Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0950

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers67167 / HA ZA 03-571
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering tot herroeping ex. 382 RV van vonnissen met betrekking tot het plan van toedeling in de ruilverkaveling op grond van artikel 186 in verbinding met artikel 202 van de Landinrichtingswet niet-ontvankelijk.


Uitspraak

UITSPRAAK 2 juni 2004 BvP VONNIS VAN DE RECHTBANK TE ALKMAAR sector civiel recht; meervoudige kamer in de zaak met zaak- en rolnummer 67167 / HA ZA 03-571 van: [EISER], wonende te Abbekerk, gemeente Noorder-Koggenland, EISER bij dagvaarding van 26 mei 2003, procureur: mr. R.G.J. Laan, advocaat: mr. G. de Hoogd te Purmerend, t e g e n : De LANDINRICHTINGSCOMMISSIE voor de ruilverkaveling "DE GOUW", zetelende en kantoorhoudende te Haarlem, GEDAAGDE, procureur: mr. C.H. Boll, advocaat: mr. C.M.J. Ribbers te 's-Gravenhage. Partijen zullen verder worden genoemd [EISER] en de commissie. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken en/of proceshandelingen: - dagvaarding, met één productie; - conclusie van antwoord, met vijf producties; - conclusie van repliek, met vier producties; - conclusie van dupliek, met drie producties; - akte houdende overlegging van producties van de zijde van [EISER], met vijf producties. Vervolgens heeft [EISER] pleidooi gevraagd. Het pleidooi heeft plaatsgevonden op 14 april 2004. [EISER] en de commissie hebben daarbij hun zaak aan de hand van pleitnotities, welke aan het proces-verbaal zijn gehecht, doen bepleiten. Na pleidooi hebben partijen vonnis gevraagd. De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK De feiten 1. Als enerzijds gesteld, anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de overgelegde stukken, staat tussen partijen het volgende vast. a. Bij vonnis van 17 januari 2002, in de zaak met zaak-/rolnummer 56388 / HA ZA 01-920 heeft de rechtbank te Alkmaar het bezwaar van [EISER] tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling "De Gouw" ongegrond verklaard. b. Bij beslissing van 28 april 2000 heeft de CLC ingestemd met het plan van toedeling. Bij deze beslissing is niet gemeld dat de beslissing in mandaat is gegeven. Het geschil 2. [EISER] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, algehele herroeping van de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, d.d. 17 januari 2002 onder zaak-/ rolnummer 56388 / HA ZA 01-920 in die zin, dat de bezwaren van [EISER] alsnog gegrond worden verklaard. Daarnaast vordert [EISER] veroordeling van de commissie in de kosten van het geding. 3. [EISER] stelt zich op het standpunt dat rechtsgeldige richtlijnen bij het plan van toedeling ontbreken alsmede dat een rechtsgeldige goedkeuring voor het plan van toedeling ontbreekt, waardoor het gehele plan van toedeling opnieuw in procedure moet worden gebracht. Deze gebreken bij de totstandkoming van het plan van toedeling blijken onder meer uit uitspraken van de rechtbank te Groningen in de ruilverkaveling "Sauwerd". [EISER] stelt dat hij na persberichten over die uitspraken van de rechtbank te Groningen in het NRC-handelsblad van 27 februari 2003 en 1 maart 2003 kennis heeft genomen van gebreken in de besluitvorming voor wat betreft het plan van toedeling. Voorts wijst [EISER] op een uitspraak van 18 juni 2003, in de zaak met zaak-/rolnummer 65495 / HA ZA 03-313, van de rechtbank te Alkmaar, waarbij de rechtbank ten aanzien van de ruilverkaveling "De Gouw" heeft overwogen dat de bevoegdheid tot het instemmen met het plan van toedeling niet aan de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie (hierna te noemen: CLC) had mogen worden gemandateerd, en dat de secretaris evenmin van die bevoegdheid gebruik had mogen maken. 4. [EISER] vordert herroeping van eerder genoemde uitspraak van 17 januari 2002, stellende dat voldaan is aan de gronden voor herroeping, als bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daartoe voert [EISER] aan dat de commissie bedrog heeft gepleegd door een plan van toedeling ter visie te leggen, waarvan de commissie wist, kon weten en/of behoorde te weten dat het een niet goedgekeurd plan van toedeling betrof en berustte op onrechtmatig tot stand gekomen richtlijnen voor de toedeling. Bovendien trad de gemachtigde van de CLC, zowel bij de zitting van de rechter-commissaris als bij de zitting van de rechtbank, onbevoegdelijk op, nu die machtiging is gegeven door een daartoe niet bevoegde secretaris van de CLC. Voorts meent [EISER] dat de beslissing, inhoudende goedkeuring van het plan van toedeling door de CLC, als een valsheid in de stukken moet worden aangemerkt. [EISER] voert daartoe aan dat bij de beslissing niet is vermeld dat deze in mandaat is genomen en dat de goedkeuring aldus niet een besluit is van de CLC, zulks terwijl wel de schijn wordt gewekt dat sprake is van een dergelijk besluit. Volgens [EISER] heeft mr. E.H. Bakker, als gemachtigde sprekende namens de CLC, ter openbare zitting van 20 mei 2003, bij de behandeling van de bezwaren in de zaak met zaak-/rolnummer 65495/ HA ZA 03-313 voor de rechtbank te Alkmaar, de valsheid van de goedkeuring erkend. Tot slot voert [EISER] aan dat zowel de CLC, de beweerdelijk gemachtigde van de CLC, als de commissie het besluit van de CLC tot vaststelling van de richtlijnen en het besluit van de CLC tot goedkeuring van het plan van toedeling hebben achtergehouden, door deze stukken niet in het dossier van bezwarenbehandeling op te nemen, terwijl het stukken van beslissende aard zijn en [EISER] niet zelf over deze stukken beschikte. Deze stukken heeft hij eerst na het op 17 januari 2002 gewezen vonnis in handen heeft gekregen, aldus [EISER]. 5. De commissie heeft de vordering tot herroeping van de uitspraak van 17 januari 2002 bestreden. Voor zover van belang zullen de door de commissie gevoerde weren worden besproken bij de beoordeling van de vordering. De beoordeling 6. Als meest verstrekkende verweer heeft de commissie bij conclusie van dupliek opgeworpen dat de vordering tot herroeping niet-ontvankelijk is. De commissie voert daartoe aan dat het gesloten stelsel van rechtsbescherming zoals dat in de Landinrichtingswet is opgenomen, uitsluit dat tegen de uitspraak van de rechtbank in zake het plan van toedeling een rechtsmiddel, en daarmee ook het rechtsmiddel herroeping, kan worden aangewend. De commissie heeft ter onderbouwing van haar standpunt er eveneens op gewezen dat gelet op de parlementaire geschiedenis van de Landinrichtingswet, het uitsluiten van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een uitspraak inzake het plan van toedeling een welbewuste keuze is geweest van de wetgever. 7. [EISER] heeft ter gelegenheid van het pleidooi daartegen aangevoerd dat deze uitsluiting van rechtsmiddelen in de Landinrichtingswet de onderhavige vordering tot herroeping niet raakt, nu hij zijn vordering rechtstreeks doet steunen op het bepaalde in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en dat dat artikel herroeping als thans aan de orde open stelt. 8. Het verweer van de commissie slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De Landinrichtingswet kent een eigen procesrechtelijk regime. In artikel 186 Landinrichtingswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank geen rechtsmiddel open staat, onverminderd de bevoegdheid van de procureur-generaal bij de Hoge Raad om zich in het belang der wet in cassatie te voorzien. In artikel 202 aanhef en sub f Landinrichtingswet is bepaald dat op de behandeling van bezwaren tegen het plan van toedeling onder meer artikel 186 Landinrichtingswet van overeenkomstige toepassing is. Nu de onderhavige vordering tot herroeping is gericht tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 202 Landinrichtingswet en in artikel 186 Landinrichtingswet dit rechtsmiddel is uitgesloten, kan [EISER], onverminderd het bepaalde in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in zijn vordering tot herroeping van die uitspraak niet worden ontvangen. 9. De conclusie is dat [EISER] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Gelet op bovenstaande behoeven de overige door de commissie aangevoerde weren geen bespreking meer. [EISER] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet in verband met de vrijwel gelijkluidende conclusies van de commissie in deze procedure en in tien andere tegelijkertijd bij deze rechtbank aanhangige procedures aanleiding de toe te wijzen kosten aan salaris procureur te matigen. DE BESLISSING De rechtbank: - verklaart [EISER] niet-ontvankelijk in zijn vordering; - veroordeelt [EISER] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de commissie begroot op 205,= euro aan vastrecht en 145,35 euro aan salaris procureur; - verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter, E.M. van der Linde, W.A.J.P. van den Reek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.