Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7395

Datum uitspraak2004-01-06
Datum gepubliceerd2004-04-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/64458
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / binnentreden woning. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat toestemming is gevraagd en verkregen van één van de bewoners om de woning te betreden. Nu geen toestemming is verleend, kan de woning slechts worden betreden op basis van een machtiging tot binnentreden. De rechtbank is van oordeel dat de niet-gemachtigde politieambtenaren niet zelfstandig bevoegd waren de woning te betreden, nu de Algemene wet op het binnentreden uitdrukkelijk voorschrijft dat bij het ontbreken van toestemming slechts in woningen mag worden binnengetreden door daartoe gemachtigde personen. De enkele mededeling in het verslag van binnentreden dat werd binnengetreden ter ondersteuning van de wel daartoe bevoegde ambtenaren van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling acht de rechtbank onvoldoende, nu op geen enkele wijze is gebleken dat de ambtenaren van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling zelf de woning hebben betreden. De rechtbank is van oordeel dat de staandehouding en inbewaringstelling van eiseres onrechtmatig zijn geweest. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer zitting houdende te Dordrecht Reg.nr : AWB 03/64458 Uitspraak in de zaak van A, eiseres, gemachtigde: mr. J.J.P.M. Benders, advocaat te Zoetermeer, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Op 11 december 2003 is de rechtbank, door middel van een kennisgeving van verweerder ex artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ervan in kennis gesteld dat verweerder eiseres op 9 december 2003 in bewaring heeft gesteld. 2. De zaak is op 18 december 2003 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid van de Awb het onderzoek ter zitting op 18 december 2003 geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Op 5 januari 2004 is het onderzoek ter zitting opnieuw aangevangen. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. L. Faouzi, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen J.A. Heere-Nickolson, tolk in de Engelse taal. II. OVERWEGINGEN 1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van deVw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiseres schadevergoeding toe te kennen. 2. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 50 van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Op grond van artikel 53 van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. Op het binnentreden in woningen is de Algemene wet op het binnentreden van toepassing. Ingevolge artikel 2 van die wet is voor het binnentreden een schriftelijke machtiging vereist, welke zo mogelijk dient te worden getoond. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden kan degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Eiseres is op 9 december 2003 op grond van artikel 50 van de Vw 2000 in haar woning in de [...]straat 286 te B staandegehouden door hoofdagent Van Randwijk van de politie Haaglanden. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat de staandehouding plaatsvond in het kader van een integrale controle in een viertal woningen in samenwerking tussen het AMFI-team, de Vreemdelingenpolitie Haaglanden, de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en de Brandweer. De controle vond plaats omdat tijdens vooronderzoek was vastgesteld dat het perceel [...]straat 286 zeer waarschijnlijk was ingericht als kamerverhuurbedrijf en werd bewoond door personen aan wie geen rechtmatig verblijf in Nederland was toegestaan. Tevens was sprake van overbewoning en zou het pand niet voldoen aan de voor een kamerverhuurbedrijf gestelde eisen. Volgens eiseres is in strijd gehandeld met een aantal bepalingen uit de Algemene wet op het binnentreden, hetgeen volgens eiseres tot de conclusie dient te leiden dat de staandehouding en de inbewaringstelling onrechtmatig zijn. Volgens verweerder is toestemming verleend de woning te betreden. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Uit het verslag van binnentreden noch uit het proces-verbaal van staandehouding noch uit de overige stukken kan worden afgeleid dat toestemming is gevraagd en verkregen van een van de bewoners om de woning te betreden. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele feit dat na aanbellen de deur is opengedaan en/of dat niet expliciet bezwaar is gemaakt tegen het binnentreden, niet kan worden afgeleid dat een van de bewoners toestemming heeft verleend het pand te betreden. Nu geen toestemming voor het betreden van de woning is verleend kon de woning slechts worden betreden op basis van een machtiging tot binnentreden. Bij een op 6 december 2003 door de burgemeester van B ondertekende machtiging zijn A. Hoogendoorn en P. Den Braber van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en enige vaklieden gemachtigd een viertal woningen, waaronder de woning [...]straat 286, binnen te treden voor de controle op de bij of krachtens de Woningwet en Huisvestingswet gegeven voorschriften. Op grond van het gestelde in artikel 8 van de Algemene wet op het binnentreden was hoofdagent Van Randwijk slechts bevoegd de woning te betreden indien hij Hoogendoorn en/of Den Braber vergezelde, nu hij of een van de andere politieambtenaren niet zelf gemachtigd was binnen te treden. Met betrekking tot het namens verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat de politieambtenaren op grond van de aan Hoogendoorn en Den Braber en enige vaklieden verleende machtiging zelfstandig bevoegd waren de woning te betreden, overweegt de rechtbank dat zij verweerder in dit standpunt niet kan volgen, gelet op de Algemene wet op het binnentreden die uitdrukkelijk voorschrijft dat bij het ontbreken van toestemming van de bewoner slechts in woningen mag worden binnengetreden door daartoe gemachtigde bevoegde personen, zij het dat die zich onder bepaalde voorwaarden kunnen doen vergezellen. Met eiseres, en anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat uit het verslag van binnentreden noch uit de overige stukken blijkt dat de ambtenaren Hoogendoorn en Den Braber de woning hebben betreden. De enkele mededeling in het verslag van binnentreden, opgemaakt door brigadier Kram van de politie Haaglanden, dat werd binnengetreden ter ondersteuning van de ambtenaren Hoogendoorn en Den Braber acht de rechtbank onvoldoende, nu daarnaast op geen enkele wijze is gebleken dat de ambtenaren Hoogendoorn en Den Braber de woning hebben betreden om daar, conform het gestelde in de machtiging, te controleren op de bij of krachtens de Woningwet en Huisvestingswet gegeven voorschriften. Verweerder kon ter zitting evenmin aangeven hoeveel personen in welke hoedanigheid de woning hebben betreden. Nu voorts een verslag van binnentreden opgemaakt door Hoogendoorn en Den Braber ontbreekt, houdt de rechtbank het ervoor dat zij de woning van eiseres niet zijn binnengetreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hoofdagent Van Randwijk en de andere bij het optreden betrokken politieambtenaren niet op basis van een machtiging tot binnentreden binnengetreden. Daarmee is in strijd gehandeld met de Algemene wet op het binnentreden. Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot het oordeel dat de staandehouding en inbewaringstelling van eiseres onrechtmatig zijn geweest, omdat het belang van de inbewaringstelling van eiseres niet in redelijke verhouding staat tot de belangen die zijn geschonden door het binnentreden van de woning van eiseres in strijd met de Algemene wet op het binnentreden, welke wet een uitwerking vormt van het in artikel 12 van de Grondwet vastgelegde huisrecht. Het beroep is derhalve gegrond. 3. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de normbedragen van € 95,00 per dag detentie in een politiecel en € 70,00 per dag detentie in een huis van bewaring komt aan eiseres, met inachtname dat de dag van de opheffing niet meetelt, nu zij 2 dagen in een politiecel en 26 dagen in een huis van bewaring in bewaring heeft verbleven, € 2010,- toe. 4. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- (1 punt voor een met een beroepschrift gelijk te stellen geschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog ander kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming met ingang van heden; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiseres een schadevergoeding toe, groot € 2010,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat de Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en mr. R.A. Badal, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 6 januari 2004 Afschrift verzonden op: 6 januari 2004 RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.