Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8568

Datum uitspraak2003-09-04
Datum gepubliceerd2003-11-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers99/02056
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen is in geschil of de betalingen die A heeft verricht op de vijfcijferige facturen moeten worden aangemerkt als dividenduitkeringen van A aan belanghebbende. De Inspecteur beantwoordt deze vraag in bevestigende en belanghebbende in ontkennende zin.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 99/02056 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (Portugal) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel belastingdienst Z van de Rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. 1. Ontstaan en loop van het geding De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.321.113,--. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de Griffier van belanghebbende een griffierecht is geheven van ƒ 85,-- (€ 38,57). De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 april 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage. Na de eerste mondelinge behandeling heeft het Hof op de voet van artikel 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2( van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken beide partijen schriftelijk verzocht nadere inlichtingen te verstrekken. Naar aanleiding van deze verzoeken heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2(, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 11 juni 2003 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur. Bij aanvang van de tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft het Hof partijen medegedeeld dat de samenstelling van de kamer is gewijzigd en heeft het Hof partijen gevraagd of zij ermee instemmen dat al hetgeen tijdens de eerste mondelinge behandeling is voorgevallen geacht wordt te zijn herhaald tijdens de tweede mondelinge behandeling van de zaak. De Inspecteur heeft zich hiermee akkoord verklaard. Aanvankelijk heeft belanghebbende zich verzet tegen deze gang van zaken, daartoe stellende dat de overtuigingskracht van de mondelinge uiteenzetting die belanghebbende zelf heeft gegeven tijdens de eerste mondelinge behandeling op deze manier verloren zou kunnen gaan. Belanghebbende heeft zich echter alsnog akkoord verklaard, nadat was afgesproken dat belanghebbende zelf tijdens een nieuwe mondelinge behandeling wederom in de gelegenheid zou worden gesteld een uiteenzetting van de zaak te geven voor het Hof in de gewijzigde samenstelling, tenzij het Hof na de tweede mondelinge behandeling tot het oordeel zou komen dat de aanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende en de Inspecteur hebben tijdens deze tweede mondelinge behandeling elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen tijdens de beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. Inleiding 2.1. Belanghebbende, geboren in 1943, is sinds 1984 woonachtig in Portugal. Hij is in gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw U (hierna: de echtgenote of mevrouw U). Belanghebbende en zijn echtgenote leven gescheiden van tafel en bed. De echtgenote woont in Nederland. 2.2. Belanghebbende is werkzaam in de textielbranche en heeft, middellijk en onmiddellijk, belangen in een aantal vennootschappen die actief zijn in deze branche. 2.3. Zeggenschapsverhoudingen 2.3.1. Voorafgaande aan zijn verhuizing naar Portugal in 1984 was belanghebbende nog woonachtig in Nederland. Hij bezat toen alle aandelen in A International Holland B.V. (hierna: A) en, aanvankelijk middellijk maar sinds 1983 rechtstreeks, alle aandelen in de vennootschap naar Zwitsers recht B SA (hierna: B), gevestigd te Q (Zwitserland). A dreef in Nederland een groothandel in textiel. Vanaf 1978 beschikte A over een agentschap in Portugal, geleid door mevrouw V. Dit agentschap onderhield contacten met de in Portugal gevestigde fabrikanten die toeleverancier waren van A. 2.3.2. Nadat belanghebbende in 1984 naar Portugal was verhuisd, werd aldaar in 1985 opgericht de vennootschap naar Portugees recht C Lda. (hierna: C). Belanghebbende hield aanvankelijk alle aandelen in deze vennootschap. De activiteiten van het agentschap werden in 1985 ingebracht in C. 2.3.3. In 1988 en 1989 verwierf de echtgenote van belanghebbende een belang in A. Tevens werden de aandelen van A gecertificeerd en werd een holdingstructuur opgezet. Aldus hield belanghebbende op 1 januari 1990 250 certificaten van gewone aandelen en 500 certificaten van preferente aandelen in A en zijn echtgenote 85 certificaten van gewone aandelen. A werd hernoemd tot A Holding B.V. en ging alle aandelen houden in de nieuwe werkmaatschappij A Holland B.V., gevestigd te R. Vanaf 1 januari 1990 vormen A Holding B.V. en A Holland B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (welke fiscale eenheid hierna, evenals A International Holland B.V., wordt aangeduid als: A). In 1991 werd het aantal certificaten van preferente aandelen in A Holding B.V. vergroot tot 15.000. Belanghebbende houdt sindsdien al deze certificaten van preferente aandelen. 2.3.4. Eind jaren '80 heeft belanghebbende 20 percent van de aandelen in C overgedragen aan mevrouw V. 2.3.5. Op of omstreeks 31 december 1988 heeft belanghebbende 85 percent van de aandelen in B verkocht aan de vennootschap naar Zwitsers recht D SA. 2.3.6. Belanghebbende bezit middellijk en onmiddellijk nog aandelenpakketten in verschillende andere vennootschappen gevestigd in Europa. Deze vennootschappen zijn over het algemeen actief in de handel of productie van textielgoederen. 2.4. Arbeidsbeloning 2.4.1. Vanaf de oprichting van C was belanghebbende bij deze vennootschap in dienst en ontving hij uit dien hoofde een salaris. De kosten die belanghebbende maakte in het kader van zijn werkzaamheden in de textielbranche, met name reiskosten en kosten van aankopen van monsters, werden door C gedragen. 2.4.2. In elk geval vanaf 1 januari 1990 ontving belanghebbende overigens geen salaris van een van de andere hiervoor genoemde vennootschappen. Ten laatste op die genoemde datum waren alle dienstbetrekkingen welke tussen belanghebbende en die andere hiervoor genoemde vennootschappen bestonden, beëindigd. 2.5. Verrekenprijzen en commissies 2.5.1. Vanaf 1978 werkte mevrouw V aanvankelijk op basis van een commissie van 3 tot 5 percent van de inkoop die door haar tussenkomst tot stand gekomen was, maar in 1979 ging zij in loondienst voor A werken. 2.5.2. C deed A maandelijks twee facturen toekomen betreffende de door haar te ontvangen commissie. Eén van deze facturen was voorzien van een viercijferig nummer en de andere van een vijfcijferig nummer. De bedragen vermeld op de viercijferige facturen moesten door A worden voldaan aan C. De bedragen vermeld op de vijfcijferige facturen dienden te worden voldaan aan B. Deze facturen werden door A op de daarop voorgeschreven wijze betaald. 2.5.3. C bewaarde afschriften van de vijfcijferige facturen wel in haar administratie, maar verwerkte de daarop vermelde bedragen overigens niet in haar financiële verslaglegging. Zij rekende deze bedragen niet tot haar omzet. 2.5.4. C ontving van B maandelijks een factuur. De op deze facturen vermelde bedragen kwamen overeen met de bedragen vermeld op de vijfcijferige facturen die C aan A zond. 2.5.5. Zowel de vijfcijferige als de viercijferige facturen waren berekend als een percentage van de door tussenkomst van C tot stand gekomen inkoop van A. Deze percentages waren aldus: 5-cijferig (% en bedrag) 4-cijferig (idem) 1986 10% f 2.013.887 2,5% f 683.010 1987 10% f 3.035.190 3,0% f 899.382 1988 10% f 2.723.261 3,0% f 816.976 1989 7% f 2.080.248 3,0% f 919.032 1990 4,5% f 1.413.252 3,0% f 914.974 1991 4,5% f 1.625.391 3,0% f 1.083.954 1992 4,5% f 1.542.696 3,0% f 1.036.715 1993 4,5% f 728.184 niet bekend 2.6. B 2.6.1. B is een zogenoemde Domizilgesellschaft. Zij is tezamen met ongeveer 200 andere vennootschappen, waaronder D SA, gevestigd ten kantore van E SA, te Q, Zwitserland. 2.6.2. Het bestuur ("de Verwaltungsrat") van B bestond, ook na de aandelenverkoop eind 1988, uit mevrouw F, administrateur, de heer G, secretaris, en belanghebbende, voorzitter. Mevrouw F en de heer G zijn medewerkers van E SA. 2.6.3. B hield de aandelen in een tweetal vennootschappen, gevestigd in Frankrijk en Zwitserland, en bezat de rechten op enkele merken. Daarnaast trad B op als financieringsmaatschappij voor vennootschappen waarin belanghebbende een belang had. 2.7. C 2.7.1. Als de vijfcijferige facturen buiten beschouwing worden gelaten maakte C in de periode van haar oprichting in 1985 tot en met 1992 steeds een bescheiden winst. In de jaren 1989 tot en met 1992 beliep het resultaat respectievelijk f 56.644,--, f 70.700,--, f 1.493,-- en f 8.034,--. Het eigen vermogen van C schommelde rond de f 400.000,--. 2.7.2. C is in een procedure tegen de Portugese belastingdienst verwikkeld geraakt omtrent de vijfcijferige facturen. Nadat zij door de rechter in eerste aanleg in het ongelijk was gesteld heeft zij de procedure in hoger beroep gewonnen. Nadat de Portugese belastingautoriteiten cassatieberoep hadden ingesteld is een compromis gesloten waarbij door C een bedrag is betaald. 2.8. A 2.8.1. Als de vijfcijferige facturen tot haar kosten worden gerekend bedroeg het resultaat van A in 1990 negatief f 580.183,--, in 1991 positief f 801.259,-- en in 1992 positief f 29.239,--. 2.8.2. In 1994 is A failliet gegaan. 2.9. Het strafrechtelijk onderzoek 2.9.1. Naar aanleiding van een door de Inspecteur bij A ingesteld boekenonderzoek is de FIOD in 1994 gevraagd een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren naar de aan haar door C in rekening gebrachte commissies, met name die op de vijfcijferige facturen. Dit onderzoek is in het najaar van 1994 aangevangen. Als verdachten in dit onderzoek werden aangemerkt A, belanghebbende en zijn echtgenote en de belastingadviseur van A. 2.9.2. In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek hebben huiszoekingen plaatsgevonden, in oktober 1994 in Nederland, in maart 1995 in Portugal en in september 1995 in Zwitserland. Daarbij zijn in Nederland, Portugal en Zwitserland bescheiden in beslag genomen. De huiszoekingen in Portugal en Zwitserland vonden plaats in tegenwoordigheid van Nederlandse FIOD-ambtenaren. De in Zwitserland in beslag genomen bescheiden zijn door deze Nederlandse ambtenaren van een handtekening voorzien. 2.9.3. In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende in de periode augustus 1995 tot en met september 1996 achtmaal verhoord. Zijn echtgenote en de belastingadviseur van A zijn in de maand mei 1995 eenmaal verhoord. Voorts zijn in Nederland, Portugal en Zwitserland diverse getuigen verhoord, waaronder werknemers van A en C in Nederland en Portugal en de heer G in Zwitserland. De verhoren in Portugal en Zwitserland zijn afgenomen in tegenwoordigheid van Nederlandse FIOD-ambtenaren. 2.9.4. Mede gezien een beschikking d.d. 9 januari 1996 van de Juge d'instruction du 4ème ressort du Canton de Q (Zwitserland) hebben de betrokken ambtenaren van de FIOD de conclusie getrokken dat overdracht aan hen van de in Zwitserland in beslag genomen bescheiden en de processen-verbaal van de aldaar afgelegde verklaringen niet op korte termijn te verwachten zou zijn en op grond daarvan hebben zij besloten het onderzoek voort te zetten zonder gebruik te maken van feiten, verklaringen en/of andere wetenschap welke in Zwitserland aan hen ter beschikking was gekomen. 2.9.5. De strafrechtelijke procedures tegen belanghebbende en zijn echtgenote zijn geëindigd nadat zij een transactievoorstel hadden aanvaard op basis waarvan zij elk f 50.000,-- hebben betaald ter zake van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of de betalingen die A heeft verricht op de vijfcijferige facturen moeten worden aangemerkt als dividenduitkeringen van A aan belanghebbende. De Inspecteur beantwoordt deze vraag in bevestigende en belanghebbende in ontkennende zin. 3.2. Belanghebbende voert in dit verband de volgende stellingen aan: 3.2.1. De door A op de vier- en vijfcijferige facturen tezamen betaalde bedragen vormen een zakelijke vergoeding voor de door C aan haar verleende diensten. 3.2.2. Als de betaalde bedragen al onzakelijk zijn, dan is niet voldaan aan het vereiste dat deze betalingen zijn gedaan met het oogmerk belanghebbende als aandeelhouder te bevoordelen. 3.2.3. Naar aanleiding van een 1982 uitgevoerd boekenonderzoek en in 1987 gestelde vragen is het in rechte te beschermen vertouwen gewekt dat de hoogte van de door A betaalde commissies als zakelijk zou worden aanvaard. 3.2.4. De aanslag is niet naar behoren gemotiveerd en de gronden waarop die aanslag is gebaseerd zijn niet naar behoren kenbaar gemaakt. 3.2.5. Van een dividenduitkering ter zake van de vijfcijferige facturen kan geen sprake zijn, aangezien mevrouw V 20 percent van de aandelen in C hield. 3.2.6. De in Zwitserland door de FIOD-ambtenaren verworven kennis moet als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing blijven. 3.2.7. Subsidiair is belanghebbende van mening dat als er bij hem een dividend ter zake van de vijfcijferige facturen in zijn belastbare binnenlandse inkomen moet worden begrepen, de hoogte van dit dividend beperkt moet worden tot dat deel van de betaling dat als onzakelijk moet worden aangemerkt en dat dit onzakelijke deel slechts een fractie van de gehele bedragen kan zijn. 3.3. De Inspecteur betwist hetgeen belanghebbende ter ondersteuning van zijn standpunt stelt en voert verder het volgende aan: 3.3.1. De commissies die werden betaald aan mevrouw V kunnen gelden als maatstaf bij het bepalen van de prijs die tussen onafhankelijke partijen overeen zou zijn gekomen. 3.3.2. De rol van C in het bedrijfsproces van A en C was maar zeer gering. De styling van de producten vond plaats bij A in Nederland. C fungeerde slechts als toezichthouder en tussenpersoon in het verkeer tussen A en de Portugese fabrikanten. Tegen de achtergrond van deze beperkte functie van C is niet alleen het absolute bedrag van hetgeen A betaalde op de vier- en vijfcijferige facturen veel te hoog, maar ook is de berekeningswijze, als een percentage van de inkoopprijs, onjuist. Een commissie op basis van een percentage van de kosten van C was eerder op zijn plaats geweest. 3.3.3. Belanghebbende is steeds middellijk de enige aandeelhouder van B gebleven. De aandelen van D S.A. zijn in handen van belanghebbende. Er moet van uitgegaan worden dat de verkoop van de aandelen B onderdeel uitmaakt van een kasgeldconstructie, waarbij een bank door middel van D S.A. een belang in B neemt, zich de winstreserves laat uitkeren en vervolgens de aandelen D S.A. aan belanghebbende verkoopt. 3.3.4. B heeft geen "substance". Zij heeft nimmer werkzaamheden voor C verricht en de facturen die zij aan C heeft gezonden dienden slechts om de dividenduitkering door A aan belanghebbende te maskeren. 3.3.5. Subsidiair stelt de Inspecteur dat, voorzover de bedragen die op de vijfcijferige facturen zijn betaald niet kunnen worden aangemerkt als dividend, zij dienen te gelden als inkomsten uit een door belanghebbende bij A in Nederland vervulde dienstbetrekking. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan tijdens de beide zittingen het volgende toegevoegd. 3.4.1. Belanghebbende: Belanghebbende was na zijn verhuizing naar Portugal alleen nog in dienstbetrekking werkzaam voor C. In dienst van C reisde hij de wereld af op zoek naar nieuwe modetrends. Hij bezocht vooral modecentra in de Verenigde Staten en Europa. Daar kocht hij artikelen in waarvan hij dacht dat ze in de mode zouden raken. In Portugal werden deze artikelen door medewerkers van C geanalyseerd en uit elkaar genomen. Vervolgens werden monsters gemaakt. Deze monsters werden naar A in Nederland gezonden. A ging met deze monsters naar potentiële klanten, vaak grootwinkelbedrijven. Deze klanten wilden vaak aanpassingen van de monsters op het gebied van pasvorm, kleurstelling en opdruk. Deze aanpassingen werden uitgevoerd door werknemers van A in Nederland. Vervolgens plaatsten de klanten hun orders bij A. A gaf vervolgens opdracht aan de fabrieken in Portugal om de orders uit te voeren. Deze opdrachtverlening liep via C. C vertaalde de opdrachten in het Portugees en hield toezicht op de uitvoering van de opdrachten. Daartoe bezochten medewerkers van C tweemaal per werkdag de fabrikanten. Als op vrijdag de orders naar A in Nederland verzonden werden controleerden medewerkers van C de zendingen op correcte inhoud en kwaliteit. Bij A in Nederland vond verder nog ondersteunende styling plaats, dat wil zeggen dat in het kader van de verkoop tekeningen en schetsen van de producten werden gemaakt en aantrekkelijke verpakking werd verzorgd. Eigenlijk was het percentage dat C in de periode 1990 tot en met 1992 ontving, inclusief de vijfcijferige facturen, nog te laag. Gelet op haar rol bij het oppikken van modetrends en de samenstelling van de collectie was een percentage van rond de 12 veeleer op zijn plaats geweest. Deze werkzaamheden werden feitelijk uitgevoerd door belanghebbende, in dienst van C. Het resultaat was in aanzienlijke mate afhankelijk van deze activiteiten van belanghebbende en daarnaast ook van de nauwkeurige controle op de productie door C. Modieuze kleding die goed en op tijd kon worden geleverd verkocht zichzelf, daar hoefde A niet veel aan te doen. Het subsidiaire standpunt van de Inspecteur kan niet juist zijn omdat belanghebbende helemaal niet in dienst was bij A. 3.4.2. De Inspecteur: Het resultaat van A was in de jaren tot 1993 gering te noemen, tenminste als de vijfcijferige facturen tot de kosten worden gerekend. Belanghebbende was het kloppend hart van het bedrijf dat door middel van A en C werd gevoerd. C was niet meer dan een agent die toezag op de fabrikanten in Portugal. Het stylingwerk waar belanghebbende over spreekt is uiterst beperkt geweest. Belanghebbende nam een trui mee die hij op een van zijn reizen had gekocht en die trui werd zo goed mogelijk gekopieerd. Als er al iets aan de truien moest worden veranderd dan was dat marginaal. Daar kan geen winst aan worden toegerekend. Het bedrijf was trendvolgend en niet trendzettend. 3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot - primair - vernietiging van de aanslag of - subsidiair - vermindering van de aanslag tot een nader door het Hof vast te stellen bedrag. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een nader door het Hof vast te stellen bedrag. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. De onderhavige aanslag betreft een beweerdelijk door A aan belanghebbende gedane uitdeling van winst en berust op het uitgangspunt dat de bedragen die A heeft betaald ter zake van de aan haar door C verrichte diensten onzakelijk hoog zijn. 4.2. In dit verband moet beoordeeld worden of de verrekenprijzen die tussen C en A werden gehanteerd voldoen aan het "arm's-length"-beginsel. Dit betekent dat gezocht moet worden naar het antwoord op de vraag of A, de aandeelhoudersrelatie weggedacht, de gehanteerde verrekenprijzen zou hebben geaccepteerd. De bewijslast ter zake van een mogelijke ontkennende beantwoording van deze vraag ligt bij de Inspecteur. 4.3. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Het Hof doet dit oordeel steunen op de volgende overwegingen. 4.3.1. Anders dan de Inspecteur stelt is het Hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de activiteiten van C van eenzelfde aard waren als de activiteiten die door mevrouw V werden verricht vóórdat belanghebbende naar Portugal verhuisde, C werd opgericht en belanghebbende bij C in dienst trad. Vóór zijn verhuizing naar Portugal verrichtte belanghebbende zijn werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking bij A, en daarna verrichtte hij deze werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking bij C. Het Hof acht in dit verband aannemelijk de stelling van belanghebbende dat zijn rol zowel vóór zijn verhuizing naar Portugal alsook daarna bij het oppikken van modetrends en het samenstellen van de collecties zeer belangrijk was en dat hij de voornaamste winstgenerator was binnen het latere samenwerkingsverband tussen A en C. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur tegenover de gemotiveerde weerspreking door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat mevrouw V eenzelfde, of een voor het bedrijf dat A toentertijd uitoefende even belangrijke, rol speelde vóórdat belanghebbende naar Portugal verhuisde, als de rol van belanghebbende nadien. 4.3.2. De Inspecteur heeft nog gesteld dat B in werkelijkheid geen diensten aan C heeft verricht, dat belanghebbende ook na 1988 middellijk enig aandeelhouder van B is gebleven en dat de vijfcijferige facturen door C buiten de berekening van haar resultaat werden gelaten. Deze stellingen kunnen echter, wat daarvan overigens zij, niet bijdragen aan het bewijs van de onzakelijkheid van de thans in geding zijnde verrekenprijzen zoals deze tussen A en C waren overeengekomen. De rechtsverhouding tussen C en B en de omstandigheid dat de op de vijfcijferige facturen door C in rekening gebrachte commissies door A werden betaald aan B zijn daarbij niet van invloed. 4.3.3. De Inspecteur heeft verder nog gewezen op de omstandigheden dat A niet veel winst maakte, dat de commissies betaald op de vijfcijferige facturen in 1984, 1985 en 1990 achteraf werden gewijzigd, dat C, wanneer de betalingen op de vijfcijferige facturen tot haar omzet zouden worden gerekend, aanzienlijke winsten zou hebben gemaakt, dat pas in 1993 een schriftelijk contract tussen A en C is ondertekend waarin de te betalen commissies waren vastgelegd, en dat C, anders dan A, geen leveranciers-, productie- en voorraadrisico liep. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat de slechte winstgevendheid van A het gevolg was van het feit dat sinds zijn vertrek naar Portugal de organisatie van A inefficiënt was geworden, dat A met teveel personeel werkte aan diensten waarop de klanten niet zaten te wachten en dat delen van het productieproces die veel winst genereerden bij C waren ondergebracht. Het Hof acht deze stellingen van belanghebbende aannemelijk, gelet op zijn verklaringen ter zitting. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat de hiervoor bedoelde omstandigheden waarop de Inspecteur heeft gewezen van onvoldoende gewicht zijn om te kunnen leiden tot de conclusie dat A, de aandeelhoudersrelatie weggedacht, de gehanteerde verrekenprijzen niet zou hebben geaccepteerd. 4.4. Subsidiair voert de Inspecteur aan dat voor zover de bedragen die op de vijfcijferige facturen zijn betaald niet kunnen worden aangemerkt als dividend, zij dienen te gelden als inkomsten uit een door belanghebbende bij A in Nederland vervulde dienstbetrekking, en deswege op de voet van artikel 49, lid 1, onderdeel b, ten 1e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in het binnenlandse onzuivere inkomen van belanghebbende moeten worden begrepen. Die stelling faalt reeds omdat tussen partijen vaststaat dat in het onderhavige jaar tussen A en belanghebbende geen dienstbetrekking aanwezig was, welk uitgangspunt het Hof niet is gebleken onjuist te zijn, en overigens gesteld noch gebleken is dat die bedragen in aanmerking zijn te nemen als aan inhouding van loonbelasting onderworpen opbrengsten van een niet in Nederland vervulde dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking. 4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. De bestreden uitspraak en de aanslag moeten worden vernietigd. 5. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures vast op 3,5 (punten) maal f 710,-- (waarde per punt) maal 2 (gewicht van de zaak) maal 1,5 (vier samenhangende zaken) is f 7.455,-- (€ 3.382,93). 6. Beslissing Het Hof - vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de aanslag, - gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,57, - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.382,93, en - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden. Aldus vastgesteld door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en A.C.J. Viersen, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2003 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 september 2003 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.