Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2059

Datum uitspraak2004-12-08
Datum gepubliceerd2005-01-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers81044/HA ZA 03-102, 81095/HA ZA 03-104 en 84589/HA ZA 03-585
Statusgepubliceerd


Indicatie

Diefstal van goederen uit vrachtwagen op vluchthaven langs ringweg Milaan. Geen doorbreking van beperkte aansprakelijkheid van artikel 23 lid 3 CMR.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 8 december 2004 Zaaknummers : 81044 / HA ZA 03-102, 81095 / HA ZA 03-104 en 84589 / HA ZA 03-585 De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer 81044 / HA ZA 03-102: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN GEND & LOOS B.V., gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, 2. de naamloze vennootschap ROYAL & SUNALLIANCE SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Amsterdam, 3. de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V., gevestigd te Amstelveen, 4. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging CNA INSURANCE COMPANY (EUROPE) LIMITED, gevestigd te Hoofddorp, 5. de naamloze vennootschap GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Diemen, eiseressen, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens; tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PHILIPS CONSUMER ELECTRONICS B.V., gevestigd te Eindhoven, gedaagde sub 1, procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen; 2. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging CREATIVE LABS (IRELAND) LIMITED, gevestigd te Dublin (Ierland), gedaagde sub 2, geen procureur gesteld hebbende; 3. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging CDC POINT SPA, gevestigd te Pisa (Italië), gedaagde sub 3, geen procureur gesteld hebbende; 4. de vennootschap onder firma [naam], gevestigd te Heerlen, gedaagde sub 4, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 5. [vennoot gedaagde sub 4], wonende te Heerlen, gedaagde sub 5, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 6. [vennote gedaagde sub 4], wonende te Heerlen, gedaagde sub 6, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], gevestigd te Brunssum, gedaagde sub 7, geen procureur gesteld hebbende. en in de zaak met zaaknummer 81095 / HA ZA 03-104 inzake: de naamloze vennootschap AIG EUROPE (NETHERLANDS) N.V., gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam, eiseres, procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen; tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], statutair gevestigd te Utrecht, feitelijk kantoorhoudende te Rotterdam, gedaagde sub 1, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens; 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN GEND EN LOOS B.V., gevestigd te Houten en kantoorhoudende te Driebergen-Rijsenburg, gedaagde sub 2, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens; 3. de vennootschap onder firma [naam], gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen, gedaagde sub 3, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 4. [vennoot gedaagde sub 3], wonende te Heerlen, gedaagde sub 4, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 5. [vennote gedaagde sub 3], wonende te Heerlen, gedaagde sub 5, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 6. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], gevestigd en kantoorhoudende te Brunssum, gedaagde sub 6, geen procureur gesteld hebbende. en in de zaak met zaaknummer 84589 / HA ZA 03-585 inzake: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], gevestigd te Utrecht, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN GEND EN LOOS B.V., gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, eiseressen, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens; tegen: 1. de vennootschap onder firma [naam], gevestigd en kantoorhoudende te Heerlen, gedaagde sub 1, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 2. [vennoot gedaagde sub 1], wonende te Heerlen, gedaagde sub 2, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 3. [vennote gedaagde sub 1], wonende te Heerlen, gedaagde sub 3, procureur mr. M.G.M. Reinaerts; 4. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], gevestigd en kantoorhoudende te Brunssum, gedaagde sub 4, geen procureur gesteld hebbende. 1. Het (verdere) verloop van de procedure In de zaak onder zaaknummer 81044 hebben eiseressen, afzonderlijk hierna respectievelijk te noemen “Van Gend&Loos”, “Royal”, “Fortis”, “CNA” en “Generali” gedaagden, hierna respectievelijk te noemen “Philips”, “Creative Labs”, “CDC”, “[gedaagden sub 4,5 en 6]) en “[gedaagde sub 7]” gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Op de eerstdienende dag hebben eiseressen bij een tweetal akten produkties (waaronder beslagstukken) in het geding gebracht. Ook hebben eiseressen op die dag een akte vermeerdering van eis genomen. Daarna heeft Philips een conclusie van antwoord genomen, waarbij zij producties heeft overgelegd. In de zaak onder zaaknummer 81095 is, ten vervolge op het tussenvonnis van 23 april 2003 waarbij die zaak gevoegd is met de zaak onder zaaknummer 81044, geantwoord door [gedaagden 4,5 en 6], [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos. [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos hebben daarbij produkties overgelegd. Vervolgens is op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in alle drie de zaken een compari-tie na antwoord gelast. Ter comparitie is afgesproken dat de in de zaak onder rolnummer 81095 namens [gedaagden sub 3,4 en 5] genomen conclusie van antwoord in de beide andere zaken als ter comparitie voorgedragen verweer dient te worden beschouwd.Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben alle in de verschillende zaken verschenen partijen (wederom) vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. De vorderingen In de zaak onder nummer 81044: 2.1.1 Philips heeft op of omstreeks 3 januari 2001 [gedaagde sub 1 zaaknr. 81095] opdracht gegeven een zending van tien pallets bevattende 304 colli “Philips articles” met een bruto gewicht van 16.752 kg van Eindhoven naar Fornacette (Italië) te vervoeren. [gedaagde sub 1 zaaknr. 81095] heeft het transport van Roosendaal naar Fornacette uitbesteed aan Van Gend&Loos, die het op haar beurt heeft uitbesteed aan v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6], die voor het feitelijk vervoer [gedaagde sub 7] heeft ingeschakeld. 2.1.2 Op 5 januari 2001 is door personeel van Van Gend&Loos een oplegger van [gedaagde sub 7] geladen met voornoemde tien pallets Philips-goederen en twee pallets goederen van Creative Labs met een brutogewicht van 388 kg. [naam chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044], chauffeur van [gedaagde sub 7], heeft de goederen van Roosendaal naar Fornacette vervoerd. Op dat vervoer is het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna te noemen “CMR”) van toepassing. 2.1.3 Ter zake van het vervoer van de goederen van Philips is een CMR-vrachtbrief d.d. 5 januari 2001 opgemaakt waarop Philips als afzender is vermeld en CDC als ontvanger. V.o.f. [gedaagden 4,5 en 6] is als vervoerder ingevuld en in het vak voor opvolgend vervoer is ingevuld het kenteken [ ], zijnde het kenteken van de trekker/opleggercombinatie van [gedaagde sub 7]. 2.1.4 Ter zake van het vervoer van de goederen van Creative Labs is op 4 januari 2001 een CMR-vrachtbrief opgemaakt. Bij aankomst op 9 januari 2001 in Fornacette is door CDC geconstateerd dat in totaal vijf pallets behorend tot de zending “Philips articles” en de twee pallets afkomstig van Creative Labs uit de oplegger waren verdwenen. 2.1.5 Teneinde de oorzaak van de vermissing van de vijf pallets te onderzoeken en de omvang van de schade vast te stellen is door Van Gend&Loos het expertisebureau Cunningham Lindsey Marine B.V. ingeschakeld en heeft Philips Expertisebureau Crawford THG ingeschakeld. Tegen die expertisebureaus heeft [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] in eerste instantie gezegd dat hij in de avond van 8 januari zijn vrachtwagen op een redelijk veilige parkeerplaats bij Arda geparkeerd had om even te slapen. Later heeft hij echter tegenover Crawford verklaard dat hij de vrachtwagen vanwege vermoeidheid heeft geparkeerd in een vluchthaven direct naast de ringweg van Milaan, en aldaar enige tijd had geslapen in de cabine. In het - niet door [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] ondertekende - “Report of Survey” van Crawford is omtrent de verklaring van [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] nog opgenomen dat “he stated that it was a well known fact that said area was dangerous and famous for the thefts committed, for which reason he feared that he might get troubles as it would be known that he parked the trailer in an area of which it was recommended not to do so.” Cunningham Lindsey heeft vastgesteld en gerapporteerd dat het deel van de Philips-zending dat in het ongerede is geraakt een gewicht had van 1.323 kg. 2.1.6 Op 7 juni 2001 is Van Gend&Loos namens Philips aansprakelijk gesteld voor de schade. Van Gend&Loos is overgegaan tot betaling aan Philips van een bedrag van € 15.743,70, het bedrag waartoe de aansprakelijkheid op de voet van artikel 23 lid 3 CMR Verdrag is beperkt. 2.1.7 Royal, Fortis, CNA en Generali hielden Van Gend&Loos ten tijde van het onderhavige vervoer verzekerd onder een vervoerderaansprakelijkheidsverzekering. Eiseressen hebben gezamenlijk last- en volmacht verstrekt aan het regresbureau Rotterdam Claims Prevention & Recovery Bureau B.V. (hierna te noemen “RCPRB”) tot het nemen van maatregelen tot verhaal van de schade. 2.1.8 Op 19 december 2001 zond RCPRB aan [gedaagde sub 7] een “statement of claim”, waarin vergoeding werd gevorderd van € 20.885,64 (zijnde de optelsom van de bedragen waartoe de aansprakelijkheid voor het verlies van de Philipsgoederen en de Creative Labs-goederen ex art. 23 lid 3 CMR Verdrag is beperkt). Haar aansprakelijkheidsverzekeraar Erasmus heeft namens [gedaagde sub 7] aansprakelijkheid tot een bedrag van € 20.885,64 erkend en heeft dat bedrag minus een eigen risico van € 453,- aan [gedaagde sub 7] overgemaakt. V.o.f. [gedaagden 4,5 en 6] is door RCPRB voor de schade aansprakelijk gesteld op 12 juli 2001. Royal, Fortis, CNA en Generali hebben het bedrag van € 20.885,64 onder aftrek van een eigen risico van € 2.250,- vergoed aan Van Gend&Loos. 2.2 Eiseressen stellen zich primair op het standpunt dat v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6] en [gedaagde sub 7] opvolgend vervoerders in de zin van art. 34 CMR zijn en dat Van Gend&Loos als eerste vervoerder het recht van verhaal voor de hoofdsom, rente en kosten tegen hen heeft. Subsidiair geldt dat v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6] ondervervoerder is en dat zij uit hoofde van art. 17 CMR volledig voor vergoeding van de schade aansprakelijk is. 2.3 Eiseressen hebben op grond van het voorgaande bij dagvaarding gevorderd om, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. [gedaagden 4,5 en 6] en [gedaagde sub 7] hoofdelijk, althans [gedaagden 4,5 en 6] hoofdelijk, althans [gedaagde sub 7] te veroordelen tot betaling aan eiseressen, waarbij betaling aan een der eiseressen bevrijdend is voor wat betreft de verplichting tot betaling aan overige eiseressen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting de somma van € 20.885,64, te vermeerderen met de expertisekosten van Cunningham Lindsey, waarvan nog opgave zal worden gedaan en ter zake waarvan eiseressen het recht voorbehouden de vordering in rechte te vermeerderen, voormelde bedragen te vermeerderen met de rente ex art. 27 CMR over voormeld bedrag met ingang van 12 juli 2001, althans met ingang van 21 maart 2002, althans met ingang van de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; II. voor recht te verklaren dat met betaling van € 15.743,70 aan Philips Van Gend&Loos finaal gekweten is in haar verplichting tot schadevergoeding jegens Philips en CDC (voor wat betreft de schade wegens het in het ongerede raken van een deel van de Philips-zending) en voor recht te verklaren dat Philips en CDC in een eventuele (reconventionele) schadevordering tegen Van Gend&Loos niet-ontvankelijk zijn, althans dat Van Gend&Loos niet (verder) aansprakelijk is jegens Philips en CDC; III. voor recht te verklaren dat Creative Labs en CDC (voor wat betreft de schade wegens het in het ongerede raken van de Creative Labs-zending) in een eventuele (reconventionele) schadevordering tegen Van Gend&Loos niet-ontvankelijk zijn, althans dat Van Gend&Loos niet aansprakelijk is jegens Creative Labs en CDC, althans – uiterst subsidiair – dat Van Gend&Loos slechts beperkt aansprakelijk is jegens Creative Labs en CDC en wel overeenkomstig het bepaalde in art. 23 lid 3 CMR Verdrag; met veroordeling van gedaagden, althans die gedaagde(n) die dit zal blijken aan te gaan, in de kosten van dit geding, en van [gedaagde sub 7] bovendien in de kosten van beslaglegging. 2.4 Voor het verweer van Philips wordt verwezen naar haar conclusie van antwoord, waarbij wordt verwezen naar de dagvaarding door AIG in de zaak met nummer 81095, en het proces-verbaal van comparitie. Voor het verweer van [gedaagden 4,5 en 6] wordt verwezen naar het proces-verbaal van comparitie waaruit blijkt dat hun conclusie van antwoord in de zaak met nummer 81095 als, in de zaak met nummer 81044, voorgedragen ter comparitie moet worden beschouwd. In de zaak met nummer 81095 2.5 Voor wat betreft de vordering verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in het tussenvonnis van 23 april 2003 is overwogen. Voor het verweer van [gedaagde sub 1], Van Gend&Loos en [gedaagden sub 3,4 en 5] wordt verwezen naar de conclusies van antwoord in die zaak en het proces-verbaal van comparitie. In de zaak met nummer 84589 2.6 Voor wat betreft de vordering verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in het tussenvonnis van 10 maart 2004 is overwogen. Voor het verweer van [gedaagden sub 1,2 en 3] wordt verwezen naar het proces-verbaal van comparitie waaruit blijkt dat hun conclusie van antwoord in de zaak met nummer 81095 als, in de zaak met nummer 84589, voorgedragen ter comparitie moet worden beschouwd. 3. De beoordeling 3.1 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [gedaagde sub 4] op 5 februari 2004 failliet is verklaard. De gedingen tegen [gedaagde sub 4] zijn derhalve ingevolge artikel 29 van de Faillissementswet geschorst, zodat de rechtbank thans aan een beoordeling van de vorderingen op [gedaagde sub 4] niet toekomt. In de zaak met nummer 81044 3.2 Bij de vermeerdering van eis is het petitum onder I. ten opzichte van [gedaagden 4,5 en 6] en [gedaagde sub 7] aldus ingevuld dat de expertisekosten van Cunnningham Lindsey op € 2.915,99 worden gesteld. Door [gedaagden 4,5 en 6] is tegen die vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt, zodat op de vordering na eisvermeerdering zal worden beslist. Ten aanzien van [gedaagden 4,5 en 6]: 3.3 De verweren van [gedaagden 4,5 en 6] luiden kort gezegd als volgt: a. er is sprake van opvolgend vervoer; de schade werd begin december 2002 voor het eerst bij haar verzekeraar gemeld; b. [gedaagden 4,5 en 6] heeft de vervoersopdracht aan [gedaagde sub 7] uitbesteed; c. [gedaagde sub 7] heeft van haar verzekeraar € 20.432,64 aan verzekeringspenningen uitgekeerd gekregen, die had zij moeten betalen aan de rechthebbende partij; d. de maximale aansprakelijkheid bedraagt € 15.743,70 (ter comparitie aangevoerd). 3.4.1 Met betrekking tot het tijdstip van schademelding overweegt de rechtbank dat indien daarmee een beroep op verjaring wordt gedaan, dat beroep niet opgaat vanwege de aansprakelijkstelling door RCPRB van v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6] op 12 juli 2001. Dat valt binnen de in artikel 21 CMR genoemde verjaringstermijn. Het melden van de schade bij haar verzekeraar lag daarna op de weg van [gedaagden 4,5 en 6] zelf. 3.4.2 Het is de rechtbank niet duidelijk of in de stellingen van [gedaagden 4,5 en 6] moet worden gelezen dat enkel [gedaagde sub 7] als opvolgend vervoerder moet worden beschouwd of dat ook [gedaagden 4,5 en 6] zelf als zodanig moet worden beschouwd. Voor de uitkomst van deze procedure is dat echter niet relevant. Ook als er - in verband met het feit dat [gedaagden 4,5 en 6] de goederen en de vrachtbrief niet in ontvangst genomen - vanuit wordt gegaan dat [gedaagden 4,5 en 6] niet als opvolgend vervoerder is toegetreden tot de vervoerovereenkomst, zodat Hoofdstuk VI van het CMR niet van toepassing is, vrijwaart dat [gedaagden 4,5 en 6] niet van haar contractuele aansprakelijkheid jegens Van Gend&Loos. Daarbij heeft [gedaagden 4,5 en 6] ingevolge artikel 3 CMR in te staan voor de door haar ingeschakelde ondervervoerder. Op grond daarvan hebben eiseressen recht van verhaal op [gedaagden 4,5 en 6]. Het feit dat [gedaagde sub 7] de uitgekeerde verzekeringspenningen niet heeft doorbetaald doet daar niet aan af. 3.4.3 Partijen twisten over de vraag of ook de schadevergoeding waarop Creative Labs ex artikel 23 lid 3 CMR aanspraak zou kunnen maken, door [gedaagden 4,5 en 6] vergoed dient te worden. Aangezien uit de stellingen van eiseressen (bij dagvaarding onder 27 en 28) blijkt dat Van Gend&Loos door Creative Labs nog niet aansprakelijk is gesteld voor geleden schade, en dat dat in de optiek van eiseressen ook niet meer mogelijk is vanwege verjaring van die vordering ingevolge artikel 32 lid 1 CMR, valt niet in te zien waarom eiseressen (op dit moment) schade leiden voortvloeiend uit mogelijke aanspraken van Creative Labs. 3.4.4 De vraag of de expertisekosten ook voor vergoeding in aanmerking komen, dient ontkennend beantwoord te worden. Naar het oordeel van de rechtbank vallen expertisekosten in beginsel niet onder de in artikel 23 lid 4 CMR genoemde ‘met betrekking tot het vervoer gemaakte’ kosten, zodat die kosten, behoudens bijzondere omstandigheden die gesteld noch gebleken zijn, niet voor vergoeding in aanmerking komen. 3.4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vermeerderde vordering sub I. jegens [gedaagden 4,5 en 6] tot een bedrag van € 15.743,70 kan worden toegewezen. De nevenvordering betreffende de rente ex artikel 27 CMR zal als onbetwist eveneens worden toegewezen. Ten aanzien van Philips: 3.5 De verweren van Philips komen kort gezegd neer op het volgende: a. ladingbelanghebbenden, waaronder zijzelf, hebben geen finale kwijting verleend voor de betaling van € 15.743,70; b. Van Gend&Loos komt op grond van artikel 29 lid 1 CMR geen beroep toe op de beperking van haar aansprakelijkheid ingevolge artikel 23 lid 3 CMR. Zij wijst daartoe op de volgende omstandigheden: [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] heeft diverse malen leugenachtige verklaringen afgelegd met betrekking tot de omstandigheden waaronder de diefstal plaatsvond; hij heeft de rijtijdenregelgeving met voeten getreden door te weinig rusttijd in acht te nemen; hij heeft volstrekt onverantwoord gehandeld door ’s nachts op een vluchthaven langs de ringsnelweg rond Milaan te parkeren om te kunnen slapen; c. in ieder geval zouden die omstandigheden moeten leiden tot een omkering van de bewijslast betreffende het voortspruiten van de schade uit opzet of schuld, welke volgens de Nederlandse wet met opzet gelijkgesteld wordt, van de vervoerder. 3.6.1 Ten aanzien van het onder a. genoemde verweer overweegt de rechtbank dat Philips, onder overlegging van de correspondentie tussen Crawford (Philips’ verzekeraar) en Van Gend&Loos - uit welke correspondentie blijkt dat Crawford ook na ontvangst van het bedrag van € 15.743,70 het dossier nog niet als afgedaan beschouwde en om verlenging van de verjarings- en/of vervaltermijn vroeg - voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij finale kwijting zou hebben verleend. 3.6.2 Dat maakt dat de rechtbank toekomt aan de vraag of eiseressen zich met recht kunnen beroepen op de limitering van hun aansprakelijkheid conform artikel 23 lid 3 CMR. Ingevolge artikel 29 lid 1 CMR jo artikel 8:1108 BW is voor doorbreking van die aansprakelijkheidsbeperking slechts plaats bij opzet of bij gedrag dat moet worden aangemerkt als “roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien”. Daarvan is sprake wanneer degene die zich op een bepaalde wijze gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren. 3.6.3 Ter comparitie is van de zijde van Van Gend&Loos nog aangevoerd dat de raadsman van Van Gend&Loos telefonisch contact heeft gehad met [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044], in een Spaanse gevangenis vastzittend. De raadsman heeft omtrent dat gesprek verklaard: “[chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] heeft mij bevestigd dat hij op het moment dat hij de vrachtwagen parkeerde moe was, en hij daarom op de vluchthaven heeft geparkeerd, maar hij heeft tevens gesteld dat hij niet van de gevaren van het parkeren op die plek op de hoogte was.” 3.6.4 Als onbetwist staat daarmee vast dat [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] in eerste instantie in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij op de redelijk veilige parkeerplaats Arda had geparkeerd. Niet valt in te zien waarom [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] omtrent zijn parkeerplek een valse verklaring zou afleggen als hij niet op enigerlei wijze problemen zou verwachten uit bekendmaking van zijn werkelijke parkeerplek. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] zich bewust was van het feit dat aan het parkeren op een vluchthaven langs de ring te Milaan meer risico’s met betrekking tot diefstal van de lading verbonden waren dan in geval van parkeren op een parkeerterrein. 3.6.5 Dat betekent echter nog niet dat [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] zich ervan bewust was dat de risico’s van het ’s nachts op die plek gedurende enkele uren slapen in zijn vrachtwagen zó groot waren dat de kans dat na afloop daarvan de lading (deels) gestolen zou zijn aanzienlijk groter was dan de kans dat de lading zich bij zijn ontwaken nog steeds in de vrachtwagen zou bevinden. Voor die conclusie is niet genoeg de enkele stelling dat het (onder chauffeurs, en kennelijk ook voor [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044]) een algemeen bekend feit is dat het zeer onverantwoord is om ’s nachts op die plek te gaan slapen, noch de betwiste uitlating jegens Crawford dat het bekend was dat het een gevaarlijk gebied was, bekend om de gepleegde diefstallen. Zonder nadere stellingen en gegevens (bijvoorbeeld statistische gegevens waaruit de kans op diefstal op die plek blijkt) die ontbreken, is niet duidelijk op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] zich van een dergelijke omvang van de risico’s bewust was, of zelfs had moeten zijn. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseressen omtrent het bewustzijn van [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] betreffende de omvang van de risico’s niet hebben voldaan aan hun stelplicht. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het aanbod van eiseressen om op dat punt bewijs te leveren. 3.6.6 Op grond daarvan zal de vordering sub II. voor wat betreft Philips worden toegewezen als in het dictum van dit vonnis vermeld. Ten aanzien van Creative Labs en CDC: 3.7 De vorderingen bij dagvaarding sub II. en III. voor zover betreffend Creative Labs en/of CDC komen de rechtbank noch onrechtmatig noch ongegrond voor zodat die vorderingen voor toewijzing gereed liggen, met dien verstande dat de rechtbank niet zal bepalen dat zij in een vordering tegen Van Gend&Loos niet ontvankelijk zijn doch dat Van Gend&Loos niet (verder) aansprakelijk is. Ten aanzien van Philips, Creative Labs, CDC en [gedaagden 4,5 en 6]: 3.8 De rechtbank zal bepalen dat voornoemde gedaagden, als grotendeels in het ongelijk gesteld, de proceskosten aan de zijde van eiseressen hebben te dragen. Voor Creative Labs en CDC beperken de kosten zich tot de kosten betreffende de dagvaarding en het griffierecht. In de zaak met nummer 81095 Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos: 3.9 [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos voeren ten verwere aan: a. betaling aan Crawford van € 15.743,70 is geschied tegen finale kwijting; b. er is geen reden voor doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking van het CMR; c. AIG Europe is niet vorderingsgerechtigd; d. zij zijn niet gehouden tot vergoeding van de gevorderde expertisekosten. 3.10.1 Voor motivering van haar oordeel dat betaling tegen finale kwijting niet blijkt uit de overgelegde correspondentie verwijst de rechtbank nog naar haar overweging onder 3.6.1. Niet valt in te zien waarom AIG Europe haar recht verwerkt zou hebben om de onderhavige vordering in te stellen danwel waarom dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn. 3.10.2 Voor de beantwoording van de vraag of de limitering van de aansprakelijkheid ingevolge artikel 23 lid 3 CMR doorbroken zou moeten worden, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen onder 3.6.2 tot en met 3.6.5. Daarbij dient in overweging 3.6.3 voor Van Gend&Loos [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos gelezen te worden. Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat zij niet inziet waarom het feit dat Cunningham Lindsey niet aanwezig is geweest bij het derde gesprek dat Crawford met [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] heeft gevoerd er toe zou moeten leiden dat dat rapport geheel buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. 3.10.3 Ten aanzien van de betwiste vorderingsgerechtigdheid van AIG Europe overweegt de rechtbank ten overvloede nog dat uit de door Philips en AIG Europe getekende last en volmacht genoegzaam blijkt dat AIG Europe wel degelijk bevoegd was de onderhavige vordering in te stellen. 3.10.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van AIG Europe jegens [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos dienen te worden afgewezen. Met betrekking tot de beoordeling van de gevorderde expertisekosten verwijst de rechtbank nog naar hetgeen zij dienaangaande onder 3.4.4 heeft overwogen. Bij gebreke aan toe te wijzen vorderingen zal ook de vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Ten aanzien van [gedaagden 4,5 en 6]: 3.11 Naast de verweren als onder 3.3 genoemd voert [gedaagden 4,5 en 6] nog aan dat er in casu geen reden is voor doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking van het CMR. 3.12.1 Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat [gedaagden 4,5 en 6] zich, op grond van de vrachtbrief van 5 januari 2001 waarin Philips als afzender en [gedaagden 4,5 en 6] als vervoerder is opgenomen, als contractuele vervoerder jegens Philips zou hebben verbonden, geldt het volgende. [gedaagden 4,5 en 6] heeft het rapport van Crawford bij gebrek aan wetenschap betwist. Naar aanleiding van de mededeling van de raadsman van Van Gend&Loos als aangehaald in overweging 3.6.3 heeft [gedaagden 4,5 en 6] echter niets aangevoerd. Daarmee is ook tussen AIG en [gedaagden 4,5 en 6] vast komen te staan dat [chauffeur gedaagde sub 7 zaaknr. 81044] terzake zijn parkeerplek in eerste instantie een leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Op grond van de hierboven onder 3.6.4 en 3.6.5 gegeven overwegingen leidt zulks echter niet tot de conclusie dat er, gelet op de onder 3.6.2 genoemde norm, in casu gronden zijn om de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 23 lid 3 CMR te doorbreken. 3.12.2 Ook de gemaakte expertisekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij dienaangaande onder 3.4.4 heeft overwogen. 3.12.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen jegens [gedaagden 4,5 en 6], zullen worden afgewezen. Bij gebreke aan toe te wijzen vorderingen zal ook de vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Ten aanzien van [gedaagde sub 1], Van Gend&Loos en [gedaagden 4,5 en 6]: 3.13 AIG Europe zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden de proceskosten van die partijen te dragen. In de zaak met nummer 84589 3.14 Aangezien [eiseres sub 1] en Van Gend&Loos enkel hebben gevorderd [gedaagden sub 1,2 en 3] te veroordelen aan hen te vergoeden alle bedragen die zij op grond van het vonnis in de zaak met nummer 81095 aan AIG Europe zullen moeten vergoeden, terwijl de vordering van AIG Europe in die procedure wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling in deze zaak. De rechtbank zal de vordering van [eiseres sub 1] en Van Gend&Loos dan ook afwijzen onder veroordeling van hen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden sub 1,2 en 3] gerezen. In de zaken met nummers 81044, 81095 en 84589 3.15 Gelet op de uitkomst van de diverse zaken acht de rechtbank termen aanwezig de kosten van het voorlopig getuigenverhoor aldus te compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. 4. De beslissing De rechtbank: In de zaak met nummer 81044 verstaat dat de procedure jegens [gedaagde sub 7] is geschorst; veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6], [gedaagden sub 5 en 6 (vennoten)] hoofdelijk tot betaling aan eiseressen, waarbij betaling aan een der eiseressen bevrijdend is voor wat betreft de verplichting tot betaling aan overige eiseressen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting de somma van € 15.743,70, te vermeerderen met de rente ex art. 27 CMR over voormeld bedrag met ingang van 12 juli 2001 tot aan de dag der algehele voldoening; verklaart voor recht dat met betaling van € 15.743,70 aan Philips Van Gend&Loos finaal gekweten is in haar verplichting tot schadevergoeding jegens Philips en CDC (voor wat betreft de schade wegens het in het ongerede raken van een deel van de Philips-zending) en verklaart voor recht dat Van Gend&Loos niet verder aansprakelijk is jegens Philips en CDC; verklaart voor recht dat (voor wat betreft de schade wegens het in het ongerede raken van de Creative Labs-zending) Van Gend&Loos niet aansprakelijk is jegens Creative Labs en CDC; veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, Philips, Creative Labs, CDC, v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6], [gedaagden sub 5 en 6 (vennoten)] in de kosten van dit geding aan de zijde van eiseressen gerezen en tot op heden begroot, en voor wie het aangaat, als navermeld: exploitkosten: Philips € 65,18,-, Creative Labs € 83,18, CDC € 77,20, v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6], [gedaagden sub 5 en 6 (vennoten)] € 65,18; vastrecht: allen (gezamenlijk) € 400,-; salaris procureur: Creative Labs en CDC (gezamenlijk) € 452,-, en Philips, v.o.f. [gedaagden 4,5 en 6], [gedaagden sub 5 en 6 (vennoten)], daarnaast (gezamenlijk) nog € 452,-; compenseert de kosten van het voorlopig getuigenverhoor in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. In de zaak met nummer 81095 verstaat dat de procedure jegens Van de Ven is geschorst; wijst het gevorderde af; veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, AIG Europe in de kosten van die geding aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Van Gend&Loos gerezen en tot op heden begroot op: € 2.725,- aan vastrecht, € 2.842,- voor salaris procureur; veroordeelt AIG Europe in de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagden sub 3,4 en 5] gerezen en tot op heden begroot op: € 2.725,- aan vastrecht, € 2.842,- voor salaris procureur; compenseert de kosten van het voorlopig getuigenverhoor in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. In de zaak met nummer 84589 verstaat dat de procedure jegens [gedaagde sub 4] is geschorst; wijst het gevorderde af; veroordeelt [eiseres sub 1] en Van Gend&Loos in de kosten van dit geding aan de zijde van v.o.f. [gedaagden sub 1,2 en 3], [gedaagden sub 2 en 3 (vennoten)] gerezen en tot op heden begroot op: € 205,- aan vastrecht, € 452,- voor salaris procureur; compenseert de kosten van het voorlopig getuigenverhoor in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, mr. P.E. de Kort, mr. L.M.I.A. Bregonje, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.