Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3471

Datum uitspraak2004-02-11
Datum gepubliceerd2004-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008296-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn partner in hem stelde. Verdachte besluit dat zijn partner moet sterven, neemt vervolgens van zijn werk een zeer giftige stof mee naar huis en smeert daarna voor haar een broodje, voorzien van beleg waaraan hij de zeer giftige stof toevoegt, met de bedoeling dat zij dat meeneemt naar haar werk en opeet. Zij neemt het broodje inderdaad mee naar haar werk, eet het daar gedeeltelijk op en overlijdt enige uren later aan de gevolgen van de inwerking van de zeer giftige stof op haar lichaam. Het planmatig handelen van verdachte, het schenden van het vertrouwen van het slachtoffer door verdachte en zijn zwijgende aanwezigheid bij het slachtoffer en haar ouders in de laatste uren vóór haar overlijden vergroten de gevoelens van onbegrip en oninvoelbaarheid over het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Niet alleen de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer maar ook de rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt.


Uitspraak

Parketnummer: 03/008296-03 Datum uitspraak: 11 februari 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de terechtzitting van 7 november 2003 en het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 22 juli 2003 in de gemeente [H.] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, natriumazide gemengd met theobromide, in elk geval een of meer chemische en/of (zwaar) giftige stof(fen) toegevoegd aan, althans gestopt in een broodje pindakaas, in elk geval in etenswaren, waarvan hij wist dat deze door die [slachtoffer] zouden worden genuttigd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 22 juli 2003 in de gemeente [H.] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet natriumazide gemengd met theobromide, in elk geval een of meer chemische en/of (zwaar) giftige stof(fen) toegevoegd aan, althans gestopt in een broodje pindakaas, in elk geval in etenswaren, waarvan hij wist dat deze door die [slachtoffer] zouden worden genuttigd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Verbeterde schrijffouten Tengevolge van kennelijke schrijffouten staat in de dagvaarding: in het primair ten laste gelegde: - in regel 4 "theobromide" in plaats van "theobromine"; - in regel 6 "deze" in plaats van "dit"; - in regel 6 "zouden" in plaats van "zou", in het subsidiair ten laste gelegde: - in regel 3 "theobromide" in plaats van "theobromine"; - in regel 5 "deze" in plaats van "dit"; - in regel 6 "zouden" in plaats van "zou", De rechtbank herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 22 juli 2003 in de gemeente [H.] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, natriumazide, gemengd met theobromine, toegevoegd aan een broodje pindakaas, waarvan hij wist dat dit door die [slachtoffer] zou worden genuttigd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, aangezien in de verfeitelijking van de tenlastelegging een essentieel onderdeel ontbreekt, namelijk dat [slachtoffer] het broodje in kwestie heeft genuttigd. Juist als gevolg van dat nuttigen is [slachtoffer] immers overleden. Weliswaar wist verdachte, althans kon hij ervan uitgaan, dat [slachtoffer] het broodje naar haar werk zou meenemen en aldaar zou opeten, maar die wetenschap c.q. verwachting alleen heeft het overlijden van [slachtoffer] niet veroorzaakt. Met de woorden " tengevolge waarvan" in het bewezenverklaarde is bedoeld, dat de door verdachte beoogde gevolgen van zijn handelen - te weten het daadwerkelijk door [slachtoffer] eten van het broodje èn het als gevolg daarvan overlijden van [slachtoffer] - zijn ingetreden. Het verweer wordt daarom verworpen. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als moord, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van de verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een psychologisch onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 12 december 2003, opgemaakt, welk rapport - zakelijk weergegeven - de volgende conclusies inhoudt: 4. Beantwoording van de vraagstelling 1. De betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvan de diagnose luidt: pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO. Het gaat om een lichte vorm van autisme. 2. De ziekelijke stoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde. 3. De ziekelijke stoornis was van invloed op betrokkene's gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden. 4. Vanuit de stoornis bestaan er bij de betrokkene beperkingen in de mogelijkheden tot communicatie en sociale interactie. Hij is niet in staat tot volwaardige wederkerigheid in het contact. (…) Door betrokkene's beperkte mogelijkheden om communicatie aan te wenden bij het zoeken naar een oplossing, konden de spanningen steeds verder oplopen en ervaarde hij de relatie in toenemende mate als bedreigend. Op een bepaald moment voelde hij zich radeloos in de relatie gevangen en voorzag hij een verdere toename van sociale druk, vanuit de eenzijdige kinderwens van zijn vriendin. (…) Betrokkene's stoornis beperkte zijn mogelijkheden om alternatieven aan te wenden, die hem immers ook vrijwel zeker onder sterke sociale druk geplaatst zou hebben. (…) Indien het tenlastegelegde wordt bewezen, adviseert rapporteur om dit in verminderde mate aan de betrokkene toe te rekenen. 5. Mede gelet op betrokkene's leeftijd is het aan te nemen dat er nog geruime tijd verlangen naar een partnerrelatie zal bestaan. Met name daaruit kan risico op herhaling ontstaan, omdat de kans bestaat dat betrokkene dan opnieuw wordt gestimuleerd om zijn grenzen te verleggen en in een situatie verstrikt raakt waarin de sociale druk onhanteerbaar groot wordt. Ten aanzien van verdachte is voorts door dr. L.H. Dams, psychiater en vast gerechtelijk deskundige een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de geestvermogens van verdachte en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 6 januari 2004, opgemaakt, welk rapport - zakelijk weergegeven - de volgende conclusies inhoudt: 11. Beantwoording van de in de inleiding van dit rapport geformuleerde vragen. 1. (…) Onderzochte lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, welke in diagnostische zin omschreven kan worden als het syndroom van Asperger. 2. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de kenmerken van hoger vernoemde stoornis ook aanwezig. 3. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, in die mate dat het tenlastegelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden. 4. A. De autistiforme stoornis (syndroom van Asperger) heeft in grote mate een rol gespeeld ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten. Onderzochte's gedrag werd immers grotendeels gestuurd door zijn dwangmatige gedachte aan het feit dat [slachtoffer] maar moest verdwijnen, omdat onderzochte niet langer aan haar uitgesproken wens om te huwen en kinderen te krijgen kon voldoen. Het werd voor hem als het ware een bedreigende en verstikkende situatie waaraan hij in gedachten niet meer kon ontvluchten. B. De aanwezigheid van het syndroom van Asperger ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde heeft in grote mate een rol gespeeld. C. Op grond hiervan is, op basis van de factor syndroom van Asperger, een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren. Onderzochte kan immers cognitief wel een andere manier vinden om te communiceren over en te ontsnappen aan de voor hem bedreigende en verstikkende gedachten zoals in antwoord 4A beschreven staat, maar vanuit zijn stoornis, met name het syndroom van Asperger, kon onderzochte geen ander alternatief hanteren. 5. A. De kans op recidive is als zijnde relatief groot in te schatten omdat het niet onmogelijk is dat onderzochte opnieuw een meisje leert kennen binnen een gelijkaardige context, met name een partner die op een gegeven ogenblik zal willen huwen en kinderen krijgen, wat dan voor onderzochte opnieuw een bedreigende en verstikkende situatie kan vormen, waaronder hij, gezien de aanwezigheid van de autistiforme stoornis, zal decompenseren. Daarbij is echter te verwachten dat een eventuele recidive onder dezelfde dynamiek zal gebeuren, met name de invloed van de (niet voldoende behandelde) autistiforme stoornis. B. De omgevingsfactoren, met name de beroepsopleiding en het arbeidscircuit waarbinnen onderzochte zich beweegt, spelen in grote mate een rol. Onderzochte heeft immers als chemicus voldoende kennis over diverse chemicaliën en de gevolgen van hun gebruik, maar daarnaast heeft hij, wanneer hij opnieuw in de functie van chemicus in eender welk bedrijf, waar chemische produkten gebruikt worden, gaat werken, gemakkelijk toegang tot deze chemicaliën. Daarnaast is het van groot belang dat onderzochte zich houdt aan de voorgeschreven behandeling in een gespecialiseerd centrum. C. De invloed van de omgevingsfactoren zouden geminimaliseerd kunnen worden indien onderzochte vanuit een multidisciplinair team begeleid zou kunnen worden in zijn reïntegratieproces. Dit is echter momenteel nog niet aan de orde, gezien het gevaar voor de maatschappij momenteel nog als zijnde zeer groot ingeschat wordt en zijn reïntegratie zeer gefaseerd en gecontroleerd zal moeten verlopen. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport van dr. L.H. Dams gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. De rechtbank constateert dat drs. A.F.J.M. Zwegers in zijn rapport tot de conclusie komt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar daarbij geen mate van de verminderde toerekeningsvatbaarheid aangeeft. Uit pagina 12, onder punt 10 van de psychiatrische rapportage blijkt dat er op 8 december 2003 overleg is geweest met beide mederapporteurs, drs. A.F.J.M. Zwegers en mevr. A. van As-van der Zwan, en dat beiden zich kunnen vinden in de conclusie van dr. L.H. Dams, dat er sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid op basis van de bestaande psychiatrische stoornis, waarbij de kans op recidive als zeer groot wordt ingeschat, gezien de kans dat onderzochte een gelijkaardige relatie zal aanknopen en deze relatie zich dan mogelijk onder eenzelfde dynamiek zal ontwikkelen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank stelt voorop dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig strafbaar feit betreft. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn partner in hem stelde. Verdachte besluit dat zijn partner moet sterven, neemt vervolgens van zijn werk een zeer giftige stof mee naar huis en smeert daarna voor haar een broodje, voorzien van beleg waaraan hij de zeer giftige stof toevoegt, met de bedoeling dat zij dat meeneemt naar haar werk en opeet. Zij neemt het broodje inderdaad mee naar haar werk, eet het daar gedeeltelijk op en overlijdt enige uren later aan de gevolgen van de inwerking van de zeer giftige stof op haar lichaam. Het planmatig handelen van verdachte, het schenden van het vertrouwen van het slachtoffer door verdachte en zijn zwijgende aanwezigheid bij het slachtoffer en haar ouders in de laatste uren vóór haar overlijden vergroten de gevoelens van onbegrip en oninvoelbaarheid over het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Niet alleen de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer maar ook de rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het bewezenverklaarde feit bij veel personen onmetelijk verdriet heeft veroorzaakt. In het bijzonder bij de ouders en broers van het slachtoffer en bij andere direct betrokkenen, onder wie de collega's van het slachtoffer. Ook is de rechtbank duidelijk geworden dat de omstandigheid dat verdachte de partner was van het slachtoffer een extra belasting vormt voor de nabestaanden. De rechtbank geeft zich rekenschap van het feit dat geen enkele straf de nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen. De rechtbank dient ook rekening te houden met de persoon van de verdachte. Daarbij is gelet op voornoemde rapporten van Drs. A.F.J.M. Zwegers en Dr. L.H. Dams, met het milieurapport van mw. A. van As-van der Zwan en met het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen. In vorenvermeld rapport d.d. 12 december 2003 is drs. A.F.J.M. Zwegers tot het volgende advies gekomen - zakelijk weergegeven -: 6. Betrokkene's stoornis kan niet door enige therapeutische interventie worden opgeheven en moet als onomkeerbaar beschouwd worden. Gelet op het gevaar dat uit de stoornis voortkomt, is een langdurige beveiliging aangewezen. Een langdurige detentiestraf zou weliswaar in die beveiliging kunnen voorzien, maar dan ontstaat er onvermijdelijk risico na detentie. De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging biedt de mogelijkheid tot beveiliging zolang dat noodzakelijk is. Bovendien kan men in de TBS-kliniek nader onderzoeken welke beïnvloeding op gedragsniveau mogelijk is om het delictgevaar te reduceren waarmee overigens niet gezegd is dat men daarbij resultaat kan voorzien. In voornoemd rapport d.d. 6 januari 2004 is dr. L.H. Dams tot navolgend advies gekomen - zakelijk weergegeven -: 6. Geadviseerd wordt om onderzochte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen omdat de kans op recidive binnen een gelijkaardige context en onder dezelfde dynamiek als zijnde zeer groot wordt ingeschat en behandeling in een gespecialiseerd centrum dient te gebeuren, waarbij te verwachten valt dat deze behandeling geruime tijd in beslag zal nemen en in eerste instantie intramuraal dient te gebeuren. De rechtbank is van oordeel dat voormeld door de deskundigen gedeeld advies moet worden opgevolgd. Het advies is namelijk voldoende gemotiveerd door de in de voormelde rapportages van deze deskundigen neergelegde bevindingen omtrent de persoon van de verdachte. Voorts vindt de diagnose van de persoon van de verdachte bevestiging in de ervaringen van de rechtbank met de persoon van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 28 januari 2004. Het door de beide deskundigen geschetste scenario voor recidive van een gelijkaardig delict als het delict in kwestie is, mede gelet op de inhoud van de door mevr. A. van As-van der Zwan uitgebrachte milieurapportage van 23 december 2003, naar het oordeel van de rechtbank geenszins denkbeeldig. Daarmee is aan de wettelijke vereisten voor de maatregel van terbeschikkingstelling voldaan. Zo betreft het door verdachte begane feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld en voorts eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.Naar het oordeel van de rechtbank eist genoemde algemene veiligheid van personen tevens dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd en zij zal daartoe dan ook het bevel geven. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geïndiceerd. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met het feit dat het ten laste gelegde aan de verdachte in enige mate kan worden toegerekend, en anderzijds met de omstandigheid dat de verdachte in de toekomst behandeling behoeft in verband met de noodzaak tot beperking van het recidivegevaar. De rechtbank zal de officier van justitie in zijn standpunt volgen met betrekking tot het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met dwangverpleging een aanvang neemt en adviseren dat, gelet op de ernst van het delict en de diepingrijpende gevolgen ervan voor de nabestaanden van [slachtoffer], deze maatregel ten uitvoer wordt gelegd na executie van de op te leggen gevangenisstraf. De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES JAREN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd; - adviseert dat voormelde maatregel ten uitvoer wordt gelegd na de executie van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.C.A. Schreinemakers, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2004.