Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO6201

Datum uitspraak2004-03-22
Datum gepubliceerd2004-03-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-076368-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank 's-Gravenhage: ...verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden....


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09-076368-03 rolnummer 0004 's-Gravenhage, 22 maart 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte] geboren op 31 maart 1978 te 's-Gravenhage, wonende te 2544 RN 's-Gravenhage, Randveen 22. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 maart 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr P.T.C. van Kampen, is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr Beliƫn heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Uit het technische rapport van de politie is niet gebleken aan de hand van welke meetgegevens men heeft kunnen vaststellen hoe de spiegels stonden afgesteld ten opzichte van de bestuurder. De rechtbank zal dan ook verdachte vrijspreken van het onder het subsidiair telastgelegde tweede en derde gedachtenstreepje. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Naar het oordeel van de rechtbank levert de overtreding van verdachte "gevaar" op zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Hij heeft immers omstreeks 09.30 uur op een doordeweekse ochtend geen voorrang verleend aan een rechtdoor rijdende fietster, terwijl hij in zijn vrachtwagen rechtsaf sloeg en daarmee op een tijdstip waarop het normaal gesproken druk is geen voorrang verleend, terwijl het voertuig waarmee hij de overtreding beging, gelet op de omvang en het gewicht ervan, gevaarlijk is. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden overtreding oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het volgende overwogen. Verdachte heeft, terwijl hij een vrachtauto bestuurde, bij het rechts afslaan geen voorrang verleend aan een fietsster die een passagiere op de bagagedrager had. Bij het ongeval dat daardoor ontstond, is de passagiere van de fietsster overleden. De nabestaanden van het slachtoffer hebben nog steeds te kampen met de ingrijpende gevolgen van het feit. De fietsster heeft ernstige verwondingen opgelopen en is nog steeds aan het revalideren. Verdachte was beroepschauffeur en had, rijdend in een vrachtauto, extra oplettend moeten zijn. Ter terechtzitting is gebleken dat het gebeurde verdachte diep heeft aangegrepen. Na het ongeval heeft verdachte nooit meer een vrachtwagen bestuurd en wil dit in de toekomst ook niet meer doen. Verdachte heeft nog steeds begeleiding van een maatschappelijk werkster. Verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder met justitie in aanraking geweest. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 2.997,35. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht; - 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden; bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Quadekker, voorzitter, Bosma en Dam, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2004.