Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ1737

Datum uitspraak2004-06-10
Datum gepubliceerd2004-07-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/02308
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar partijen ter zitting eenparig hebben verklaard, is uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vraag: Heeft de Inspecteur bij toepassing van de uitsmeerregeling terecht rekening gehouden met een drempel van ƒ 1.200,--. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 01/02308 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) gedane uitspraken op het bezwaarschrift tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 alsmede de bij beschikking opgelegde heffingsrente. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.305,--, welke aanslag na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd. Aan belanghebbende is tevens bij beschikking een bedrag aan te betalen heffingsrente opgelegd van ƒ 688,--. Bij uitspraak heeft de Inspecteur de beschikking heffingsrente gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,--. De Inspecteur heeft het beroep bij verweerschrift bestreden. Na de indiening van het beroepschrift door belanghebbende heeft de Inspecteur alsnog de beschikking heffingrente vernietigd. 1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof, in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur gedupliceerd. 1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en horen tot de stukken van het geding. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 23 maart 2004 te Eindhoven. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, de Inspecteur. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. 1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Vaststaande feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staan als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Belanghebbende is geboren in augustus 1936. Zij is in het jaar 2000 gescheiden van haar echtgenoot. In het onderhavige jaar heeft zij een bedrag groot ƒ 74.448,-- aan alimentatie ontvangen van haar ex-echtgenoot. Van dit bedrag heeft een deel te weten ƒ 39.304,-- (ƒ 3.275,41 * 12) betrekking op het jaar 2000. Het andere deel ad ƒ 35.144,-- bestaat uit nabetaalde alimentatie over het jaar 1999. 2.2. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.305,-- overeenkomstig de ingediende aangifte. 2.3. Belanghebbendes belastbaar inkomen over het jaar 1999 is vastgesteld op negatief ƒ 2.099,--. 2.4. De Inspecteur heeft tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase over de onderhavige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met belanghebbende van gedachte gewisseld over de toepassing van de uitsmeerregeling. Na toepassing van deze regeling heeft de Inspecteur de aanslag over het onderhavige jaar ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.045,--. Als gevolg van toepassing van de uitsmeerregeling werd de onderhavige aanslag verminderd met ƒ 4.436,-- te weten ƒ 5.636,-- minus de wettelijke drempel van ƒ 1.200,--. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Naar partijen ter zitting eenparig hebben verklaard, is uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vraag: Heeft de Inspecteur bij toepassing van de uitsmeerregeling terecht rekening gehouden met een drempel van ƒ 1.200,--. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan niets toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de op aanslag verschuldigde belasting van ƒ 1.200,--. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en handhaving van de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Toepassing van de uitsmeerregeling heeft in het onderhavige geval geleid tot een vermindering van de te betalen belasting over het onderhavige jaar met ƒ 4.436,--. De uitsmeerregeling is een regeling die is getroffen op grond van de hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en beoogt voor een groep van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard. De regeling is met instemming van de Belastingdienst gepubliceerd en leent zich voor rechtstreekse toepassing door de rechter. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat het bevoegd is te oordelen over beslissingen van de Inspecteur omtrent de toepassing van die regeling. Het Hof stelt voorop dat de Staatssecretaris van Financiën de bevoegdheid heeft om in die regeling voorwaarden op te nemen. Daarbij is hij in beginsel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 4.2. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 oktober 1991, nr. DB 91/4045, waarin de uitsmeerregeling is opgenomen, is vermeld dat de uitsmeerregeling historisch gezien is afgestemd op de wettelijke middelingsregeling ex artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna : de Wet). Bij de invoering van een drempel van ƒ 1.200,-- bij de uitsmeerregeling is eveneens aangesloten bij het bedrag dat vanaf 1 januari 1990 bij toepassing van de middelingsregeling niet voor teruggaaf in aanmerking komt. De drempel van ƒ 1.200,- zoals die geldt bij de middelingsregeling is neergelegd in artikel 66a, tweede lid, van de Wet. Naar het oordeel van het Hof heeft de Staatssecretaris niet onredelijk of onwillekeurig gehandeld door in genoemd Besluit voor toepassing van de uitsmeerregeling dezelfde drempel te hanteren. Evenmin is daarbij enig ander beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. 4.3. Belanghebbende heeft het Hof, gelet op de hoogte van de maandelijkse alimentatie, verzocht om kwijtschelding van alle op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 betaalde belasting en premie. Met betrekking tot het verzoek om kwijtschelding van de op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2000 verschuldigde belasting en premies overweegt het Hof dat hier geen taak is weggelegd voor de belastingrechter. Het besluit tot het niet verlenen van kwijtschelding is namelijk niet neergelegd in een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. 4.4. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als hierna vermeld. 5. Griffierecht Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 7. Beslissing Het Hof: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, handhaaft de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering, gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (ƒ 60,--), en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden. Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 10 juni 2004 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 juni 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.