Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0999

Datum uitspraak2005-02-15
Datum gepubliceerd2005-03-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 04/819
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft onder meer als doel het ('s avonds) geven van na-ervaringsonderwijs op het gebied van de bedrijfskunde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de voor eiseres werkzame docenten terecht heeft aangemerkt als verzekeringsplichtig voor de sociale verzekeringswetten. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 04/819 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: Stichting Leergang Bedrijfskunde Gelderland, eiseres, gevestigd te Arnhem, vertegenwoordigd door drs. J.C. de Zeeuw, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 10 maart 2004, uitgereikt door het Uwv te Zeist. 2. Procesverloop Bij besluit van 25 juli 2003 heeft verweerder besloten de voor eiseres werkzame docenten (met uitzondering van zogenaamde gastdocenten) als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen te beschouwen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 januari 2005. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door [gemachtigde], en drs. J.C. de Zeeuw, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs te Maastricht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J. Bilderbeek, werkzaam bij het Uwv te Zeist. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. Aan het bestreden besluit ligt verweerders oordeel ten grondslag dat de docenten zijn aan te merken als werknemer in de zin van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat hun arbeidsverhouding met eiseres dient te worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Deze dienstbetrekking leidt volgens verweerder tot verzekeringsplicht ingevolge voornoemde wetten, alsmede ingevolge de Ziekenfondswet, indien de loongrens niet wordt overschreden. Verweerder is tot dit standpunt gekomen naar aanleiding van een bij eiseres en bij andere soortgelijke en gelieerde stichtingen uitgevoerd onderzoek naar de verzekeringsplicht van docenten. Daaraan vooraf ging een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 1996 (96/2872 ALGEM) in het geschil tussen Stichting Leergang Bedrijfskunde Zuid-Limburg en een rechtsvoorganger van het Uwv inzake de verzekeringsplicht van de bij die stichting werkzame docenten. De CRvB oordeelde op grond van de onderstaande rechtsoverwegingen dat tussen de stichting en de docenten sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking welke verzekeringsplicht met zich bracht. “(...). De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de lesactiviteiten een wezenlijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van appellante, dat zij haar verantwoordelijkheid voor de statutaire doelstelling in voldoende mate concretiseert door zelf de docenten te selecteren, het lesrooster samen te stellen en na overleg met de docenten de vastgestelde cursusinhoud in de studiegids vast te leggen. Voorts wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd door de rijksgecommiteerde, die toezicht houdt op het studie- en examenregelement. Aan de daaruit af te leiden gezagsverhouding doet de – aan het geven van onderwijs in het algemeen inherente – eigen vakmatige verantwoordelijkheid van de docenten niet af. De rechtbank heeft voorts de vrijheid van de docenten om zich te laten vervangen – hetgeen slechts uiterst zelden voorkomt – van onvoldoende betekenis geacht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Naast de gronden die de rechtbank van betekenis heeft geacht, hecht de Raad ook betekenis aan de volgende omstandigheden. Appellante stelt volgens de statuten de regels en voorwaarden vast betreffende het te geven onderwijs en zij stelt het studieprogramma vast. Het betreft een drie jaar durende opleiding, waarbij wordt (werd) opgelegd voor een (erkend) diploma, waaraan civiel effect toekomt. Tevens beschikt appellante als vanuit de Kamer van Koophandel geinitieerde en nauw met deze gelieerde stichting niet alleen over de – statutaire – bevoegdheid, maar ook over voldoende professionele deskundigheid om zo nodig daadwerkelijk inhoudelijk sturing te geven aan het onderwijs. Deze sturing is ook noodzakelijk omdat appellante zich dient te handhaven op een markt waar veel commerciële aanbieders van vergelijkbaar onderwijs werkzaam zijn, zodat zij er alle belang bij heeft het kwaliteitspeil te bewaken. (...).” Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. 3.1 Vaststaande feiten Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende vast komen te staan. Eiseres is in 1982 opgericht en stelt zich blijkens haar statuten onder meer ten doel het geven van na-ervaringsonderwijs op het gebied van de bedrijfskunde en op andere gebieden in de regio Arnhem. Eiseres is gelieerd aan de Kamer van Koophandel en maakte deel uit van de Vereniging Samenwerkende Leergangen Bedrijfskunde (VSLB). Genoemde vereniging is in de vergadering van 4 oktober 2004 opgeheven. Het bestuur van eiseres bestaat uit een vertegenwoordiging van de Kamer van Koophandel, de wetenschap en het bedrijfsleven. Eiseres verzorgt in dit kader een in de avonduren gegeven opleiding van ruim 2,5 jaar waarmee zij beoogt haar deelnemers een brede bedrijfskundige oriëntatie te verschaffen. Daartoe worden verschillende vakken gegeven. Gedurende het studiejaar wordt gedurende één of twee avonden per week college gegeven. Het collegegeld bedroeg voor het collegejaar 2003/2004 € 1.700,= per jaar. Succesvolle voltooiing van de cursus leidt tot een diploma dat toegang geeft tot vervolgopleidingen aan universiteiten. Het diploma is voorts erkend door de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland. De cursisten worden geworven door eiseres. Voor toelating is een minimumleeftijd van 23 jaar, drie jaar beroepservaring en een vooropleiding of kennisniveau op HBO- of WO-niveau vereist. Voorts wordt veelal een toelatingsgesprek gehouden. Eiseres maakt gebruik van de diensten van ervaren en gekwalificeerde docenten uit het universitair en hoger onderwijs en van deskundigen uit het bedrijfsleven. De docenten ontvangen een vergoeding van circa € 275 per dagdeel (bestaande uit 2 maal 80 lesminuten), inclusief voorbereiding en reistijd. Voorts ontvangen zij aanvullende vergoedingen zoals een reiskostenvergoeding. De docenten geven gemiddeld zes avonden per jaar les. De docenten bepalen zelfstandig - eventueel in overleg met mededocenten - de inhoud van hun vak en zijn vrij in de keuze van de lesmethode, boeken en leermiddelen, met inachtneming van de door eiseres vastgestelde eindtermen. De inhoud van een vak wordt opgenomen in een door eiseres uitgegeven studiegids. Ook de examens worden afgenomen door de docenten. De inhoud van de examens en de wijze van examineren wordt eveneens bepaald door de docenten. De docenten worden voornamelijk geworven door aanbevelingen van (al voor eiseres werkzame) docenten. De docenten kunnen zich vrijelijk, zonder medeweten van eiseres, laten vervangen door een ander. Eiseres vertrouwt er op dat de docent voor deskundige vervanging zorgt. In de praktijk komt vervanging ook daadwerkelijk voor. Eiseres wordt parttime organisatorisch ondersteund door een rector en een medewerker voor het secretariaat, werkzaam bij de Kamer van Koophandel. De lestijden worden door eiseres in overleg met de docenten bepaald. De Kamer van Koophandel stelt ruimte ter beschikking voor de lessen. Docenten kunnen met medeweten van eiseres besluiten op een andere locatie les te geven. Evaluatie van docenten vindt plaats door middel van het invullen van evaluatieformulieren door de cursisten. Mocht er naar aanleiding daarvan ontevredenheid bestaan over het functioneren van een docent, dan zal eiseres de docent voor toekomstige activiteiten niet meer uitnodigen. 3.2 Grenslijnen verzekeringsplicht docenten De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal uitspraken de grenslijnen van de verzekeringsplicht voor docenten aangegeven. Deze grenslijn blijkt in veel concrete gevallen moeilijk te trekken, omdat niet expliciet een arbeidsovereenkomst is aangegaan en partijen – althans de aanbieder van werk – niet het oogmerk hebben gehad om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Het al dan niet expliciet aangaan van een arbeidsovereenkomst vormt echter geen feit van doorslaggevende betekenis, omdat uit het feitencomplex kan blijken dat de elementen gezag, persoonlijke arbeidsverrichting en verplichting tot loonbetaling, die vereist zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, aanwezig zijn (vergelijk CRvB 23 oktober 1997, RSV 1998/31). Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wijze van samenwerken kan leiden tot een indeling van typen organisaties en de daarin verrichte werkzaamheden. Hieruit blijkt dat zich aan de ene kant van het spectrum de sociaal-culturele non-profit instellingen bevinden, zoals buurthuizen en clubhuizen, die op ideële basis ten behoeve van belanghebbenden cursussen organiseren, waarvoor de docenten een - veelal beperkte - uurvergoeding ontvangen. In dergelijke gevallen heeft de CRvB geoordeeld dat deze instellingen niet licht geacht kunnen worden gezag uit te oefenen over de docenten, tenzij het tegendeel uit de feiten blijkt (vergelijk CRvB 18 maart 1996, RSV 1996/228). Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich - al dan niet door de overheid erkende - professionele instellingen, die opleiden tot van overheidswege of maatschappelijk erkende diploma's, die opereren op een commerciële markt en die binnen een strakke organisatie opleidingen verzorgen. De docenten bij deze onderwijsinstellingen worden in veel gevallen door de desbetreffende instelling in de loonadministratie opgenomen, zodat in de regel geen geschil over de verzekeringsplicht ontstaat. Ten aanzien van docenten verbonden aan dergelijke instellingen ten behoeve van voornoemde opleidingen heeft de CRvB geoordeeld dat het ontbreken van een gezagsverhouding niet wel denkbaar is (vergelijk CRvB 24 december 1996, RSV 1997/171). Tussen deze beide uitersten bevinden zich instellingen die onderwijsactiviteiten ontplooien die minder eenvoudig zijn te kwalificeren. Bij de beoordeling van de verzekeringsplicht van onderwijsgevenden die werkzaam zijn in dergelijke minder eenvoudig te kwalificeren arbeidsverhoudingen moet naar het oordeel van de CRvB daarom meer de nadruk liggen op de verdeling van de bewijslast ten aanzien van het aannemen van verplichte verzekering. Daarbij is enerzijds de onderwijsinstelling gehouden om volledige informatie te verschaffen over de wijze waarop samengewerkt wordt met de betrokken docenten. Anderzijds zal het uitvoeringsorgaan op basis van die feiten voldoende aannemelijk moeten maken dat er sprake is van een gezagsverhouding. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, dat eiseres in ieder geval aangemerkt dient te worden als een instelling die haar onderwijsactiviteiten ontplooit in het schemergebied tussen de sociaal culturele non-profit instelling en de professionele instelling. Als gevolg hiervan kan dan ook niet op voorhand een conclusie worden getrokken over de kwalificatie van de arbeidsverhouding met de docenten. In het onderhavige geval dient de nadruk derhalve te liggen op de verdeling van de bewijslast waarbij verweerder aannemelijk dient te maken dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. 3.3 Aard van de overeenkomst Eiseres stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat zij en de docenten geen privaatrechtelijke dienstbetrekking wensen aan te gaan relevant is voor het antwoord op de vraag of er alsdan nog wel een zodanige dienstbetrekking tot stand kan komen. Eiseres beroept zich hiervoor op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 1997 (JOR 1998/19). Eiseres concludeert uit dit arrest dat geen privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst tot stand kan komen wanneer partijen niet beogen een zodanige overeenkomst aan te gaan. De rechtbank is van oordeel dat het feitencomplex van voornoemd arrest in vergelijking met de onderhavige situatie zodanig afwijkend is dat aan hetgeen de Hoge Raad in voornoemde uitspraak heeft overwogen in casu geen doorslaggevende betekenis toekomt. Immers, in tegenstelling tot de casus in genoemd arrest is in het onderhavige geval geen sprake van één van contractspartijen die na afloop van de overeenkomst van mening is dat de uitgevoerde overeenkomst op een andere wijze gekwalificeerd dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking plaats te vinden aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. De bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de vorm waarin de arbeidsverhouding is vastgelegd alsmede de benaming die aan de arbeidsverhouding is gegeven, zijn niet zelfstandig beslissend. De stelling van eiseres kan haar derhalve niet baten. 3.4 Privaatrechtelijke dienstbetrekking Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan de volgende drie voorwaarden: - de verplichting van de werknemer tot persoonlijke arbeidsverrichting; - een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer; - de verplichting van de werkgever tot loonbetaling. Gezagsverhouding Eiseres stelt zich op het standpunt dat de docenten hun werkzaamheden zelfstandig en geheel naar eigen inzicht uitvoeren en dat door eiseres geen aanwijzingen en instructies worden gegeven zodat geen sprake is van werkgeversgezag. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiseres op de gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de feitelijke werkwijze in vergelijking met de situatie zoals aan de orde in de uitspraak van de CRvB van 24 december 1996 (96/2872 ALGEM). De rechtbank ziet in de gedingstukken onvoldoende aanknopings-punten voor het oordeel dat de arbeidsverhouding tussen eiseres en de docenten op dit onderdeel wezenlijk anders is dan de arbeidsverhouding tussen Stichting Leergang Bedrijfskunde Zuid-Limburg en de destijds aldaar werkzame docenten. Hierbij is met name van belang dat sprake is van een vergelijkbaar type onderwijsinstelling. Ook ter zitting heeft eiseres desgevraagd haar standpunt niet nader met verifieerbare feiten en omstandigheden kunnen onderbouwen. In navolging van eerdergenoemde uitspraak van 24 december 1996 van de CRvB is de rechtbank dan ook van oordeel dat uit alle beschikbare gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende naar voren dat eiseres in staat was om opdrachten en aanwijzingen te geven aan de docenten zodat sprake is van een gezagsverhouding. De rechtbank kan eiseres voorts niet volgen in haar stelling dat de jurisprudentie van de CRvB omtrent de gezagsverhouding van docenten sindsdien is gewijzigd. Na de uitspraak van 24 december 1996 heeft de CRvB weliswaar in een aantal uitspraken de grenslijnen van de verzekeringsplicht voor docenten aangegeven waarbij het type onderwijsinstelling relevant wordt geacht. Dit neemt echter niet weg dat de vraag of sprake is van een gezagsverhouding nog steeds beoordeeld dient te worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en de docenten sprake is van een gezagsverhouding. Verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten Eiseres heeft aangevoerd dat de docenten zich zonder medeweten van eiseres mogen laten vervangen en dat van deze mogelijkheid in de praktijk ook gebruik wordt gemaakt. Verweerder heeft deze aangevoerde feiten niet betwist, zodat deze als vaststaand worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat indien een werknemer de vrijheid heeft zijn werkzaamheden (deels) door anderen te laten verrichten, er in beginsel geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank betekent vervanging buiten medeweten van de werkgever echter niet zonder meer dat niet voldaan is aan de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting. Gezien de aard van de onderhavige werkzaamheden en de benodigde specifieke deskundigheid voor het verrichten van deze werkzaamheden acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat de betrokken docenten zich zonder meer door willekeurige personen kunnen laten vervangen. De vervanger zal moeten worden geselecteerd uit een beperkte groep van personen met specifieke kwalificaties (vergelijk CRvB 18 september 1991, RSV 1992/131 en CRvB 24 december 1996, RSV 1997/232). De gang van zaken met betrekking tot de vervanging is ter zitting desgevraagd door eiseres bevestigd. Vervanging van een docent vindt met name plaats door evenzo deskundige kantoorgenoten c.q. collega’s van de docent. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat de docenten zich niet zonder meer door wie dan ook kunnen laten vervangen. De bestaande mogelijkheid van vervanging buiten medeweten van eiseres rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat voor de docenten geen verplichting bestaat om de arbeid persoonlijk te verrichten. Verplichting tot loonbetaling Ten aanzien van de grief van eiseres dat de vergoeding die de docenten ontvangen gelet op de totale tijdsbesteding verband houdende met de werkzaamheden als relatief laag moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft verklaard dat de docenten een financiële vergoeding ontvangen van € 275 per dagdeel (bestaande uit 2 x 80-lesminuten). Daargelaten in hoeverre waarde toegekend dient worden aan het door eiseres opgestelde overzicht van het tijdsbeslag verbonden aan het verzorgen van één dagdeel onderwijs, dient deze vergoeding naar het oordeel van de rechtbank als een reële vergoeding voor de te verrichten werkzaamheden te worden aangemerkt. De grief van eiseres faalt derhalve. Conclusie Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en de docenten sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. 3.5 Gelijkheidsbeginsel Subsidiair beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert zij allereerst aan dat de door verweerder als gastdocenten aangemerkte docenten worden geacht niet onder een gezagsverhouding werkzaam te zijn. Eiseres stelt dat de gastdocenten onder dezelfde omstandigheden werkzaam zijn als de overige docenten zodat laatstgenoemde groep eveneens geacht moeten worden niet onder een gezagsverhouding werkzaam te zijn. Daarnaast acht eiseres het in dit kader van belang dat door verweerder bij de Stichting Leergang Bedrijfskunde Haarlem geen onderzoek is ingesteld naar de verzekeringsplicht van de docenten. De rechtbank overweegt als volgt. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel dient gehonoreerd te worden indien sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen door hetzelfde bestuursorgaan waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat. De bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen rust op de betrokkene. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een vergelijkbaar geval. Volgens het beleid van verweerder zijn gastdocenten niet verplicht verzekerd. Volgens intern beleid van verweerder (nota DB 951012) dient onder gastdocenten te worden verstaan: “Een gastdocent is in dit verband te beschouwen als een deskundige of een autoriteit die incidenteel en buiten het reguliere opleidingspakket gedurende een cursusdag of dagdeel over een specifiek onderwerp een spreekbeurt of demonstratieles verzorgt. In dit kader moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een chirurg met ervaring op het gebied van sportblessures die tijdens een opleiding tot voetbaltrainer het een en ander komt vertellen over de behandeling en het voorkomen van deze letsels. Wordt de betreffende 'gastdocent' bij herhaling gevraagd een bijdrage te leveren, dan zal deze bijdrage al snel moeten worden aangemerkt als opgenomen in het reguliere opleidingspakket. Hij wordt dan niet langer aangemerkt als een gastdocent.” Naar het oordeel van de rechtbank zijn de docenten voor wie verzekeringsplicht is aangenomen niet vergelijkbaar met gastdocenten. Eiseres heeft verklaard dat de docenten gemiddeld zes avonden per jaar lesgeven. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zij hun werkzaamheden binnen het reguliere opleidingspakket verrichten. Dit in tegenstelling tot gastdocenten wier optreden slechts uiterst beperkt is buiten het reguliere opleidingspakket worden verricht. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Met betrekking tot de stelling van eiseres over het achterwege laten van onderzoek door verweerder naar de bij de Stichting Leergang Bedrijfskunde Haarlem werkzame docenten oordeelt de rechtbank dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat een zodanig onderzoek niet heeft plaatsgevonden. De grief dienaangaande faalt derhalve. 3.6 Slotoverwegingen Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogen leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.M.F Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2005. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: