Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP2559

Datum uitspraak2004-09-14
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02903/03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van onbruikbaar maken ex art. 350 Sr is sprake wanneer het voorwerp, zonder het te beschadigen, onbruikbaar wordt gemaakt voor zijn bestemming. ’s Hofs oordeel dat een uit de grond getrokken paal aan zijn bestemming als onderdeel van een erfafscheiding is onttrokken, is onjuist noch onbegrijpelijk.


Conclusie anoniem

Nr. 02903/03 Mr Jörg Zitting 15 juni 2004 Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] 1. Verzoeker is door het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 6 mei 2003 wegens "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken" veroordeeld tot een geldboete van € 100,- voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. 2. Namens verzoeker heeft mr H.A. de Boer, advocaat te Workum, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Het eerste middel klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip 'onbruikbaar maken', althans dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen en de daarbij behorende bewijsoverweging kan worden afgeleid. 4. Tenlaste van verzoeker is bewezenverklaard dat: "hij op 21 december 2001 te IJlst, in de gemeente Wymbritseradiel, opzettelijk en wederrechtelijk een paal bij een woning, gelegen aan de [a-straat] aldaar, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, onbruikbaar heeft gemaakt." 5. Het hof heeft in de aanvulling op het arrest de volgende bewijsmiddelen opgenomen: 1. de verklaring van de getuige [getuige 1]: "Ik heb het loonbedrijf [A] opdracht gegeven om op de erfscheiding van de voortuinen van [verdachte] en die van mij een hek te plaatsen. Op 21 december 2001 kwamen twee werknemers van genoemd bedrijf het hek plaatsen. Op een gegeven moment kwam [verdachte] eraan. Ik zag dat hij twee palen uit de grond trok." 2. de verklaring van [getuige 2]: "Op 21 december 2001 kreeg ik opdracht tot het plaatsen van een hekwerk op de erfscheiding in de voortuin van een perceel gelegen aan de [a-straat 1] te IJlst. Ik zag dat [verdachte] palen uit de grond trok." 3. de verklaring van verdachte afgelegd ter 's hofs terechtzitting: "Op 21 december 2001 heb ik een paal uit de grond getrokken." 4. In de nadere bewijsoverweging heeft het hof het volgende opgenomen: "Het hof is van oordeel dat uit de onderscheiden bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte in ieder geval één paal uit de grond heeft getrokken. In het voetspoor van HR 9 oktober 1971, NJ 1972, 33 meent het hof dat deze gedraging van verdachte oplevert het "onbruikbaar maken" als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht." 5. In de toelichting wordt het standpunt ingenomen dat de paal door het enkele uit de grond trekken niet onbruikbaar is gemaakt. Anders dan in HR 9 oktober 1971, NJ 1972, 33 is in casu de bestemming van de paal niet belemmerd of onmogelijk gemaakt, aldus de steller van het middel, omdat de paal in casu geen bestemming had, althans dat blijkt niet uit de overwegingen van het hof en evenmin uit de bewezenverklaring. 6. Ik kan de steller van het middel hier niet volgen. Uit de eerste twee bewijsmiddelen volgt dat de paal onderdeel uitmaakte van een te plaatsen hekwerk. Door de in de grond geplaatste paal uit de grond te trekken heeft verzoeker de bestemming van de paal, evenals in HR 9 oktober 1971, NJ 1972, 33, belemmerd. In zijn conclusie voor dit arrest heeft A-G Remmelink nog enige voorbeelden gegeven van gevallen waarin de Hoge Raad van onbruikbaar maken sprak, zonder dat de desbetreffende materie werd aangetast (een gezonken schip; een machine waarvan - later teruggevonden - onderdelen waren afgeschroefd). Zelfs heeft de rechtbank Leeuwarden wel eens van een onbruikbaar gemaakte straatweg gesproken doordat er - tegen luchtbanden - glasscherven overheen waren geworpen. Zie ook HR 7 december 1999, ZD1726: het (gedeeltelijk) leegspuiten van een brandblusser ontneemt aan die blusser de bestemming van veiligheidsvoorziening. Wat onbruikbaar gemaakt is kan veelal weer bruikbaar gemaakt worden. Het oordeel van het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. 7. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de wederrechtelijkheid ontbreekt aangezien de paal zich op het terrein van verzoeker bevond en verzoeker gerechtigd was de paal te verwijderen. 8. De steller van het middel miskent in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de opdracht was het hekwerk op de erfafscheiding te plaatsen, en dus niet op het terrein van verzoeker. In de tweede plaats wordt miskend dat zelfs al zou de paal, als onderdeel van het hekwerk, op het erf van verzoeker zijn geplaatst, dit nog niet betekent dat verzoeker gerechtigd was de paal onbruikbaar te maken. Tenslotte miskent het middel dat het hof wel degelijk heeft gereageerd op het bewijsverweer van de wederrechtelijkheid. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het hof niet met verzoeker is meegegaan in zijn opvatting dat de palen over de erfscheiding heen waren geplaatst. 9. De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad ambtshalve de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen. 10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het bestreden beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

14 september 2004 Strafkamer nr. 02903/03 AGJ/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 mei 2003, nummer 24/170130-02, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 3 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken" veroordeeld tot een geldboete van éénhonderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.A. de Boer, advocaat te Workum, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 2.2. Bij de Hoge Raad is een schriftelijk commentaar van de verdachte op de conclusie van de Advocaat-Generaal ingekomen. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term "onbruikbaar maakt" als bedoeld in art. 350 Sr. 3.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte "op 21 december 2001 te IJlst in de gemeente Wymbritseradiel, opzettelijk en wederrechtelijk een paal bij een woning, gelegen aan de [a-straat] aldaar, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, onbruikbaar heeft gemaakt." 3.2.2. Het Hof heeft overwogen in een in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen nadere bewijsoverweging: "Het hof is van oordeel dat uit de onderscheiden bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat de verdachte in ieder geval één paal uit de grond heeft getrokken. In het voetspoor van HR 19 oktober 1971, NJ 1972, 33 meent het hof dat deze gedraging van verdachte oplevert het "onbruikbaar maken" als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht." 3.3. De in de tenlastelegging gebruikte term "onbruikbaar heeft gemaakt" is aldaar kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 350 Sr. De geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling houdt in dat naast het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen en wegmaken van enig geheel of ten dele aan een ander toebehorend voorwerp ook het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van zodanig voorwerp is strafbaar gesteld met het oog op de mogelijkheid een goed, zonder het te beschadigen, onbruikbaar te maken voor zijn bestemming. 's Hofs oordeel, waarin ligt besloten dat de desbetreffende paal aan zijn bestemming als onderdeel van de erfafscheiding is onttrokken, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden. 4. Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 5. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 september 2004.