Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9276

Datum uitspraak2003-12-02
Datum gepubliceerd2003-12-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/025327.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontucht met minderjarigen en het bezitten van kinderporno.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/025327-03 Uitspraakdatum: 2 december 2003 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1964, wonende te (woonplaats), (adres). thans verblijvende: PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 HvB te Vught Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2003. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 augustus 2003. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 november 2003 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht. Aan verdachte is, na wijziging, tenlastegelegd dat: 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 oktober 2000 tot en met 25 oktober 2002 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd (slachtoffer) (geboren op (geboortedatum) 1984), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin dat hij, verdachte, (telkens)- die (slachtoffer) heeft gepijpt, althans de penis van die (slachtoffer) in zijn, verdachtes, mond heeft genomen, en/of die (slachtoffer) heeft afgetrokken, althans de penis van die (slachtoffer) heeft vastgepakt en/of aangeraakt en/of - zich door die (slachtoffer) heeft laten pijpen, althans die (slachtoffer) zijn, verdachtes, penis in de mond heeft laten nemen en/of zich door die (slachtoffer) heeft laten aftrekken, althans zijn, verdachtes, penis door die (slachtoffer) heeft laten vastpakken en/of aanraken;(artikel 248b Wetboek van Strafrecht) 2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 december 2002 tot en met 17 juni 2003 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland en/of in Tsjechie tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer personen genaamd (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) (uit Tsjechie) heeft aangeworven, mede genomen en/of heeft ontvoerd met het oogmerk die personen in een ander land (Nederland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;(artikel 250a lid 1 onder 2 Wetboek van Strafrecht) 3. hij op of omstreeks 17 juni 2003 in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten een of meer videoband(en) en/of een of meer digitale fotobestand(en), met daarop (onder meer) (telkens) - twee jongens van 14 jaar en een van 16 jaar die elkaar aftrekken, pijpen en anaal neuken, en/of - een volwassen man en twee jongens met geschatte leeftijd van 15 a 16 jaar die elkaar aftrekken, pijpen en anaal neuken, en/of - een meisje met geschatte leeftijd van 10 jaar zit, enkel gekleed in een hesje, met gespreide benen op een stoel, terwijl ze met haar rechterhand een groot model kunstpenis vasthoudt die gedeeltelijk in haar vagina is ingebracht, en/of - een jongen met geschatte leeftijd van 10 jaar zit naakt op zijn hurken en houdt een stijve penis van een kennelijk volwassen man tegen zijn geopende mond, en/of bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad; (artikel 240b Wetboek van Strafrecht) Ad informandum: - Ontucht tegen betaling met (slachtoffer) (geboren (geboortedatum) 1983) (meermalen) gepleegd in of omstreeks de periode 1 oktober 2000 tot en met 8 oktober 2001 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland (artikel 248b Wetboek van Strafrecht); - Ontucht (tegen betaling) met (slachtoffer) (geboren (geboortedatum) 1984), gepleegd in of omstreeks de periode 24 juli 1998 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland (artikel 247/248b Wetboek van Strafrecht) - Ontucht (tegen betaling) met (slachtoffer)) (geboren (geboortedatum) 1985), gepleegd in of omstreeks de periode 1 december 1999 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland (artikel 247/248b Wetboek van Strafrecht) De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in de vervolging van het eerste ten laste gelegde feit (en het eerste ad info gevoegde feit). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding op 17 juni 2003 ruim tien jaar informant is geweest van de criminele inlichtingeneenheid (CIE). Volgens verdachte is de CIE altijd op de hoogte geweest van zijn activiteiten waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen strafbare feiten pleegde. De runners van verdachte zouden hem onvoldoende hebben ingelicht met betrekking tot wat mag en wat niet mag en aldus zo onzorgvuldig zijn omgesprongen met verdachte als informant dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst de raadsman naar het verhoor van het hoofd van de CIE Brabant Zuid-Oost, A.S.A. Middendorp en het verhoor van de runner van verdachte, bekend onder de naam (naam runner) op 12 november 2003 bij de rechter-commissaris. De rechtbank is uit die verklaringen het volgende gebleken. In zijn verklaring van 12 september 2003 bij de rechter-commissaris bevestigt Middendorp dat verdachte informant is geweest van de CIE, in ieder geval vanaf 1991. Vanaf 1996 is verdachte volgens Middendorp herhaalde malen op zijn rechten en plichten gewezen. Hij gaat er van uit dat aan verdachte door zijn runners niet alle ins en outs van de zedelijkheidswetgeving zijn uiteengezet, gelet op de complexiteit van de steeds wijzigende wetgeving. Middendorp gaat er van uit dat de runners van de strafwetgeving op de hoogte zijn maar betwijfelt aan de andere kant of dat in de praktijk het geval is gelet op de complexiteit van die wetgeving. Als een runner er kennis van krijgt dat een informant zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dan wordt volgens Middendorp de informant daarover aangesproken, waarvoor in het geval van verdachte in de journaals geen aanwijzingen zijn te vinden. Desgevraagd heeft Middendorp tegen de rechter-commissaris verklaard dat hij geen goed antwoord kan geven op de vraag, of het denkbaar is dat door een runner, indien hem door een informant zou worden medegedeeld dat deze seks had met minderjarigen ouder dan 16 jaar tegen betaling, daarover geen opmerking gemaakt zou worden tegen de informant, omdat de runner van artikel 248b Sr niet op de hoogte zou zijn. Middendorp heeft aangegeven dat in geval van twijfel een runner zich tegenover een informant altijd op het algemene standpunt zal stellen dat deze geen strafbare feiten mag plegen, waardoor de verantwoordelijkheid van strafrechtelijk handelen altijd bij de informant komt te liggen. Uit het verhoor van (naam runner) op 12 november 2003 blijkt dat deze van begin 1991 tot begin 2002 de runner was van verdachte. Tevens verklaart (naam runner) dat van het begin af aan aan verdachte is duidelijk gemaakt dat hij geen strafbare feiten mocht plegen. Indien verdachte met informatie kwam over een strafbaar feit, zo stelt hij, dan werd in een gesprek met hem nagegaan in hoeverre hij daar zelf bij betrokken was en werd hij erop gewezen dat de CIE niets voor hem kon betekenen. Dat is volgens (naam runner) ook gebeurd toen verdachte kwam met zijn informatie over misbruik van minderjarigen in het Anne Frankplantsoen. Wat de strafbaarheid van seksuele handelingen met minderjarigen betreft hebben wij verdachte altijd voorgehouden dat hij veiligheidshalve in het geheel geen seks met minderjarigen mocht hebben, zo stelt (naam runner). De vraag of seks met personen tussen de 16 en 18 jaar ook strafbaar was is door verdachte volgens (naam runner) nooit gesteld en is niet ter sprake gekomen. Verdachte gaf toen volgens (naam runner) zelf aan geen seksuele kontakten te hebben met minderjarigen en (naam runner) beschikte niet over aanwijzingen dat verdachte zich niet aan de leeftijdsgrens van meerderjarigen hield, zo stelt hij. De reden dat verdachte erop is gewezen dat hij geen seks met minderjarigen moest hebben was dat hij homoseksueel was en op homo-ontmoetingsplaatsen kwam, waardoor hij bepaalde risico's liep. (Naam runner) stelt dat in gesprekken altijd is gezegd dat verdachte geen contact met minderjarigen moest hebben, waarbij niet expliciet de grens van 18 jaar is genoemd. Hieruit leidt de rechtbank af dat weliswaar verdachte niet is geïnformeerd over het feit dat seks tegen betaling met jongens tussen de 16 en 18 jaar strafbaar is, maar wel in zijn algemeenheid is gewezen op het feit dat hij geen strafbare feiten mocht plegen, meer in het bijzonder dat hij geen seks mocht hebben met minderjarigen. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat het algemeen bekend is, dus ook bij verdachte, dat de meerderjarigheidsgrens bij 18 jaar ligt. Deze wijze van informatieverstrekking vindt de rechtbank niet dermate onzorgvuldig dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dat verdachte hieruit de conclusie heeft getrokken, dat seks tegen betaling met jongens onder de 18 was toegestaan, is een interpretatie die voor rekening van verdachte moet blijven. De stelling dat de CIE op de hoogte was van het gegeven dat verdachte seks had tegen betaling met jongens tussen de 16 en de 18 jaar wordt niet bevestigd in de verklaringen van Middendorp en (naam runner)en is ook overigens onvoldoende aannemelijk geworden. Het subsidiaire verweer van de raadsman dat verdachte ontslagen zou moeten worden van alle rechtsvervolging omdat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij geen strafbare feiten pleegde en daarvoor niet vervolgd zou worden (welk verweer in de ogen van de rechtbank, indien het zou slagen, eveneens zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie) verwerpt de rechtbank. Dit vertrouwen was in de visie van de rechtbank niet gerechtvaardigd, hetgeen moge blijken uit de hierboven weergegeven passages van de verhoren van Middendorp en (naam runner), waaruit blijkt dat nooit expliciet tegen verdachte is gezegd dat hij niet vervolgd zou worden indien hij seks had met jongens tussen de 16 en 18 jaar tegen betaling. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Vrijspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit geen bewijs dat verdachte ten aanzien van de jongens (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) ten tijde van het aanwerven of meenemen van die jongens vanuit Tsjechië naar Nederland het oogmerk heeft gehad hen ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling als bedoeld in artikel 250a, lid 1, sub 2 Sr. Het strafdossier bevat geen verklaring van (slachtoffer 1), terwijl verdachte heeft aangegeven dat (slachtoffer 1) door hem is meegenomen om hem in zijn bedrijf te werk te stellen, welke verklaring ook wordt bevestigd door verklaringen van (getuige) en (getuige). Dat (slachtoffer 1) seks heeft gehad tegen betaling met (getuige) moet in de visie van de rechtbank gezien worden als een gebeurtenis waar verdachte niet de hand in heeft gehad en zeker op voorhand niet op uit is geweest. (Slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) hebben verklaard dat zij met verdachte en (getuige) zijn meegegaan voor 'business' met hen, waarmee zij bedoelen homoseksuele handelingen tegen betaling en om Nederland te leren kennen. Uit de verklaringen van (getuige) en van verdachte blijkt dat zij de jongens hebben meegenomen om deze in staat te stellen hier een vakantie door te brengen en naar de rechtbank aanneemt ook om zelf seks te hebben met deze jongens indien de gelegenheid zich voordeed, waarvoor dan tevens werd betaald, contant of in de vorm van het verschaffen van eten, onderdak en kleding. Daarbij komt dat, aangezien (getuige) en verdachte verweten wordt dit feit tezamen en in vereniging te hebben gepleegd, niet gezegd kan worden dat verdachte ten opzichte van (getuige) en (getuige) ten opzichte van verdachte als 'derde' gezien kan worden als bedoeld in artikel 250a, lid 1 sub 2 Sr. De seksuele contacten van de jongens met personen in Amsterdam en Den Bosch, hadden voorts plaats buiten weten of bemoeienis van verdachte om en geschiedden alleen op initiatief van de jongens zelf, zodat ten aanzien van die contacten geen sprake was van 'ertoe brengen' in de zin van artikel 250a, lid 1 sub 2 Sr. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c 57, 240b en 248b van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 1, 2 en 3: - een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen computer; - onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen videobanden. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - verdachte heeft niet nagelaten om tegen betaling seksueel contact met minderjarigen te hebben, zulks terwijl hij kon begrijpen dat minderjarigen in het algemeen te weinig ervaring en inzicht hebben om de gevolgen van prostitutie te kunnen overzien en dat derhalve niet kan worden gesteld dat hun keuze voor prostitutie een geheel vrijwillige keuze is; - door het in bezit hebben (afnemen) van kinderporno wordt de productie daarvan in stand gehouden, terwijl van algemene bekendheid is dat kinderen bij de productie van dergelijke pornomateriaal op mensonwaardige wijze worden geëxploiteerd; - verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste feit dat "ad informandum" is vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit een voorwerp is met betrekking tot welke de onder 3 tenlastegelegde feiten zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de onder 3 tenlastegelegde feiten zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. DE UITSPRAAK Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart het onder 1 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: Ten aanzien van feit 1: Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van 18 jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd. (artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht) Ten aanzien van feit 3: Een afbeelding van een seksuele gedraging - en/of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging-, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd. (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht)) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. De rechtbank legt op: Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf. Beveelt dat een deel van deze gevangenisstraf te weten: 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen computer, merk: Compaq. Onttrekt aan het verkeer de vijf inbeslaggenomen videobanden. Dit vonnis is gewezen door, mr. J. Buhrs, voorzitter, mr. J.J.J.H. Bruggink en mr. R.C. Stijnen, leden, in tegenwoordigheid van E. Roelofsen, griffier en is uitgesproken op 2 december 2003. De bewezenverklaring: 1. hij op tijdstippen in de periode van 26 oktober 2000 tot en met 25 oktober 2002 in de gemeente Eindhoven of in de gemeente Weert (meermalen) ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd (slachtoffer) (geboren op ((geboortedatum) 1984), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin dat hij, verdachte, (telkens)- die (slachtoffer) heeft gepijpt, en/of die (slachtoffer) heeft afgetrokken en/of - zich door die (slachtoffer) heeft laten pijpen en/of zich door die (slachtoffer) heeft laten aftrekken; 3. hij op 17 juni 2003 in de gemeente Weert, meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten videoband(en) en digitale fotobestand(en), met daarop (onder meer) - twee jongens van 14 jaar en een van 16 jaar die elkaar aftrekken, pijpen en anaal neuken, en - een volwassen man en twee jongens met geschatte leeftijd van 15 a 16 jaar die elkaar aftrekken, pijpen en anaal neuken, en - een meisje met geschatte leeftijd van 10 jaar zit, enkel gekleed in een hesje, met gespreide benen op een stoel, terwijl ze met haar rechterhand een groot model kunstpenis vasthoudt die gedeeltelijk in haar vagina is ingebracht, en - een jongen met geschatte leeftijd van 10 jaar zit naakt op zijn hurken en houdt een stijve penis van een kennelijk volwassen man tegen zijn geopende mond, en bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, (telkens) in bezit heeft gehad;