of de bestaande infrastructurele voorzieningen afdoende zijn voor het ondervangen van de onderhavige omkering van de rijrichting. Tot slot is eiser van mening dat een deugdelijke belangenafweging ontbreekt, nu niet gebleken is dat, zoals verweerder stelt, de winkeliers in het centrum van Brunssum gebaat zijn bij een omkering van de rijrichting in de Lindestraat. In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de rijrichting in de Lindestraat te Brunssum definitief te doen verlopen van west naar oost, uitgezonderd fietsers, en die straat te sluiten voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer). De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Awb wordt onder ‘beleidsregel’ verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In de tweede helft van 1997 is in verweerders gemeente het Verkeerscirculatieplan Centrum in procedure gebracht. Dat plan omvat algemene regels betreffende de afweging van belangen en de vaststelling van feiten, waarmee bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten rekening moet worden gehouden. De raad van verweerders gemeente is bij besluit van 6 juli 1999 akkoord gegaan met voornoemd plan; verweerder heeft in het in zijn gemeente verschijnend huis-aan-huisblad ‘Brunssum Aktueel’ van 1 september 1999 bekendgemaakt dat hij heeft besloten uitvoering te geven aan meergenoemd plan. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het Verkeerscirculatieplan Centrum aangemerkt dient te worden als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Verweerder is, ingevolge artikel 4:84 van de Awb, –in beginsel– dan ook gehouden om overeenkomstig het Verkeerscirculatieplan Centrum te handelen. Een van de uit voornoemd plan voortvloeiende doelstellingen is het verminderen van de verkeersdruk op het centrum van Brunssum met 50%. In dat kader is –destijds– in de Lindestraat te Brunssum eenrichtingsverkeer in de rijrichting van oost naar west ingesteld. Verweerder heeft op een gegeven moment besloten om ten behoeve van de realisering van de Bodempleinroute die rijrichting tijdelijk om te keren. Deze tijdelijke maatregel is bij het thans bestreden besluit omgezet in een definitieve. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de rechtstreekse bereikbaarheid van het centrum en de Rumpenerstraat wordt verbeterd indien de rijrichting in de Lindestraat verloopt van west naar oost en dat hiermee ingespeeld wordt op wensen van de ondernemers in het centrumgebied. Met het nemen van laatstgenoemd besluit, handelt verweerder in strijd met de hierboven genoemde doelstelling van het Verkeerscirculatieplan Centrum en dus in strijd met deze, in zijn algemeenheid niet als onredelijk aan te merken, beleidsregel. Verweerder is hiertoe, zo volgt uit artikel 4:84 van de Awb, alleen bevoegd indien er sprake is van –kort gezegd– bijzondere omstandigheden. Ter rechtvaardiging van het feit dat hij bij het thans bestreden besluit is afgeweken van het, als beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb aan te merken, Verkeerscirculatieplan Centrum, heeft verweerder in dat besluit overwogen dat hij aan de revitalisering van het centrum van Brunssum een hoge prioriteit heeft toegekend, waarbij het vergroten van de bereikbaarheid van dat centrum een essentieel onderdeel is en dat de rijrichting in de Lindestraat van west naar oost de bereikbaarheid van het centrum van Brunssum zal vergroten. Onder verwijzing naar de uitspraak van 7 mei 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (JB 2003/152), overweegt de rechtbank dat de toepassing van een beleidsregel de in artikel 3:2 van de Awb neergelegde verplichting voor een bestuursorgaan om bij de voorbereiding van een besluit –in ieder geval– de nodige kennis te vergaren omtrent de af te wegen belangen, onverlet laat. Uit artikel 4:84 van de Awb in samenhang bezien met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vloeit immers voort dat verweerder moet onderzoeken of in het onderhavige geval een uitzondering kan worden gemaakt op de beleidsregel, die niet onevenredig uitwerkt voor een of meer belanghebbenden. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder zich echter geenszins uitgelaten over de vraag of de gevolgen van het onderhavige verkeersbesluit voor eiser onevenredig zijn als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Daar komt bij dat verweerder bij dat besluit de zijdens eiser naar voren gebrachte zienswijze en bezwaren onvoldoende heeft weerlegd. Voorzover verweerder ter motivering van zijn besluit om van het Verkeerscirculatieplan Centrum af te wijken verwijst naar de Evaluatie Verkeerscirculatieplan Centrum, acht de rechtbank dit onvoldoende, omdat in die Evaluatie uitdrukkelijk is overwogen dat er nog een nadere studie dient plaats te vinden naar het totaal aan effecten van de –in eerste instantie– tijdelijke maatregel om de rijrichting in de Lindestraat te keren alvorens tot een permanente omkering van de rijrichting in die straat overwogen kan worden en een dergelijke studie thans nog niet heeft plaatsgevonden. Het, in verweerders gemeente van kracht zijnde, Beleidsplan Vekeersveiligheid van februari 2001 kan evenmin dienen ter motivering van verweerders besluit om af te wijken van het Verkeerscirculatieplan Centrum, omdat de door hem gewenste rijrichting in de Lindestraat (van west naar oost) niet in het Beleidsplan Verkeersveiligheid is opgenomen. Daar komt bij dat voornoemd plan nimmer is gepubliceerd en derhalve niet van kracht is. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die een afwijking van het, als beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb aan te merken, Verkeerscirculatieplan Centrum rechtvaardigen. De enkele verwijzing naar wensen van, in het centrum van Brunssum gevestigde, ondernemers kan niet als zodanig dienen. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het thans bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan door verweerder ten grondslag gelegde motivering. Dat besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering, hetgeen ingevolge artikel 7:12 van de Awb wel is vereist. Voorts acht de rechtbank het thans bestreden besluit in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, nu verweerder bij dat besluit niet heeft aangegeven om welke reden hij van het advies van de Commissie is afgeweken. Het thans bestreden besluit dient dan ook, onder gegrondverklaring van het beroep van eiser, te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4, tweede lid, 4:84, 7:12 en 7:13 van de Awb. De overige door eiser aangevoerde gronden behoeven, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zullen, met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna te noemen: het Bpb), worden vastgesteld op het hieronder in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser een punt (voor het indienen van het beroepschrift) wordt toegekend en het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere, ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende, kosten is niet gebleken. Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt beslist als aangegeven in rubriek III. Ten overvloede merkt de rechtbank nog, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, op dat de toepassing van een beleidsregel de in artikel 3:2 van de Awb neergelegde verplichting voor een bestuursorgaan om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten, eveneens onverlet laat. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan bovengenoemde verplichting geen gevolg heeft gegeven. Dienaangaande heeft verweerder –desgevraagd– ter zitting te kennen gegeven dat thans nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de gevolgen van het onderhavige verkeersbesluit, omdat de uitkomst van dat onderzoek vanwege de vele wegwerkzaamheden in het centrum van Brunssum toch niet representatief zal zijn. Terzake van het onderhavige verkeersbesluit heeft er, aldus nog steeds verweerder, wel een modelstudie plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat dit besluit een positief effect heef op oneigenlijk verkeer in woonstraten. Gelet op de aard van voornoemde studie, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van die studie wellicht voldoende is voor verlenging van de tijdelijke verkeersmaatregel tot omkering van de rijrichting in de Lindestraat, doch onvoldoende voor het definitief omkeren van die rijrichting. Voorts merkt de rechtbank ten overvloede op dat het onderhavige geschil (ook) wordt vertroebeld door het niet handhaven van het bij het onderhavige besluit ingestelde verbod voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer) om de Lindestraat –in welke richting dan ook– in te rijden. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: - verklaart het namens eiser ingestelde beroep gegrond en vernietigt het thans bestreden besluit van 21 januari 2003; - draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser; - veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 322,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Brunssum aan eiser; - bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan eiser het door hem voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht ten bedrage van € 109,-- volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2003 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. J. Devoi w.g. F.A.G.M. Vluggen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 4 november 2003 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State jo artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist.