Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1889

Datum uitspraak2004-06-18
Datum gepubliceerd2004-06-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers39101
Statusgepubliceerd


Indicatie

Precariobelasting; liggeld woonschepen


Uitspraak

Nr. 39.101 18 juni 2004 BK gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2002, nr. P01/01193, betreffende na te melden voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de precariobelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van ƒ aa,bb welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam hebben een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Burgemeester en wethouders hebben een conclusie van dupliek ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. De tweede klacht betoogt dat de wetgever liggeld met betrekking tot woonschepen als een recht in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet (hierna: de Wet) aanmerkt en niet als een belasting, ook niet als een precariobelasting in de zin van artikel 228 van de Wet, zodat het de gemeente - anders dan het Hof heeft geoordeeld - niet vrijstaat om ter zake van ligplaatsen voor woonschepen precariobelasting te heffen. 3.2. De klacht faalt. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat noch de tekst van genoemde wetsartikelen noch de strekking of ontstaansgeschiedenis daarvan de conclusie rechtvaardigt dat gemeenten te dezer zake uitsluitend rechten op de grondslag van artikel 229 van de Wet zouden mogen heffen en niet een precariobelasting op de grondslag van artikel 228. 3.3. Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.