Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7939

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001607.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2001 tot en met 10 maart 2001 te Tilburg telkens door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het over de kleding heen betasten en/of knijpen van/in de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid telkens uit het tegen haar wil onverhoeds beetpakken en/of knijpen van/in de billen en de vagina van die [slachtoffer].


Uitspraak

parketnummer: 20.001607.02 datum uitspraak: 5 november 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 29 november 2001 in de strafzaak onder parketnummer 02/075427-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorte[geboorteplaats], op [geboortedatum] 1948, wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2001 tot en met 10 maart 2001 te Tilburg telkens door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het over de kleding heen betasten en/of knijpen van/in de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid telkens uit het tegen haar wil onverhoeds beetpakken en/of knijpen van/in de billen en de vagina van die [slachtoffer]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De verdediging heeft gesteld dat niet blijkt van enig geweld of van een andere feitelijkheid c.q. van enige bedreiging met geweld of met enige andere feitelijkheid waardoor de aangeefster zou zijn gedwongen de ontuchtige handelingen te ondergaan en verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende. De kern van het ten laste gelegde delict van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht is dat het slachtoffer wordt gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Dit dwingen moet blijkens de tekst van het artikel geschieden doordat de dader gebruik maakt van (bedreiging met) geweld of van (bedreiging met) een andere feitelijkheid. Doorslaggevend is niet of eerst sprake is geweest van (kenbaar) verzet van het slachtoffer welk verzet vervolgens door de uitgeoefende dwang wordt gebroken, maar of het slachtoffer datgene toelaat wat het, ware er geen dwang geweest, niet zou hebben gedaan. Het hof stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen telkens onverhoeds heeft gepleegd, waardoor het slachtoffer niet in de gelegenheid was zich (onmiddellijk) tegen die handelingen te verzetten. Het slachtoffer heeft handelingen van de verdachte moeten ondergaan die zij niet zou hebben toegelaten indien die handelingen niet onverwacht zouden hebben plaatsgevonden. Derhalve is het slachtoffer gedwongen die handelingen te dulden, waarbij de verdachte gebruik heeft gemaakt van de feitelijkheid - in de zin waarin dit in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht wordt bedoeld - dat hij onverhoeds handelde. Derhalve wordt het verweer verworpen De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof zal aan de verdachte een taakstraf van na te melden duur opleggen, bestaande uit een werkstraf. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 (honderd) dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht. Bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf. Dit arrest is gewezen door Mr. Van Zon, als voorzitter Mrs. Bergkotte en Claassens, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 00 tijd : 09.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1948, wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 29 november 2001 ter zake van: "Feitelijke aanranding van de eerbaarheid", veroordeeld tot: een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van honderd uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, subsidiair vijftig dagen vervangende hechtenis; de termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis, met dien verstande dat de termijn wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede de tijd dat hij zich aan een zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken; een gevangenisstraf voor de duur van een maand; met bevel dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van zijn proeftijd, die hierbij wordt bepaakld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt ; vrijspraak van hetgeen meer of anders ten laste gelegde dan bewezen is verklaard