Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9380

Datum uitspraak2003-12-02
Datum gepubliceerd2003-12-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers03/02715
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE Belastingkamer (voorzieningenrechter) 2 december 2003 nummer BK-03/02715 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van X te Z (hierna: verzoeker) betreffende na te melden besluit van het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, thans: de voorzitter van het managementteam van de regio P (hierna: verweerder). 1. Aanduiding van het bestreden besluit Aan verzoeker is op 14 december 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.892 en een bedrag aan te betalen belasting van nihil. 2. Ontstaan en loop van het geding 2.1. Verzoeker is tegen de onder 1 genoemde aanslag op 14 januari 2002 in bezwaar gekomen bij verweerder. 2.2. Verzoeker heeft op 8 oktober 2003 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van het Hof. Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een op 10 november 2003 ingekomen verweerschrift. 3. Overwegingen omtrent het verzoek 3.1. Artikel 8:83, lid 3, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder toepassing van lid 1 van genoemd artikel, dat wil zeggen zonder partijen uit te nodigen op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 3.2. Verzoeker stelt in zijn verzoek dat met verweerder is overeengekomen dat het belastbare inkomen over het jaar 1998 ƒ 18.310 bedraagt en dat hij, na verrekening van de voorheffingen, recht heeft op teruggave van een bedrag aan inkomstenbelasting van ƒ 3.128. Verweerder heeft in strijd met artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nog steeds geen uitspraak op bezwaar gedaan. Verzoeker vraagt verweerder op te dragen uitspraak op bezwaar te doen dan wel in goede justitie een voorlopige voorziening te treffen. Van de teruggave zal, zo stelt verzoeker, een stimulans uitgaan op zijn onderneming. 3.3. Verweerder stelt dat geen spoedeisend belang aanwezig is. Er zijn geen invorderingsmaatregelen getroffen en de teruggave zal verrekend worden met de schuld van ƒ 18.661 die bij de belastingdienst ter betaling openstaat. 3.4. Alleen de in 3.2 genoemde omstandigheden rechtvaardigen echter niet het treffen van een voorlopige voorziening. Niet gesteld of aannemelijk is gemaakt dat een onevenredig nadeel aan de kant van verzoeker aanwezig is of zal ontstaan waardoor, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist zou zijn. Indien verweerder in gebreke is tijdig uitspraak op bezwaar te doen kan verzoeker op grond van het bepaalde in artikel 6:12 van de Awb beroep instellen bij het Hof. 3.5. Het verzoek kan gezien het vorenstaande niet worden toegewezen. 4. Proceskosten De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 5. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Deze uitspraak is vastgesteld op 2 december 2003 door mr. Tijnagel als voorzieningenrechter. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Postema. W.g. Postema en Tijnagel. Aangetekend aan partijen verzonden: 2 december 2003. nummer BK-03/02715 blz. 3/3