Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2378

Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.097.112-2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Europees aanhoudingsbevel (EAB), Portugal, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER Parketnummer: 13.097.112-2004 RK nummer: 04/3020 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 augustus 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Guilherme Antonio Machado Castanheira, rechter bij het Vara Criminais te Lissabon (Portugal). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Marwei” te Leeuwarden, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken, waaronder een Engelse vertaling van hetzelfde EAB van 23 augustus 2004, uitgevaardigd door dezelfde justitiële autoriteit. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 3 september 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Portugese nationaliteit heeft. Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel, afgegeven door een Portugese rechter, gedateerd 21 maart 2002. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar feit. Het feit is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Dit feit staat vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. De raadsman heeft het volgende aangevoerd: A. De feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd zijn onvoldoende helder uiteengezet. De uiteenzetting is vaag, de feiten zijn naar hun aard niet, dan wel nauwelijks mogelijk en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon staat niet vast. Nu onduidelijk is op welke feiten het verzoek betrekking heeft en voor welke feiten de opgeëiste persoon in Portugal zal worden vervolgd, dient de overlevering, vanwege strijd met de regels der specialiteit, niet te worden toegestaan. B. De recht op een behandeling binnen redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM is flagrant geschonden nu de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht meer dan 5 ½ jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden en het niet aan de opgeëiste persoon is te wijten dat dit zo lang heeft geduurd. De officier van justitie stelt dat de feiten naar tijd en plaats voldoende duidelijk zijn omschreven. De precieze hoeveelheden verkochte en aangetroffen verdovende middelen doen hier niet ter zake. De dubbele strafbaarheid hoeft bij deze lijstfeiten niet te worden getoetst. Tevens acht zij een schending van de redelijke termijn hier niet aan de orde. Nu Portugal partij is bij het EVRM en daar sprake is van een effective remedy, zal een verweer ten aanzien van de redelijke termijn daar dienen te worden gevoerd. De rechtbank overweegt het volgende. A. De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor een aantal strafbare feiten die zijn gebracht onder no 5 van de bijlage van de Overleveringswet. Deze feiten zijn kort omschreven onder punt e. van het EAB. De rechtbank heeft slechts te onderzoeken of de uitvaardigende staat in redelijkheid de feiten onder één van de categorieën van de lijst heeft gebracht. Nu de rechtbank op grond van de omschrijving van de feiten heeft kunnen beoordelen dat dat in redelijkheid is gebeurd, acht zij deze nadere omschrijving voldoende duidelijk. B. De rechtbank verwerpt het beroep op een flagrante schending van de in artikel 6 EVRM neergelegde redelijke termijn. De schending is slechts aangevoerd, maar door de raadsman op geen enkele wijze onderbouwd met nadere feiten en omstandigheden. Uit het dossier is evenmin gebleken van feiten en omstandigheden waaruit mogelijk een flagrante inbreuk op enig hem in gevolge artikel 6, lid 1 EVRM, toekomend recht valt af te leiden. Door of namens de opgeëiste persoon is niet aangevoerd dat hij zich na overlevering volgens het recht van de verzoekende Staat niet zal kunnen beroepen op een jegens hem gemaakte inbreuk op artikel 6, lid 1 EVRM, dan wel dat aan een geslaagd beroep ingevolge dat recht niet alsnog zodanige rechtsgevolgen kunnen worden verbonden dat een inbreuk voldoende wordt gecompenseerd. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. GEZIEN artikel 47 van het Wetboek van Strafvordering; De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet; de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Portugese autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter, mrs. F. Salomon en R. De Ruijter, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2004.