Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT2621

Datum uitspraak2004-12-20
Datum gepubliceerd2005-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200568804
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte staat terecht wegens het plegen van overtredingen die overlast veroorzaken. Als zodanig zijn aan het hof in deze zitting ten laste van verschillende verdachten de volgende soorten overtredingen voorgelegd: a. het gebruik maken van het openbaar vervoer of van een station zonder geldig vervoerbewijs; b. het verstoren van de orde in het openbaar vervoer of op een station (roken, slapen); c. wildplassen; d. slapen op de weg; e. bedelarij; f. openlijk drankgebruik; g. hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten; h. portiekhangen; i. openlijk druggebruik.


Uitspraak

Rolnummer: 22-005688-04 Parketnummer(s): 10-441885-04 + 10-436750-04 + 10-436796-04 + 10-437435-04 + 10-437436-04 + 10-437437- 04 + 10-440308-04 + 10-441254-04 + AI: 10-440622-04 + 10-440147-04 + 10-438845-04 + 10-434961-04 + 10-438286-04 + 10-437334-04 + 10-436444-04 + 10-436444-04 + 10-441756-04 + 10-437438-04 + 10-437434-04 + 10-433968-04 + 10-430817-04 + 10-446655-03 + 10-437026-04 Datum uitspraak: 20 december 2004 VERSTEK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 september 2004 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 december 2004. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaarding zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van elk twee dagen en terzake van het onder 8 tot en met 11 tenlastegelegde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van elk één dag. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde De bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 leveren elk op: De voortgezette handeling van overtreding van artikel 3.3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Rotterdam, tweemaal gepleegd. Het bewezenverklaarde feit 4 levert: Overtreding van artikel 3.3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Rotterdam. De bewezenverklaarde feiten 5, 7 en 8 leveren elk op: Overtreding van artikel 2.4.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Rotterdam. Het bewezenverklaarde feit 6 levert op: Overtreding van artikel 4.3.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Rotterdam. Het bewezenverklaarde feit 9 levert op: Niet naleving van het bepaalde bij artikel 72 van de Wet personen vervoer 2000. De bewezenverklaarde feiten 10 en 11 leveren elk op: Niet naleving van het bepaalde bij artikel 70 van de Wet personen vervoer 2000. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot veroordeling van de verdachte voor de feiten 1 tot en met 11 tot elk hechtenis voor de duur van zes dagen. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte staat terecht wegens het plegen van overtredingen die overlast veroorzaken. Als zodanig zijn aan het hof in deze zitting ten laste van verschillende verdachten de volgende soorten overtredingen voorgelegd: a. het gebruik maken van het openbaar vervoer of van een station zonder geldig vervoerbewijs; b. het verstoren van de orde in het openbaar vervoer of op een station (roken, slapen); c. wildplassen; d. slapen op de weg; e. bedelarij; f. openlijk drankgebruik; g. hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten; h. portiekhangen; i. openlijk druggebruik. Het plegen van dergelijke overtredingen veroorzaakt overlast; ingeval zij veelvuldig in een bepaald gebied worden gepleegd, scheppen deze overtredingen bij anderen die in dat gebied komen, gevoelens van onveiligheid. Gelet op de ernst van deze overtredingen in relatie tot de ernst van andere strafbare feiten is onder normale omstandigheden het opleggen van een boete van beperkte hoogte een passende bestraffing ervan. Bij de tenuitvoerlegging van eerdere geldboetevonnissen tegen overlast als genoemd veroorzakende verdachten is evenwel gebleken dat deze verdachten de boeten niet betalen en ook geen verhaalsmogelijkheid bieden. Dat leidt ertoe dat de verdachten de bij de boete opgelegde vervangende hechtenis plegen uit te zitten, doch pas geruime tijd na het onherroepelijk worden van het vonnis. Een dergelijk uitstel van executie doet afbreuk aan het norminprentende karakter van de opgelegde straf voor elke overtreding, zowel tegenover de verdachten als tegenover de maatschappij als geheel. Om deze reden acht het hof, met de advocaat-generaal, het direct opleggen van een vrijheidsbenemende straf voor elke overtreding aan verdachten als hierboven omschreven onder deze omstandigheden in beginsel passend en geboden. Bij de formulering van zijn eis heeft de advocaat-generaal aangegeven dat hij de volgende berekeningswijze van de hoogte van de op te leggen hechtenis voorstaat. Hij gaat uit van de ingevolge de richtlijnen voor het feit te vorderen boete, bepaalt hoeveel dagen vervangende hechtenis daartegenover staan en vermenigvuldigt dat aantal met twee omdat het een veelpleger betreft. Hij vordert vervolgens de oplegging van het aldus bepaalde aantal dagen aan hechtenis. Het hof merkt terzake het volgende op. In de eerste plaats geldt, dat het opleggen van vervangende hechtenis ertoe strekt te bevorderen dat de veroordeelde de boete betaalt en op zich niet direct verband houdt met de ernst van het feit. In de tweede plaats is de volgens de richtlijnen op te leggen boete een standaardbedrag waarbij geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de verdachte; daartoe is de rechter ingevolge artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht gehouden. Van de onderhavige verdachten is aannemelijk dat zij geen of nauwelijks draagkracht hebben. Gelet op de ernst van de feiten, bedoeld onder a tot en met h, acht het hof voor deze feiten in beginsel een hechtenis van één dag per overtreding passend. Uitzondering vormen handelingen die direct samenhangen met het openlijk gebruik van hard drugs (de feiten, bedoeld onder i). Het betreft hier handelingen waarbij de verdachte zich ervan bewust moet zijn dat hij deze pleegt met illegale stoffen; van hem mag worden verwacht dat, hoewel zijn gebruik wordt gedoogd omdat daarvoor een andere dan de strafrechtelijke aanpak wordt voorgestaan, hij deze handelingen niet in het openbaar verricht. Bovendien geven juist deze handelingen bij anderen aanleiding tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Voor dit soort overtredingen acht het hof in beginsel een hechtenis van drie dagen per feit geboden. Het hof ziet geen aanleiding om, ingeval door een verdachte meerdere overtredingen zijn gepleegd die , al dan niet op één dagvaarding of zitting, worden vervolgd, strafvermindering toe te passen ("kwantumkorting"). Het zoekt daarbij aansluiting bij het onderscheid dat het Wetboek van Strafrecht in dit opzicht maakt tussen overtredingen, waarbij per overtreding wordt gestraft (artikel 62), en misdrijven, waarbij één straf wordt opgelegd van ten hoogste een derde boven het hoogste maximum (artikel 57). Ingeval op een dagvaarding overtredingen ad informandum zijn gevoegd ter zake waarvan het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat, zal het hof, indien de verdachte zich ter terechtzitting niet tegen het afdoen daarvan verzet, op deze feiten acht slaan door deze eveneens (binnen de wettelijke strafmaxima) zonder korting in de strafmaat te verdisconteren. In casu is dat het geval voor de ad informandum gevoegde feiten 1 tot en met 8 en 10 tot en met 16. Als bijvoorbeeld drie overtredingen van artikel 70 van de Wet personenvervoer zijn bewezen verklaard (rijden zonder geldig vervoerbewijs) en in de tenlastelegging zijn zes soortgelijke feiten ad informandum gevoegd, dan zal het hof per bewezen verklaard feit drie dagen hechtenis opleggen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de verdachte ter zake van de betreffende ad informandum gevoegde feiten niet afzonderlijk zal worden vervolgd. In het licht van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan het hof tot een andere straf komen. Nu echter de verdachten niet ter terechtzitting zijn verschenen, de dossiers op dit punt buiten het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister geen gegevens bevatten en de advocaat-generaal ter terechtzitting daarin evenmin nader inzicht heeft gegeven, ziet het hof daartoe in de onderhavige gevallen geen aanleiding. Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 december 2004, vele malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, en ook dat hij al eerder meermalen is veroordeeld wegens het plegen van overtredingen als de onder a. tot en met i. vermelde. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw dergelijke feiten te begaan. Het hof is in het licht van het bovenstaande en gelet op de in de onderhavige zaak tenlastegelegde feiten, van oordeel dat onvoorwaardelijke hechtenisstraffen van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 2.4.5, 3.3.4 en 4.3.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam, artikel 154 van de Gemeentewet, de artikelen 56, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 70, 72 en 101 van de Wet personenvervoer 2000. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 11 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 11 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen. Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Berg, Reinking en Le Clercq-Meijer in bijzijn van de griffier mr. Van der Drift-Visser. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2004.