Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6798

Datum uitspraak2004-12-07
Datum gepubliceerd2004-12-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660122-04
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

De rechtbank overweegt met betrekking tot de vrijspraak dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte, die een vrachtwagen bestuurde, een voor hem van links komende fietsster die op een voorrangsweg fietste, in het geheel niet gezien heeft en in plaats van bij de stopstreep geheel tot stilstand te komen stapvoets de voorrangsweg is opgereden, waarbij hij tegen de fietsster is aangereden waardoor deze ten val kwam. Uit de door de politie gemaakte foto’s van het uitzicht vanuit de vrachtwagen is het heel wel mogelijk dat verdachte de fietsster niet heeft gezien op het moment dat hij naar links keek omdat de linkerspiegel van de vrachtwagen haar (gedeeltelijk) aan het zicht ontnam, terwijl het voorts een ervaringsregel is dat als een fietser zich eenmaal vlak voor een vrachtwagen bevindt deze veelal niet meer zichtbaar is voor de chauffeur. Uit het dossier (de getuigenverklaringen, de gegevens van de tachograafschijf en de minimale schade aan de fiets) volgt voorts dat deze botsing bij een zeer geringe snelheid heeft plaatsgevonden waarna verdachte zijn vrachtwagen onmiddellijk tot stilstand heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat in casu de door verdachte gemaakte verkeersfout onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/660122-04 Uitspraak d.d. : 7 december 2004 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum en -plaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2004. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 12 juli 2004 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Loevestraat en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Venrayseweg en de Jacob van Merlostraat, welke Jacob van Merlostraat en Venrayseweg werden aangeduid als voorrangsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl gezien zijn verdachtes rijrichting voor dat kruispunt (aan de rechterzijde) van die Loevestraat bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of een stopstreep op de weg was aangebracht - dat kruispunt op te rijden op het moment dat een fietsster rijdende over die Jacob van Merlostraat zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die fietsster althans haar fiets, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietsster, werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; (Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 12 juli 2004 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Loevestraat en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Venrayseweg en de Jacob van Merlostraat, welke Jacob van Merlostraat en Venrayseweg werden aangeduid als voorrangsweg, en toen aldaar - terwijl, gezien zijn, verdachtes, rijrichting voor dat kruispunt (aan de rechterzijde) van die Loevestraat bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of een stopstreep op de weg was aangebracht - dat kruispunt is opgereden op het moment dat een fietsster rijdende over die Jacob van Merlostraat zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die fietsster althans haar fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt met betrekking tot de vrijspraak dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte, die een vrachtwagen bestuurde, een voor hem van links komende fietsster die op een voorrangsweg fietste, in het geheel niet gezien heeft en in plaats van bij de stopstreep geheel tot stilstand te komen stapvoets de voorrangsweg is opgereden, waarbij hij tegen de fietsster is aangereden waardoor deze ten val kwam. Uit de door de politie gemaakte foto’s van het uitzicht vanuit de vrachtwagen is het heel wel mogelijk dat verdachte de fietsster niet heeft gezien op het moment dat hij naar links keek omdat de linkerspiegel van de vrachtwagen haar (gedeeltelijk) aan het zicht ontnam, terwijl het voorts een ervaringsregel is dat als een fietser zich eenmaal vlak voor een vrachtwagen bevindt deze veelal niet meer zichtbaar is voor de chauffeur. Uit het dossier (de getuigenverklaringen, de gegevens van de tachograafschijf en de minimale schade aan de fiets) volgt voorts dat deze botsing bij een zeer geringe snelheid heeft plaatsgevonden waarna verdachte zijn vrachtwagen onmiddellijk tot stilstand heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat in casu de door verdachte gemaakte verkeersfout onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 12 juli 2004 te Horst als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Loevestraat en gekomen ter hoogte van het kruispunt van die weg en de Venrayseweg en de Jacob van Merlostraat, welke Jacob van Merlostraat en Venrayseweg werden aangeduid als voorrangsweg, en toen aldaar - terwijl, gezien zijn, verdachtes, rijrichting voor dat kruispunt aan de rechterzijde van die Loevestraat bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en een stopstreep op de weg was aangebracht - dat kruispunt is opgereden op het moment dat een fietsster rijdende over die Jacob van Merlostraat zo dicht was genaderd dat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die fietsster, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 november 2004 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten last gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.000,00 subsidiair 35 dagen hechtenis en een voorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze veel te hoog is. Hetgeen de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring heeft overwogen laat onverlet dat er een causaal verband is tussen het verkeersgedrag van verdachte en het overlijden van de fietsster, [slachtoffer]. Door dit ongeval is een echtgenote en moeder van jonge kinderen plots aan haar gezin ontrukt, hetgeen onmiskenbaar veel verdriet voor de nabestaanden met zich mee brengt. Uit hetgeen verdachte hierover ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat hij zich hiervan terdege bewust is en dat hij deze verantwoordelijkheid met zich mee zal blijven dragen. Verdachte heeft na het ongeval contact gelegd en onderhouden met de nabestaanden van het slachtoffer, hetgeen door de nabestaanden is gewaardeerd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld en met zijn overige persoonlijke omstandigheden zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval als hoofdstraf een geldboete een juiste straf is. Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 91 Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden; bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Vonnis gewezen door mrs. I.M. Koopmans, M.J.A.G. van Baal en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. I.M. Koopmans voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 7 december 2004.