Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR3389

Datum uitspraak2004-10-06
Datum gepubliceerd2004-10-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/039048.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/039048-03 Uitspraakdatum: 6 oktober 2004 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende: PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 11 maart 2004, 19 mei 2004 en 23 september 2004. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 februari 2004. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, een of meer kogel(s) in (de richting van) het/de hoofd(en) en/of licha(a)m(en) van die (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) geschoten, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) is/zijn overleden; (artikel 289 subsidiair 287 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 80.000 zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het opzettelijk dreigend richten van een vuurwapen op voornoemde (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of het schieten van een of meerdere kogel(s) in (de richting van) het/de hoofd(en) en/of licha(a)m(en) van die (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), terwijl voornoemd feit de dood van die (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) tengevolge heeft; (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) 2. hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en/of Helmond en/of Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 120.000, althans 80.000, zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDEA en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDEA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 van de Opiumwet) 3. hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, en/of Helmond en/of Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of 100 euro (ter waarde van in totaal ongeveer 130.000 euro), dat/die verdachte en/of verdachtes mededader zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of verdachtes mededader, toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd, ingevoerd, doorgevoerd of uitgevoerd; (artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht) De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Overweging ten aanzien van verkregen bewijs. De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat de verklaringen van (medeverdachte) en (medeverdachte), die zij in Duitsland hebben afgelegd, als onrechtmatig verkregen bewijs dienen te worden aangemerkt, nu gelet op artikel V van de Overeenkomst van Wittem de verdediging niet is uitgenodigd om bij de verhoren van verdachte in Duitsland aanwezig te zijn. Nu deze, onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, begane onrechtmatigheid in het voorbereidend onderzoek niet kan worden hersteld, verzoekt de verdediging de rechtbank de litigieuze verklaringen van (medeverdachte) en (medeverdachte) ex artikel 359a lid 1 sub b Sv van eventuele bewijsvoering uit te sluiten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Op het moment dat (medeverdachte) en (medeverdachte) in Duitsland werden verhoord, vond dat plaats in het kader van het door Duitsland ingestelde onderzoek en was er nog geen sprake van het uitvoeren van een verzoek om rechtshulp vanuit Nederland (als aanzoekende Staat). Artikel V van de Overeenkomst van Wittem (Wittem, 30 augustus 1979, Trb. 1979, 143) was op dat moment derhalve nog niet van toepassing. Gelet op het voorgaande worden de verklaringen van (medeverdachte) en (medeverdachte) niet als bewijs uitgesloten. Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring. Verdachte was op de hoogte van het feit dat zijn mededader was meegestuurd door een familie die er niet voor terugdeinst om mensen te (laten) doden. Verdachte is toch op 26 februari 2003 met zijn mededader naar de woning in Helmond gegaan, terwijl hij wist dat zijn mededader een pistool bij zich had. Hij heeft in de woning de XTC-tabletten gepakt en is naar de auto toegelopen. Verdachte heeft op geen enkele wijze getracht zijn mededader te weerhouden van enig strafwaardig handelen, danwel heeft verdachte zich daarvan gedistantieerd. Dat verdachte de woning heeft verlaten vóórdat de slachtoffers om het leven werden gebracht doet - gelet op de rol van verdachte vóór, tijdens en na het wegnemen van de XTC-tabletten - aan dit oordeel niet af. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen van moord. Verweer ontbreken opzet. De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd - kortgezegd - dat aannemelijk is te achten, dat, gelet op de lichaamshouding van (slachtoffer 3)en de verklaring van (medeverdachte), (slachtoffer 3) van de bank is opgesprongen, als gevolg waarvan het pistool is afgegaan en (slachtoffer 3) door het hoofd werd geschoten. Derhalve zou het opzet op het doodschieten van (slachtoffer 3) ontbreken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit het sectierapport van (slachtoffer 3) (PV-politie, dossiermap 5, p. 22) blijkt dat er aan het lichaam twee doorschoten waren te herkennen met daarbij behorende schotkanalen. Het eerste verliep van midden aan het voorhoofd vrijwel recht naar achter en benedenwaarts. Het tweede schotkanaal verliep vanaf het rechteroog naar rechts zijwaarts via de aangezichtsschedel en het rechter rotsbeen. De rechtbank heeft uit eigen waarneming op de zitting d.d. 11 maart 2004 kunnen vaststellen dat (medeverdachte) klein van postuur is. Zij acht het derhalve niet aannemelijk dat (slachtoffer 3) van de bank is opgesprongen, nu in elk geval één schotkanaal naar beneden loopt. Er is op 26 februari 2003 zo doelbewust op (slachtoffer 3) geschoten, dat het enkel tot de dood kon leiden. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Wetswijzigingen. De artikelen 1, 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet (oud) zijn per 17 maart 2003, dus nadat het strafbare feit 2 is begaan, gewijzigd. In het midden latend of deze wijziging berust op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderhavige gedragingen, is duidelijk dat de nieuwe bepalingen, voor zover hier van belang, in geen enkel opzicht gunstiger voor de verdachte zijn. Daarom wordt het recht toegepast dat gold ten tijde van het moment waarop het bewezenverklaarde feit 2 heeft plaatsgevonden, zijnde de artikelen 1, 2, 10, 13 en 14 Opiumwet (oud). Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 91, 209, 289 Opiumwet (oud) art. 1, 2, 10, 13, 14 DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: Mede door toedoen van verdachte zijn opzettelijk en met voorbedachten rade drie medemensen doodgeschoten. In feite zijn de slachtoffers geliquideerd, terwijl zij daar geen enkele aanleiding voor hebben gegeven. Verdachte heeft op geen enkel moment en op geen enkele wijze getracht zijn mededader te weerhouden van enig strafwaardig handelen en heeft zich ook niet gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededader. Verdachte heeft daarbij puur uit winstbejag gehandeld, alsmede zich in het geheel niets aangetrokken van het lot en de belangen van de slachtoffers en hun nabestaanden. Met deze misdrijven is op brute en volstrekt zinloze wijze aan de slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan hun nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat de vriendin van een van de slachtoffers hen, doodgeschoten, in de woning van haar vriend heeft aangetroffen en aldus werd geconfronteerd met een beeld dat waarschijnlijk voor altijd op haar netvlies gegrift staat. Tenslotte heeft de door verdachte mede gepleegde drievoudige moord een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt zij - mede omdat zij heeft plaatsgevonden in een woonwijk - bij de burgers grote gevoelens van angst en onveiligheid te weeg. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank benadrukt dat het voor de hoogte van de op te leggen straf niet uitmaakt dat de slachtoffers in harddrugs handelden. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1 primair: Medeplegen van moord, meermalen gepleegd T.a.v. feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod T.a.v. feit 3: Medeplegen van opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en vervoeren Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht Dit vonnis is gewezen door: mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. M.J.M. de Vries en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier en is uitgesproken op 6 oktober 2004. De bewezenverklaring: 1. hij op 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade, (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn Mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, kogels in de hoofden en/of Lichamen van die (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) geschoten, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) zijn overleden; 2. hij op 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 80.000, zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; . 3. hij in de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk eurobankbiljetten ter waarde van in totaal ongeveer 130.000 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd;