Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO8605

Datum uitspraak2004-04-29
Datum gepubliceerd2004-04-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/090261-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis; verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het plegen van oplichting. Onder andere kan niet bewezen worden dat hij deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Meervoudige Kamer Parketnummer : 05/090261-03 Datum zitting : 22 januari 2004 en 15 april 2004 Datum uitspraak : 29 april 2004 VONNIS TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats] Raadsman: mr. D Kotterman, advocaat te Arnhem. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van april 2003 tot en met 7 mei 2003 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft bewerkt en/of verwerkt ongeveer 600 planten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2003 tot en met juni 2003 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, kledingleveranciers te bewegen tot de afgifte van partijen kleding, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, het heeft voorgesteld als ware [naam] BV een bonafide bedrijf welke tot volledige betaling van de goederen over zou gaan en/of heeft voorgesteld als had [naam] BV en/of X.J.P. [naam] geen banden C. [naam] en/of met enige in het verleden onbetrouwbaar gebleken bedrijf (in het bijzonder [naam] en/of '[naam]' en/of [naam] BV op naam van [naam] gezet en/of op een valse naam kleding heeft besteld en/of laten bestellen en/of onder een valse naam contacten heeft gelegd en/of laten leggen welke gericht waren op het verkrijgen van kleding, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaaksdossier F) 3. hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te Nijmegen en/of Cuijk, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [namen] en/of andere kledingleveranciers heeft bewogen tot de afgifte van partijen kleding, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen,met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid partijen kleding heeft besteld en/of heeft laten bestellen als ware deze bestemd voor het bedrijf [naam] en/of als zouden deze partijen kleding volledig worden betaald en/of heeft voorgedaan als zou er geen relatie bestaan tussen [naam] en de Nijmeegse winkel [naam] en/of [naam], waardoor kledingleveranciers (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (zaaksdossier B) althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te Nijmegen en/of Cuijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte makende van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, telkens met voormeld oogmerk de navolgende goederen hebben/heeft gekocht van na te noemen perso(o)n(en) en/of bedrijven: - van [naam] NV een (of meerdere) partij(en) kleding; - van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding; - van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding; - van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding; - van [naam] een (of meerdere) partijen kleding; meer subsidiair: hij in of omstreeks de periode van februari tot en met 10 juni 2003 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, kledingleveranciers te bewegen tot de afgifte van partijen kleding, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, het heeft doen voorkomen alsof [naam] geen banden had/heeft met [naam] en/of [naam] en/of in het kader daarvan een briefje met een instructie heeft gegeven aan L. [naam], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te Nijmegen en/of Den Bosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het telen van hennep (3 OW) en/of het plegen van oplichting (326 SR) en/of flessentrekkerij (326a SR) en/of het plegen van bedrieglijke bankbreuk (343 SR) en/of valsheid in geschrift (art 225 SR), althans het plegen van misdrijven; van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-) oprichter en/of (feitelijk) (mede-) bestuurder was; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 22 januari 2004 en op 15 april 2004 ter terechtzitting onderzocht. Op 22 januari 2004 is verdachte niet verschenen. De raadsman van verdachte, mr. D. Kotterman, advocaat te Arnhem, is op 22 januari 2004 wel verschenen. Verdachte is op 15 april 2004 verschenen. Verdachte is op 15 april 2004 bijgestaan door mr. D Kotterman, advocaat te Arnhem. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 3 primair en subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft voorts geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het ver-richten van 240 uren werkstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Vrijspraak: De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de gepleegde oplichting door middel van [naam] dan wel deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. De officier van justitie acht met name in het schrijven van een briefje met instructies aan L. [naam] het bewijs gelegen dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting door middel van [naam]. De rechtbank is van oordeel dat het schrijven van het bewuste briefje door verdachte onderdeel is van het feitencomplex van de poging tot oplichting door middel van [naam] BV (feit 2) en derhalve niet heeft gediend ten behoeve van de oplichting middels [naam]. Nu de betrokkenheid van verdachte bij [naam] geenszins blijkt uit het dossier of uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht acht de rechtbank het onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft begaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het, gelet op het dossier, onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte zich bewust is geweest dat hij deel heeft uitgemaakt van een organisatie die zich opzettelijk bezig hield met onder meer het plegen van oplichtingen en het telen van hennep. Er kan dan ook niet worden gesteld dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, laat staan dat hij die (mede) heeft opgericht of daarvan (mede) bestuurder was. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken. Het bewezenverklaarde: De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastgelegde heeft begaan en overweegt ten aanzien van het bewijs het navolgende: De vindplaatsenvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring ten aanzien van feit 1, verwijzen naar het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren P.G.J. Heijstee en H.H.J. Vroom opgemaakte proces-verbaal, genummerd zaak D, d.d. 10 augustus 2003 en de daarbij behorende bijlagen. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie (blz. 13) en ter terechtzitting op 15 april 2004, de door de verbalisanten aangetroffen hennepkwekerij in het pand aan de [adres] (blz. 6) en het tapgesprek van 5 maart 2003 (blz. 23) en de door verdachte daaraan te terechtzitting gegeven uitleg, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en acht de rechtbank wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. De vindplaatsenvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring ten aanzien van feit 2, verwijzen naar het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren P.G.J. Heijstee en H.H.J. Vroom opgemaakte proces-verbaal, genummerd zaak F, d.d. 10 augustus 2003 en de daarbij behorende bijlagen. Op 18 juni 2003 heeft [naam] NV aangifte gedaan van poging tot oplichting door [naam] BV (blz. 17/18). Getuige [naam], werkzaam bij [naam], heeft verklaard dat hij een link kon leggen tussen [naam] BV en [naam], waardoor hij het gevoel kreeg dat er een oplichting gepleegd zou kunnen worden door [naam] BV (blz. 18). Verdachte heeft voor [naam] BV, met als handelsnaam [naam], de huur van het pand aan de [adres] geregeld (blz. 5). Verdachte heeft zowel bij de politie (blz. 20, verklaring 11 juni 2003 te 4.30 uur en blz. 20, verklaring 17 juni 2003 te 10.04 uur), als ter terechtzitting op 15 april 2004 erkend dat hij onder valse naam voor [naam] naar leveranciers heeft gebeld teneinde informatie te verkrijgen omtrent kledingleveranties (zie ook de tapgesprekken op pagina 11, 12 en 14). Dit bellen onder valse naam gebeurde teneinde te voorkomen dat bij de leveranciers bekend zou worden dat [naam] BV/[naam] enige betrokkenheid had bij [naam], [naam] en [naam]. Ook heeft verdachte, toen aan een medewerkster van [naam] door een Italiaans kledingbedrijf telefonisch werd gevraagd of zij het bedrijf [naam] kende, ‘nee’ naar haar geschud en een briefje geschreven met de woorden “niet [naam] noemen” (blz. 18). Medeverdachte J.P. [naam] heeft tevens verklaard over de opzet en de bedoelingen rondom [naam] BV (blz. 21). Daarnaast is in de woning van verdachte een zogenaamd stappenplan (N-IV-D-001B.1) aangetroffen, waarvan de strekking voor verdachte duidelijk moet zijn geweest. Verdachte heeft ook verklaard dat de opzet van het plan gelijk is aan de situatie van [naam] Uit de vele tapgesprekken blijkt tevens dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de dagelijkse gang van zaken rond [naam] BV/[naam] (tapgesprekken op blz.10 tot en met blz.15). Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en acht de rechtbank wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Dat er, zoals door de raadsman van verdachte is betoogd, nog geen begin van uitvoering is geweest deelt de rechtbank niet. Door verdachte en J.P. [naam] waren immers reeds bestellingen geplaatst. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij in de periode van april 2003 tot en met 7 mei 2003 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt ongeveer 600 planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij in de periode van 13 februari 2003 tot en met juni 2003 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, kledingleveranciers te bewegen tot de afgifte van partijen kleding met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tezamen met verdachtes mededader(s), het heeft voorgesteld als ware [naam] BV een bonafide bedrijf welke tot volledige betaling van de goederen over zou gaan en heeft voorgesteld als had [naam] BV en/of X.J.P. [naam] geen banden met C. [naam] of met enige in het verleden onbetrouwbaar gebleken bedrijf (in het bijzonder [naam] en/of '[naam]') en [naam] BV op naam van [naam] gezet en onder een valse naam contacten heeft gelegd en/of laten leggen welke gericht waren op het verkrijgen van kleding, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 2: Medeplegen van poging tot oplichting, Voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto artikel 47 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte zich bedreigd voelde door [naam] en dat hij hierdoor geen andere mogelijkheid zag dan het houden en verzorgen van de hennepkwekerij, waartoe hij door [naam] werd aangezet. De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op psychische overmacht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet daadwerkelijk (met woorden) is bedreigd door [naam] en dat [naam] hem ook geen bevelen gaf maar dat zijn relatie met [naam] was zoals die tussen een normale werkgever en werknemer. Gelet hierop, alsmede op het feit dat het, naar het oordeel van de rechtbank, verdachte vrij stond zich te allen tijde te distantiëren van de situatie en de gebeurtenissen waar [naam] hem in betrok, kan niet worden gesteld dat verdachte heeft gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale psychische druk. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 19 november 2003; en - een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 8 maart 2004, betreffende verdachte. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft in de ruimte boven zijn kledingwinkel tezamen met anderen een hennepkwekerij ingericht en vervolgens de planten verzorgd. Voorts heeft verdachte in vereniging met een ander getracht om door middel van de onderneming [naam] BV kledingleveranciers te bewegen kleding aan hem te doen leveren. Verdachte heeft hierbij onder valse naam naar kledingleveranciers gebeld, gesteld dat [naam] BV een bonafide bedrijf was, dat tot betaling van de goederen over zou worden gegaan en dat voornoemd bedrijf met [naam] noch met [naam] banden had. Door het handelen van verdachte is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht en zouden, bij een voltooiing van de poging, diverse bedrijven voor forse bedragen zijn benadeeld. Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij geen relevante documentatie heeft. De rechtbank is derhalve van oordeel dat met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur kan worden volstaan. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd dient als waar-schu-wing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede op artikel 13 van de Opiumwet. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten. Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden. Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. En voorts tot het verrichten van een werkstraf gedurende 200 uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 dagen. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 72 uren, zijnde 36 dagen hechtenis. Aldus gewezen door: mr. M. Jurgens , rechter, als voorzitter, mr. R.J.J. van Acht, rechter, mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2004.