Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS4884

Datum uitspraak2005-02-03
Datum gepubliceerd2005-02-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.410392-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

(geen) voorwaardelijk opzet; zware mishandeling; mishandeling


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.410392-04 Uitspraak: 3 februari 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum + -plaats], wonende te [adres], thans verblijvende [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2005. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. van Meurs, advocaat te Kampen. De officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppollo, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook wanneer dat behandeling inhoudt, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - toewijzing als voorschot van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,00. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het onder 1 primair en subsidair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Onder 1 primair is poging tot doodslag ten laste gelegd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op enig moment opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen. Onder 1 subsidair is poging tot zware mishandeling ten laste gelegd. Uit geen van de bewijsmiddelen valt naar oordeel van de rechtbank af te leiden dat verdachte willens en wetens het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen ten gevolge van de handelingen van verdachte. Het staat vast dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het verrichten van de verdachte verweten gedragingen in het algemeen gesproken de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van deze gedragingen wordt toegebracht. Maar de rechtbank acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard heeft. Uit de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte zelf blijkt hieromtrent niets. De rechtbank is van oordeel dat in casu ook niet uit de aard van de gedragingen of de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn afgeleid kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard heeft. De rechtbank heeft hierbij in haar oordeel betrokken dat uit de bewijsmiddelen geen van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheden blijken waardoor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel uitgebleven is. Tevens heeft de rechtbank laten meewegen dat gedragingen zoals ten laste gelegd vaker binnen de relatie tussen verdachte en slachtoffer plaatsvonden, waarbij de gedragingen nooit tot zwaar lichamelijk letsel geleid hebben. Nu niet aannemelijk geworden is dat verdachte bij de ten laste gelegde gedragingen een ander doel dan voorheen voor ogen heeft gehad, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard heeft. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiar en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 18 oktober tot en met 19 oktober 2004 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), meermalen met zijn handen de keel/hals heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen/gestompt en geschopt/getrapt en aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 2. hij op 19 oktober 2004 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van die [benadeelde partij], - tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd: “Nu kunnen wij ook wel even sex hebben” en “Oh nee, dan verkracht ik je gewoon”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en - die [benadeelde partij] met kracht op het bed heeft gegooid en - die [benadeelde partij] meermalen, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en - toen die [benadeelde partij] haar benen met kracht uit elkaar heeft geduwd en - toen op het lichaam van die [benadeelde partij] is gaan liggen en vervolgens die [benadeelde partij] bij haar polsen, althans haar armen heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Van het onder 1 meer subsidiair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht; 2. Poging tot verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 45 juncto artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voor wat betreft het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde laten meewegen wat de rechtbank bij hetgeen de rechtbank overwogen heeft met betrekking tot het bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank vindt in dit geval een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 20 oktober 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een voorlichtingsrapport d.d. 13 januari 2005 uitgebracht door de Stichting CAD te Zwolle; - een psychiatrisch rapport d.d. 13 januari 2005 uitgebracht door C.J.M. Vredeveld, psychiater. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op het voeginsformulier benadeelde partij in het strafproces en de daarbij behorende bijlagen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 meer subsidiair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 5 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook wanneer dit een klinische behandeling in De Zwolse Poort te Raalte of een soortgelijke instelling inhoudt, of wanneer dit een klinische psychotherapeutische behandeling in Groot Batelaar of een soortgelijke instelling inhoudt, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.500,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat betreft het meer gevorderde af. Aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mrs. W.N. Everts en H.F.J.M. Schröder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.D. van Doleweerd als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2005.