Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9679

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-12-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers80069 / HA ZA 02-1168
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aannemingsovereenkomst; artikel 21 Rv.


Uitspraak

Vonnis : 26 november 2003 Rolnummer : 80069 / HA ZA 02-1168 De rechtbank te Maastricht, sector civiel, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: [Eiser in conventie, verweerster in reconventie,] wonende te [woonplaats], eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. Ph.W.A.M. de Roy; tegen [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] beiden wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, procureur voorheen mr. J.A.G. van de Wouw, thans mr. H.W.F.M. Schmitz. 1. Het verdere verloop van de procedure Ter uitvoering van de rolbeschikking d.d. 26 februari 2003 hebben eisers in reconventie, tevens gedaagden in conventie, [gedaagden in conventie, eisers in reconventie], bij akte het verweer van verweerder in reconventie, tevens eiser in conventie, [Eiser in conventie, verweerder in reconventie] alsmede hun mogelijke bewijsmiddelen en getuigen aangedragen. [Eiser in conventie] heeft daarop een conclusie van antwoord in reconventie genomen, waarbij producties zijn overgelegd. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ter comparitie hebben partijen de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden. 2. Het geschil In conventie: 2.1 Op 24 november 2000 hebben partijen een overeenkomst gesloten die inhield dat [Eiser in conventie] verbouwingswerkzaamheden zou uitvoeren aan het woonhuis van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie], zulks tegen een prijs van f 30.373,75 inclusief 17,5% BTW, met dien verstande dat in de schriftelijke overeenkomst (CvA conv./CvE reconv., prod. 1) voor tegels en dakkapel een stelpost van f 5.000,- is opgenomen en dat voorts valt te lezen: "Het dubbel- en draadglas en de open haard zijn niet in zijn geheel opgenomen". 2.2 Als de rechtbank het goed begrijpt stelt [Eiser in conventie] enerzijds het werk op 11 april 2001 te hebben verlaten omdat gedaagde sub 1 slechts wenste te betalen "op een wijze die indruist tegen de fiscale wetgeving in Nederland" - kennelijk doelend op 'zwarte' betaling, zonder BTW - en anderzijds omdat gedaagde sub 2 meedeelde "dat zij niet bereid was om eiser te betalen voor de verrichte werkzaamheden". Hoe dit ook zij, [Eiser in conventie] heeft die dag het werk verlaten en vervolgens bij aangetekend schrijven van 23 april 2001 zijn eindfactuur voor nog niet gedeclareerde werkzaamheden aan [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gepresenteerd ten bedrage van f 9.287,95 (€ 4.214,69) inclusief 19% BTW. (akte prod. 2). In die brief wordt overigens alleen het eerstgenoemde motief aangevoerd voor de beëindiging der werkzaamheden. 2.3 Volgens [Eiser in conventie] is het voorts zo dat [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hem niet in de gelegenheid hebben gesteld om zijn gereedschappen terug te halen, waardoor hij stelt zich genoodzaakt te hebben gezien om ten belope van ongeveer f 10.000,- (€ 4.537,80) nieuw gereedschap aan te schaffen. 2.4 Ook na sommatie bij brieven van 17 en 23 april 2002 hebben [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet voor enige betaling van de eindfactuur aan [Eiser in conventie] zorggedragen. 2.5 In het licht van het vorenstaande vordert [Eiser in conventie] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen: 1) het bij factuur van 23 april 2001 in rekening gebrachte bedrag van f 9.287,95 (€ 4.214,69), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening; 2) de kosten betreffende aanschaf van nieuw gereedschap, begroot op f 10.000,- (€ 4.537,80), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening; 3) een bedrag van f 1.460,- (€ 662,52) voor buitengerechtelijke incassokosten, berekend op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met veroordeling van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de kosten van het geding. 2.6 [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben de vordering gemotiveerd betwist. In reconventie: 2.7 [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] geven een heel andere lezing omtrent de gang van zaken op 11 april 2001. Volgens hen verlangde [Eiser in conventie] geld teneinde een bestelde convector af te kunnen halen, dit terwijl deze convector volgens [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] reeds was begrepen onder de betaling op 27 november 2000 van een nota van [Eiser in conventie] d.d. 24 november 2000 inzake "het vooruit te financieren van de materialen voor de verbouwing" (CvA conv./CvE reconv., prod. 8). Daarnaast stellen zij [Eiser in conventie] te kennen hebben gegeven dat hij de rotzooi op de bouwplaats moest opruimen en dat hij de gemaakte afspraken met betrekking tot de afronding van het werk moest nakomen nu dit veel langer duurde dan toegezegd. Voorts was het volgens [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zo, dat "enige momenten later" de firma [J.] zich meldde met een leverantie van door [Eiser in conventie] op diens naam bestelde materialen (o.a. dakkapeldeuren), die [J.] slechts wilde afleveren indien [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zich garant stelden voor de betaling, reden waarom [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zeven dagen later - op 18 april 2001 - een door [J.] opgemaakte werkopdrachtofferte hebben getekend (CvA conv./CvE reconv., prod. 2 en 3). 2.8 De rechtbank begrijpt het relaas van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] aldus dat [Eiser in conventie] vervolgens de bouw zou hebben verlaten met de mededeling dat hij binnen het uur terug zou komen om de situatie te bespreken, hetgeen niet is gebeurd. Wel werd als "enige reactie" de onder 2.2 reeds genoemde brief d.d. 23 april 2001 met bijgevoegde factuur van [Eiser in conventie] ontvangen. In reactie daarop hebben [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] bij schrijven van 25 april 2001 aan [Eiser in conventie] laten weten zich volledig te distantiëren van de inhoud van diens brief en "ernstig gedupeerd" te zijn door de ontstane situatie, te weten de niet afgeronde, met gebreken achtergelaten bouw (zie CvA conv./CvE reconv., prod. 6). Over het "volledig onaangekondigd en onverwacht" verlaten van de bouw "op 11 april jl. rond 9.30 uur" schrijven [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] nog: "Directe aanleiding hiervoor was de, op ons erf, aan u gerichte sommering door [J.] van Timmerbedrijf [J.], gevestigd aan [adres], om aan uw betalingsverplichtingen te voldoen. Bij het overhaast verlaten van de bouwplaats heeft u mijn echtgenote, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie], toegezegd binnen een uur terug te komen om de situatie te bespreken. U heeft u, om voor ons onbekende redenen, niet aan deze afspraak gehouden". 2.9 Nadat hen duidelijk was geworden dat [Eiser in conventie] "niet meer voornemens was zijn contractuele verplichtingen na te komen" hebben zij derden ingeschakeld om de bouwwerkzaamheden af te ronden en om verdere schade te voorkomen respectievelijk te beperken, aldus [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] In dit verband stellen [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat onverwijlde actie noodzakelijk was wegens de "zeer deplorabele toestand" waarin [Eiser in conventie] de bouw had achtergelaten (zie voor details CvA conv. sub 4). Gelet op dit alles en met verwijzing naar een bij antwoord in conventie onder punt 6 opgesteld financieel overzicht - de rechtbank verwijst daarnaar - is het volgens [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zo dat [Eiser in conventie] niets van hen te vorderen heeft, maar dat zij een vordering op [Eiser in conventie] hebben ten bedrage van € 4.084,-. 2.10 Op grond van het vorenstaande vorderen [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat de rechtbank bij vonnis, [uitvoerbaar] bij voorraad, [Eiser in conventie] zal veroordelen om aan hen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.084,-, met veroordeling van [Eiser in conventie] in de kosten van de reconventie. 2.11 [Eiser in conventie] heeft de vordering gemotiveerd betwist. 3. De beoordeling 3.1 Vanwege hun verwevenheid zal de rechtbank de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk behandelen. In conventie en reconventie: 3.2 Los van de vraag wat er precies op 11 april 2001 is voorgevallen - zulks is hooguit van belang voor de vordering in reconventie - moet eerst aan de orde komen of [Eiser in conventie] al dan niet terecht nog aanspraak maakt op een bedrag van f 9.287,95 (€ 4.214,69) voor verrichte werkzaamheden. De kern van het verweer hiertegen is door [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] cijfermatig onderbouwd door een bij antwoord in conventie onder punt 6 opgesteld financieel overzicht, waaruit - kort gezegd - zou volgen dat [Eiser in conventie] nog slechts een bedrag van f 238,- inclusief BTW te vorderen had en waar een (reconventionele) vordering - na verrekening van voornoemd bedrag - van f 9.000,- (€ 4.084) tegenover staat, waarover later meer. Bij antwoord in reconventie heeft [Eiser in conventie] volstaan met de opmerking dat hij genoemd overzicht "zeer nadrukkelijk betwist" en dat deels met een open begroting werd gewerkt, hetgeen gezien de door [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gepresenteerde cijfers te mager is. 3.3. Ter comparitie heeft de zaak evenwel een andere wending gekregen. [Eiser in conventie] heeft daar de opbouw van zijn eindfactuur van 23 april 2001 aan de orde gesteld. Die factuur bestaat uit de volgende posten: "Sloopwerkzaamheden voor afvalbak Verwijderen stoeptegels en zand Storten beton zowel boven als beneden 72 uur x fl 65,00 = fl 4680,00 Openhaard totaal 50 uur (50% onze kosten) 25 uur x fl 65,00 = fl 1625,00 Contract ruwbouw door u voldaan fl 6000,00 Openstaand fl 1500,00 subtotaal fl 7805,00 BTW 19% fl 1482,95 totaal door u te voldoen fl 9287,95 Verder wijzen wij u erop dat m.b.t. het glas fl 500,00 in mindering gebracht mag worden". [Eiser in conventie] heeft die factuur, voor zover thans relevant, als volgt toegelicht: 1. voor meerwerk is 72 uur opgenomen, pas na het sluiten van de overeenkomst is daarvoor opdracht gegeven; 2. het storten van beton dat daar in rekening is gebracht betrof het beton van het terras en de oprit; 3. in de overeenkomst zat ook het metselen en plaatsen van de open haard, maar niet het plaatsen van de rookkanalen; Het relevante commentaar hierop van gedaagde sub 1 luidt: ad 1. de werkzaamheden voor de afvalbak behoorden tot het contract, het verwijderen van stoeptegels en zand viel gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet onder de overeenkomst; ad 2. het klopt dat beton voor het terras en de oprit niet in de overeenkomst zaten. ad 3. voor wat betreft het dubbel glas en de open haard gold dat was afgesproken dat die binnen de aanneemsom zaten, tenzij de prijzen daarvan buiten proporties zouden blijken te zijn, dan zou daarvoor worden bijbetaald. 3.4 Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in het meergenoemde, door hen gepresenteerde financieel overzicht geen rekening houden met het feit dat sprake is geweest van meerwerk, welk meerwerk zij ter comparitie bij monde van gedaagde sub 1 ten aanzien van de '72 uurspost' deels erkennen; de sloop van de afvalbak geheel en het verwijderen van stoeptegels en zand deels uitgezonderd. Daaruit vloeit voort dat de betwisting van de vordering van [Eiser in conventie] in ieder geval ten dele niet kan slagen. De rechtbank is overigens van oordeel in dit verband door beide partijen op het verkeerde been te zijn gezet, nu beide pas ter comparitie het element van het meerwerk in hun debat hebben geïntroduceerd. Op de voet van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, op na te melden wijze. [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dienen bij akte duidelijk en gemotiveerd aan te geven welk deel van de '72-uurs-post' volgens hen moet worden toegerekend aan het sloopwerk van de afvalbak en het verwijderen van stoeptegels en zand dat wél tot de overeenkomst behoorde (en derhalve géén meerwerk was). Hetzelfde geldt voor [Eiser in conventie], die immers ter comparitie de reactie van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] (zie 3.3) niet meer heeft betwist, hoewel daartoe voldoende gelegenheid was. Beide aktes zullen terzelfder rolzitting moeten worden genomen en de rechtbank zal op basis daarvan beslissen. 3.5 De tweede deelpost ter zake van de open haard acht de rechtbank toewijsbaar. Uit hetgeen [Eiser in conventie] en gedaagde sub 1 ter comparitie hebben verklaard (zie bij 3. en ad 3. onder 3.3), in onderling verband bezien, begrijpt de rechtbank dat het een soort stelpost betrof en dus om werkzaamheden gaat die niet onder de overeenkomst waren begrepen en waarvoor - in de woorden van gedaagde sub 1 - zou worden bijbetaald. Dat komt de rechtbank overigens ook billijk voor, nu [Eiser in conventie] onbetwist heeft aangevoerd slechts de helft in rekening te hebben gebracht. 3.6 De laatste post van [Eiser in conventie]s eindfactuur ("Openstaand" ad f 1.500,-) is ter comparitie niet ter sprake gekomen. Wat er precies openstaat is dus onduidelijk. Bij akte kunnen beide partijen hun commentaar geven. Op het uiteindelijk toewijsbare bedrag zal gezien de mededeling van [Eiser in conventie] op de eindfactuur (zie onder 3.3), uiteindelijk nog een bedrag van f 500,- in mindering worden gebracht. 3.7 De vordering in verband met de aanschaf van nieuw gereedschap beoordeelt de rechtbank als volgt. Bij brief van 23 april 2001 (zie sub 2.2) heeft [Eiser in conventie] aan [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] wat hij noemt een "factuur" van de firma [O.] gezonden, "met het verzoek deze binnen 8 dagen te voldoen dan wel alle zaken die ons toebehoren binnen 8 dagen in goede toestand te retourneren". Bij brief van 25 april 2001 (zie 2.8) hebben [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in reactie daarop aan [Eiser in conventie] laten weten: "Voor wat betreft de eerder genoemde, door u achtergelaten, materialen kunnen wij u mededelen dat deze, na telefonische afspraak, nog altijd door u, en dus niet door derden, bij ons zijn af te halen". Bij antwoord in conventie/eis in reconventie hebben [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] nog de "factuur" van [O.] overgelegd; het blijkt niet om een factuur maar om een offerte te gaan, waarop handgeschreven (onder meer) staat: "totaal 3887,93", waarbij het om een bedrag in guldens exclusief BTW gaat. Ook op dit punt voelt de rechtbank zich op het verkeerde been gezet. [Eiser in conventie] suggereert dat hij voor f 10.000,- nieuw materiaal heeft aangeschaft en maakt gewag van een "factuur" die vervolgens een offerte blijkt te zijn voor een veel lager bedrag. Nog afgezien daarvan acht de rechtbank, mede gelet op de brief van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] d.d. 25 april 2001, onvoldoende aannemelijk dat [Eiser in conventie] drie à vier maal zou hebben gebeld om een afspraak te maken, waarna hij telkens voor een gesloten deur stond. Dat geldt temeer nu onbetwist vaststaat dat [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in zoverre hun medewerking hebben verleend door [B.] te bellen dat de door [Eiser in conventie] van haar ([B.]) gehuurde materialen, die bij [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] waren blijven staan, konden worden opgehaald. Als het werkelijk zo zou zijn gegaan als [Eiser in conventie] beweert had hij [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] bij aangetekende brief dienen aan te schrijven en hen ulti-matief een laatste kans moeten bieden, alvorens nieuw materiaal aan te schaffen tegen een - blijkens zijn pretense vordering - veel hoger bedrag dan op grond van genoemde offerte verwacht kon worden, van welke aanschaf een factuur trouwens ontbreekt. Gelet op dit alles ligt de vordering voor afwijzing gereed. 3.8 De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van de vordering die [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in reconventie hebben ingesteld. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het relaas van [Eiser in conventie] correct is op beide onderdelen (zwarte betaling én in het geheel niet willen betalen, zie sub 2.2), levert dat - in de omstandigheden van het geval zoals de rechtbank die begrijpt en inschat - onvoldoende grond op om de bouw te verlaten en het werk niet af te maken. Reeds gelet op het feit dat onbetwist is gebleven dat [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in ieder geval twee facturen van [Eiser in conventie] hebben voldaan voor een totaalbedrag van f 25.763,75 inclusief BTW (zie CvA conv./CvE reconv., sub 6, alsmede prod. 8 en 9), waarmee het grotere deel van de oorspronkelijke aanneemsom was voldaan, mocht [Eiser in conventie] uit de door hem gestelde mededelingen van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet zonder meer afleiden dat dezen in de nakoming van hun (betalings)verplichtingen tekort zouden schieten (zie art. 6:83 sub c, BW). Nadere feiten en omstandigheden die dat anders maken zijn gesteld noch gebleken. Het moet er integendeel voor worden gehouden dat het [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] waren die uit de houding van [Eiser in conventie] - en met name diens brief van 23 april 2001 - mochten afleiden dat [Eiser in conventie] tekort zou schieten in zijn verplichting het werk behoorlijk af te maken; gelet op genoemd artikel 6:83 sub c BW is het verzuim aan diens kant dan ook zonder ingebrekestelling ingetreden. 3.9 Met het vorenstaande is de kous echter nog niet af. De reconventionele vordering van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] strekt immers - de rechtbank kan dat, nu de overeenkomst niet ontbonden is, niet anders zien - tot vervangende schadevergoeding, waar uit de meergenoemde opstelling en de toelichting daarbij (CvA conv./CvE reconv. sub 4 en 6) blijkt dat het gevorderde bedrag bestaat uit "door [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] rechtstreeks betaalde kosten welke onderdeel uitmaakten van de aanneemsom". Teneinde aanspraak te kunnen maken op vervangende schadevergoeding indien de nakoming niet reeds blijvend onmogelijk was, dient de schuldenaar in verzuim te zijn én moet de schuldeiser hem schriftelijk meedelen dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert; de zgn. 'omzettingsverklaring' van artikel 6:87, lid 1 BW. Aan die eerste voorwaarde - het verzuim - is voldaan (3.8 laatste alinea), aan de tweede voorwaarde evenwel niet; in de brief van [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] d.d. 25 april 2001, waarnaar hier wordt verwezen, kan de rechtbank beslist geen omzettingsverklaring lezen. Wel leest de rechtbank een beroep op artikel 6:87 BW voornoemd en het ontbreken van zo'n verklaring in de conclusie van antwoord in reconventie van [Eiser in conventie], waar deze aanvoert dat de eis in reconventie nieuw voor hem is en dat hij nooit eerder is aangesproken op het thans gevorderde bedrag. Daarmee valt het doek voor de vordering in reconventie. De afwijzing zal in het dictum van het eindvonnis worden opgenomen. 3.10 In afwachting van de door partijen te nemen akten wordt iedere verdere beslissing aangehouden. 4. Uitspraak De rechtbank te Maastricht: In conventie en reconventie: stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen onder 3.4 en 3.6 is overwogen; verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 januari 2004 voor akte als hiervoor bedoeld; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MC