Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ3674

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307201/1 en 200400119/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij beslissing van 2 april 2003 heeft de naamloze vennootschap "NV Werk Amsterdam" (hierna: NV Werk) besloten aan de stichting "Stichting W.I.A. 1991" (hierna: Stichting W.I.A.) subsidie toe te kennen ten behoeve van werknemers die uiterlijk 31 december 2002 bij haar in dienst zijn getreden in het kader van een met NV Werk gesloten overeenkomst die voorziet in een subsidievergoeding in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen.


Uitspraak

200307201/1 en 200400119/1. Datum uitspraak: 21 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: de stichting "Stichting W.I.A. 1991" en de stichting “Stichting projektburo Het Vliegwiel”, beide gevestigd te Amsterdam, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2003, onderscheidenlijk de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam van 28 november 2003 in de gedingen tussen: de stichting “Stichting projektburo Het Vliegwiel” en de naamloze vennootschap "NV Werk Amsterdam", onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. 1. Procesverloop Bij beslissing van 2 april 2003 heeft de naamloze vennootschap "NV Werk Amsterdam" (hierna: NV Werk) besloten aan de stichting "Stichting W.I.A. 1991" (hierna: Stichting W.I.A.) subsidie toe te kennen ten behoeve van werknemers die uiterlijk 31 december 2002 bij haar in dienst zijn getreden in het kader van een met NV Werk gesloten overeenkomst die voorziet in een subsidievergoeding in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen. Bij beslissing van 23 juni 2003 heeft NV Werk het tegen de beslissing van 2 april 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 september 2003, verzonden op 24 september 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover hier van belang, het tegen het besluit van 23 juni 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen de uitspraak van 22 september 2003 hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, per fax binnengekomen op 28 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Aan deze zaak is het zaaknummer 200307201/1 toegekend. Bij brief van 28 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college), gevolg gevend aan een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, aan de stichting “Stichting projektburo Het Vliegwiel” (hierna: Stichting projektburo Het Vliegwiel) en Stichting W.I.A. medegedeeld dat een verzoek om subsidies, dat gericht was aan de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeenteraad), niet kan worden gehonoreerd, nu de bevoegdheid tot het geven van subsidiebeschikkingen in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen is overgedragen aan NV Werk. Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft het college het tegen het besluit van 28 mei 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het tegen het besluit van 27 augustus 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen de uitspraak van 28 november 2003 hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2004 en 24 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 januari 2004 heeft NV Werk van antwoord gediend. Bij brief van 24 mei 2004 hebben appellanten nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college en NV Werk toegezonden. Bij brief van 4 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend. Aan deze zaak is het zaaknummer 200400119/1 toegekend. De Afdeling heeft beide zaken ter zitting behandeld op 17 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam en O. de Rooij, gemachtigde, bestuurslid van Stichting W.I.A., en NV Werk, vertegenwoordigd door mr. J.C. Arendse, advocaat te Amsterdam, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. M.T. Vesseur, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ten aanzien van zaak no. 200307201/1. Partijen houdt ondermeer verdeeld de vraag welk orgaan bevoegd is om subsidiebesluiten op grond van het Besluit in- en doorstroombanen te nemen. Appellanten hebben betoogd dat NV Werk niet bevoegd is om te beslissen op verzoeken om subsidie op grond van het Besluit in- en doorstroombanen. Naar hun oordeel is slechts het college daartoe bevoegd. NV Werk heeft zich op het standpunt gesteld dat zij weldegelijk bevoegd is terzake, nu de gemeenteraad op grond van artikel 155 van de Gemeentewet (oud) de aan de gemeenteraad toekomende bevoegdheid om de betreffende subsidiebesluiten te nemen aan NV Werk heeft gedelegeerd. Het college deelt dit standpunt van NV Werk. 2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies van 19 juni 1997 (Stb. 285) zoals nadien gewijzigd, kunnen, onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) terzake van de verstrekking van subsidie regels worden gesteld met betrekking tot: a. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt; b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald; c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover; d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend; e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger; f. de vaststelling van de subsidie; g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling; h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten; i. andere criteria voor de verstrekking van subsidie. 2.2.1. Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies is het Besluit in- en doorstroombanen vastgesteld. 2.2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit in- en doorstroombanen verstrekt de Minister subsidie aan de gemeente voor arbeidsplaatsen voor langdurig werklozen die in de vorm van dienstbetrekkingen bij werkgevers worden vervuld en, voorzover de subsidie daarvoor toereikend is, andere voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling voor werkzoekenden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel toetst het gemeentebestuur voor de besteding van de subsidie op grond van dit besluit bij toepassing van artikel 1, vierde lid, onderdeel b, of de daar bedoelde rechtspersoon aan dat onderdeel voldoet. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit in- en doorstroombanen verklaart het college van de gemeente, waarin de beoogde werknemer woonachtig is, ten behoeve van de werkgever voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, zo nodig na overleg met de Centrale organisatie werk en inkomen in een schriftelijk stuk, dat die persoon een langdurig werkloze is. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit in- en doorstroombanen ontvangt een werkgever van de gemeente een vergoeding voor de kosten die voortvloeien uit een dienstbetrekking die is aangegaan met een langdurig werkloze. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Besluit in- en doorstroombanen kan de gemeente een werkgever toestaan, dat hij aan een werknemer een andere functie aanbiedt, waarin hij een loon betaalt dat meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 9, eerste lid. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het college de toestemming, bedoeld in het eerste lid, slechts geven indien voor het tot stand komen van de functie is voldaan aan artikel 7, eerste lid. In artikel 13 van het Besluit in- en doorstroombanen wordt de verlening, betaling en vaststelling van de subsidie over enig jaar door de Minister, en de informatieverplichting aan de kant van het college geregeld. Zo verleent de Minister op of omstreeks 15 mei van het subsidiejaar aan de gemeente een subsidie voor de uitvoering van artikel 3, eerste lid, op basis van een door het college bij wijze van aanvraag uiterlijk op 1 februari van dat jaar gedane opgave van het aantal feitelijk bezette arbeidsplaatsen op 30 juni van het daaraan voorafgaande jaar. Het college draagt er zorg voor dat de Minister ten behoeve van de vaststelling van de subsidie uiterlijk op 1 juli van het daarop volgende jaar een jaaropgave heeft ontvangen. De jaaropgave wordt voorzien van een verklaring van een accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens. Na ontvangst van de jaaropgave stelt de Minister de subsidie binnen twaalf maanden vast. Indien de jaaropgave niet is ontvangen binnen twaalf maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft dan wel niet is voorzien van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Het college verstrekt desgevraagd aan de Minister kosteloos alle inlichtingen die hij voor de informatievoorziening, de beleidsvorming en voor het betalen en vaststellen van de subsidie nodig heeft en werkt mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek, dat erop gericht is de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van beleidsontwikkeling. 2.2.3. Bij Wet van 9 oktober 2003, houdende invoering van de Wet werk en bijstand (Stb. 376, inwerkingtreding 1 januari 2004; hierna: de Invoeringswet Wet werk en bijstand) is onder andere het Besluit in- en doorstroombanen ingetrokken. 2.2.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, voorzover hier van belang, gelden door het college op grond van het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten als door het college genomen besluiten op grond van de Wet werk en bijstand. 2.3. Op grond van het hiervoor weergegeven wettelijk kader, in onderlinge samenhang bezien, waarbij in het bijzonder gewicht toekomt aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, is de Afdeling van oordeel dat de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om subsidie in het kader van de toepassing van het Besluit in- en doorstroombanen het college, en niet de gemeenteraad, toekomt. Daar waar de gemeenteraad terzake geen bevoegdheid toekomt, kan deze reeds daarom niet door de gemeenteraad aan NV Werk zijn overgedragen. Verder hebben het college, NV Werk en de voorzieningenrechter niet onderkend, dat delegatie alleen mogelijk is indien de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien, terwijl in genoemde wettelijke voorschriften de basis voor delegatie ontbreekt. De grondslag daarvoor kan evenmin worden gevonden in artikel 155 van de Gemeentewet (oud), zoals door het college en NV Werk is bepleit. Het enkele feit dat NV Werk door de gemeenteraad met toepassing van genoemd artikel is opgericht, betekent niet – gelet op het vorenoverwogene – dat NV Werk de bevoegdheid toekomt bestuursbevoegdheden uit te oefenen. 2.4. Uit het voorgaande volgt dat de in het geding zijnde beslissing van NV Werk inzake toekenning van subsidie aan Stichting W.I.A. onbevoegdelijk is genomen en voor vernietiging in aanmerking komt. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2003 is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Onder gegrondverklaring van het beroep moet tevens het besluit van 23 juni 2003 worden vernietigd. De Afdeling ziet voorts grond zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 2 april 2003 te herroepen. Als gevolg hiervan dient alsnog door het bevoegde orgaan, het college, te worden beslist op het hiervoor aangegeven verzoek om subsidie van Stichting W.I.A., dit met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling stelt daarvoor op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een termijn van zes weken. 2.5. Ten aanzien van zaak no. 200400119/1. Het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2003 richt zich uitsluitend tegen de wijze waarop door de rechtbank toepassing is gegeven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar geen andere beslissing nemen dan het bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2003 ongegrond te verklaren. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is te beslissen op subsidieverzoeken op grond van het Besluit in- en doorstroombanen, nu deze bevoegdheid door de gemeenteraad aan NV Werk is gedelegeerd. 2.6. Het hoger beroep treft doel. Zoals in r.o. 2.3 en 2.4 is overwogen is niet NV Werk, doch het college bevoegd te beslissen op verzoeken om subsidie op grond van het Besluit in- en doorstroombanen. De conclusie van de rechtbank dat het bezwaar tegen de beslissing van 28 mei 2003 ongegrond is, is derhalve onjuist. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2003, dient het college alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling. De Afdeling stelt daarvoor op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een termijn van zes weken. 2.7. Het aan de Afdeling gerichte verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te treffen, inhoudende (definitieve) verstrekking van verklaringen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit in- en doorstroombanen en besluiten te nemen als bedoeld in artikel 12 van het Besluit in- en doorstroombanen komt niet voor inwilliging in aanmerking. Nu de Afdeling aan het college heeft opgedragen om alsnog inhoudelijk binnen zes weken te beslissen op het verzoek om subsidie is het niet aan de Afdeling om op die inhoudelijke beoordeling vooruit te lopen. Ook de door appellanten verzochte vergoeding van feitelijke uitvoeringskosten kan niet worden gehonoreerd, nu dit buiten de omvang van het geding valt. Het treffen van een voorlopige voorziening blijft dan ook achterwege. 2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de hoger beroepen van Stichting W.I.A. 1991 en Stichting projektburo Het Vliegwiel gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2003, AWB 03/3453 BELEI, AWB 03/3454 BELEI; III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2003, AWB 03/4024 BELEI, voorzover daarbij het bezwaar alsnog ongegrond is verklaard; IV. verklaart het bij de rechtbank Amsterdam tegen het besluit van 23 juni 2003 ingestelde beroep gegrond; V. vernietigt het besluit van 23 juni 2003; VI. herroept het besluit van 2 april 2003; VII. draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan nieuwe besluiten te nemen; VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam te worden betaald aan appellanten; IX. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellanten het door hun voor de behandeling van de beroepen en hoger beroepen betaalde griffierecht (twee maal € 232,00 en twee maal € 348,00 is totaal € 1160,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Dallinga Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004 18-421.