Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5162

Datum uitspraak2005-03-18
Datum gepubliceerd2005-05-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/3107, 05/3109
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / detentieboot / duur. Op grond van bevindingen van de rechtbank en hetgeen door partijen naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op de detentieboot Reno in beginsel geen verdere beperking in de uitoefening van grondrechten behelst dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. Naar het oordeel van de rechtbank dient echter voor een rechtmatig verblijf een beperking in duur van de detentie aan boord van de Reno te worden aangebracht. Na ommekomst van zes maanden kan de bewaring aan boord van de Reno als in strijd met artikel 5.4 Vb 2000 niet langer gerechtvaardigd worden geacht. Vanaf dat moment moeten de beperkingen in grondrechten als disproportioneel worden aangemerkt. Alsdan kan met name het gebrek aan ruimte en privacy, maar tevens het ontbreken van arbeid en educatie en de beperkte mogelijkheid tot verpozen of bewegen, allen beperkingen van grondrechten of een onderdeel dan wel uitwerking hiervan, niet langer als noodzakelijk worden aangemerkt. Voor wat betreft de door de rechtbank gehanteerde begrenzing in duur van de tenuitvoerlegging van de maatregel aan boord van de Reno van zes maanden, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de in de jurisprudentie en beleid vastgelegde vuistregel ten aanzien van de duur van de maatregel in het algemeen, die stelt dat na zes maanden het individuele belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel van bewaring in beginsel zwaarder weegt dan het algemene belang om hem met het oog op uitzetting vast te blijven houden.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam meervoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 05/3107 VRONTN en AWB 05/3109 VRONTN V-nrs.: 270.586.4264 en 270.540.5894 inzake: A, geboren op [...] 1976, van (gestelde) Iraakse nationaliteit, eiser sub 1, en B, geboren op [...] 1982, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, eiser sub 2, samen; eisers, gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos, advocaat te Utrecht, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: A.E.J.I. Kuhlmann, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 17 september 2004 is eiser sub 2 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 oktober 2004 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 20 januari 2005 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Op 1 november 2004 is eiser sub 1 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 november 2004 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 20 januari 2005 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 15 februari 2005. Eiser sub 1 is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, eiser sub 2 is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. S. van Beek. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde het onderzoek te hervatten in meervoudige samenstelling. Voorts is besloten tot het houden van een onderzoek ter plaatse op grond van artikel 8:50 van de Awb aan boord van de Detentieboot Reno (hierna: de Reno). Op 28 februari 2005 heeft in aanwezigheid van de gemachtigde van eiser en van A.E.J.I. Kuhlmann, gemachtigde van verweerder, een onderzoek ter plaatse ex artikel 8:50 van de Awb plaatsgevonden aan boord van de Reno. Vervolgens is in een zaal in genoemde inrichting het onderzoek ter zitting hervat. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is aldaar vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Bij faxbericht van 3 maart 2005 van heeft de gemachtigde van eisers zijn standpunt nader onderbouwd. Bij faxbericht van 8 maart 2005 heeft verweerder een reactie ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN Eisers stellen zich in het onderhavige beroep op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is door de wijze van tenuitvoerlegging. De omstandigheden aan boord van de Reno zijn in strijd met de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw), met name de artikelen 20, 47 en 48. Door de wijze van detineren op de Reno worden de grondrechten van eisers verder ingeperkt dan het doel van de maatregel, de orde of de veiligheid aan boord rechtvaardigen. Dit is in strijd is met artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: Vb 2000). Hiertoe hebben zij het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Aan boord van de Reno is onvoldoende gelegenheid voor recreatie; de daartoe geboden faciliteiten zijn onvoldoende. Zo zijn de daarvoor bestemde naastgelegen ruimtes te klein voor het aantal gedetineerden. Voorts is één activiteitenbegeleider op de populatie van de Reno en het naastgelegen (buur)-detentieschip ‘Stockholm’ onvoldoende. Er is geen mogelijkheid tot het verrichten van arbeid of studie. Het ontvangen van post wordt met uitzondering van brieven niet toegestaan. De boot ligt niet stil waardoor de nachtrust wordt verstoord. Men wordt met vier personen op een cel geplaatst; privacy is volledig afwezig. Er is geen specifieke beperking in tijdsduur voor het verblijf op de Reno. Naarmate de detentie langer duurt, zal strenger moeten worden getoetst aan de omstandigheden van de tenuitvoerlegging. Eiser sub 2 is thans bijna 6 maanden op de Reno gedetineerd. Gezien verweerders beleid voor wat betreft de voortduring van de bewaring na zes maanden, in samenhang met de omstandigheden van de detentie, zal de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten uitvallen. Ten aanzien van eiser sub 1: Eiser heeft geen kleding verstrekt gekregen, hetgeen in strijd is met de Pbw. Voorts is de vraag aan de orde of verweerder voldoende voortvarend aan de (voorbereiding van de) uitzetting van eiser werkt. Ten aanzien van eiser sub 2: Verweerder handelt onvoldoende voortvarend aan de (voorbereiding van de) uitzetting van eiser. Eisers verzoeken om opheffing van de maatregel. Subsidiair verzoeken zij om wijziging van de tenuitvoerlegging. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De boot is bij besluit van de Minister van Justitie van 10 augustus 2004 aangewezen als huis van bewaring van beperkte gemeenschap met meerpersoonscellen. In deze aanwijzing is aan een verblijf aldaar geen limiet gesteld. Voor de behandeling van klachten over de wijze van de tenuitvoerlegging van maatregel aan boord van de Reno is de vreemdelingrechter niet bevoegd. De bevoegde instanties zijn de beklagcommissie uit de commissie van toezicht en in restgevallen de voorzieningenrechter in kort geding. Verweerder verwijst naar de uitspraak in kort geding van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te ’s-Gravenhage van 16 november 2004 (KG 04/1214). Het regime aan boord van de Reno voldoet aan de vereisten van de Pbw. Verweerder verwijst hiertoe naar hoofdstuk (?) , paragraaf 17, onder b en c van de Memorie van Toelichting op de Pbw. Voorts wordt in aanvulling op de vereisten uit de Pbw de deur van de cellen gedurende de dag zo vaak mogelijk ontsloten. Ten aanzien van eiser sub1: Eiser is op 23 november 2004 gepresenteerd aan de Irakese autoriteiten. Hierbij is vastgesteld dat eiser geen Irakees burger is. Eiser persisteert bij zijn Irakese afkomst, waarmee eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert. Uit het rapport van taalanalyse van 18 januari 2005 blijkt dat eiser van Marokkaanse afkomst is. Een aanvraag tot het verstrekken van een laissez-passer (LP) voor Marokko is in onderzoek genomen. De vertraging in de (voorbereiding van de) uitzetting valt aan eiser toe te rekenen. Ten aanzien van eiser sub 2: De Vreemdelingendienst heeft bij de Spaanse ambassade navraag gedaan naar eisers verblijfstatus in Spanje. Hieruit is gebleken dat eiser in Spanje geen rechtmatig verblijf geniet. Op 16 november 2004 is hierop een LP-aanvraag naar de Unit Facilitering Terugkeer verzonden. Op 29 november 2004 heeft verweerder een negatief resultaat ontvangen inzake een Dublinonderzoek. Eiser is inmiddels gehoord ten behoeve van een taalanalyse. De rechtbank overweegt het volgende. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van de onderhavige geschillen kennis te nemen. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Daartoe is het navolgende redengevend. Bij uitspraak van 28 juni 2001 (JV 2001, 206) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de in artikel 94 van de Vw 2000 geboden rechtsgang voorziet in rechterlijke tussenkomst in geval van vrijheidsontneming anders dan op rechterlijk bevel. Voor de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 94 van de Vw 2000 is, mede gelet op het bepaalde in het tweede en het vierde lid van artikel 15 van de Grondwet, van belang dat de betrokken vreemdeling niet meer in zijn fysieke vrijheid en de uitoefening van grondrechten wordt beperkt, dan noodzakelijk is in verband met het doel van de maatregel en de naleving van de daartoe in een beveiligde inrichting rechtens te stellen orderegels. In zoverre kunnen voorschriften inzake het regime en de voorlichting omtrent het daarin bepaalde raken aan de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Eisers hebben gesteld dat hun grondrechten meer dan noodzakelijk worden beperkt. De rechtbank acht zich op grond van het bovenstaande bevoegd kennis te nemen van de voorliggende geschillen met de beperkingen zoals die eveneens bovenstaand zijn weergegeven. De beroepen zullen dan ook louter worden beoordeeld in het licht van de gestelde beperkingen van grondrechten, voor zover die voortvloeien uit de algemene omstandigheden waaronder de maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd. Ingevolge artikel 5.4 van de Vb 2000 wordt de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 onder meer ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. Bij besluit van de Minister van Justitie van 10 augustus 2004, nummer 5302934/04/FJI is de Reno aangewezen als huis van bewaring van beperkte gemeenschap met meerpersoonscellen. Ten aanzien van het verblijf aan boord van de Reno stelt de rechtbank vast dat de vreemdelingen tussen 8.00 uur en 12.00 uur en tussen 13.00 uur en 17.00 uur hun cel kunnen verlaten, waarna zij zich via een smalle gang naar een recreatieruimte van 60 m² kunnen verplaatsen, bestemd voor maximaal 36 personen. In deze ruimte is onder meer een boekenkast aanwezig met boeken in verschillende talen. De cellen zelf zijn geschikt voor vier personen, en voorzien van faciliteiten als televisie, magnetron, toilet en douche en meten 20 m². Douche en toilet zijn afgescheiden van de cel door middel van deuren die boven en onder ruimte overlaten. De gang waar de cellen en de recreatiezaal aan liggen is niet breed; alle ruimtes aan boord hebben een in verhouding laag plafond. Er is geen gelegenheid tot afzondering of alleen beleefde privacy, tenzij hiertoe een gemotiveerd verzoek wordt gedaan, waarop kan worden beslist tot een verblijf in één van de isoleercellen. Arbeid en educatie worden niet aangeboden, anders dan beperkte mogelijkheden om incidenteel aan boord als schoonmaker werkzaam te zijn. Iedere dag wordt één uur luchten aangeboden. Hierbij moeten maximaal 72 personen gebruik maken van de luchtplaats in de vorm van een kooi van beperkte afmetingen. Bij sportactiviteiten, welke periodiek en separaat van het luchten door de activiteitenbegeleider in de luchtplaats worden aangeboden, is het maximaal aantal deelnemers 36. Tevens biedt de voornoemde begeleider activiteiten aan als schaken en bingo. Er is één dergelijke functionaris in fulltime dienst voor de Reno en de naastgelegen detentieboot ‘Stockholm’ met alleen op de Reno in totaal maximaal 288 gedetineerden. Post, anders dan brieven, is om veiligheidsredenen niet toegestaan. De weergegeven bevindingen van de rechtbank betreffen een voor de boordeling van de voorliggende beroepen relevante selectie van hetgeen de rechtbank heeft waargenomen. Voor een volledige weergave verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van onderzoek ter plaatse en het (overige) onderzoek ter zitting van 28 februari 2005. Op grond van deze bevindingen is de rechtbank allereerst van oordeel dat met name het gebrek aan ruimte en privacy op de Reno, maar ook het ontbreken van de mogelijkheid tot arbeid en educatie en de beperkte mogelijkheid tot verpozen of bewegen substantiële beperkingen van de tot eisers toekomende grondrechten (of een onderdeel dan wel uitwerking hiervan) vormen. Onweersproken is gebleven de stelling van eiser dat deze beperkingen op de Reno veelomvattender en zwaarder zijn dan in (sommige) andere plaatsen waar vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd. Bij de beantwoording van de vraag of de beperkingen op de Reno worden gevorderd door het doel van de maatregel van bewaring en de handhaving van de orde en de veiligheid op de Reno, als bedoeld in artikel 5.4 van het Vb 2000, acht de rechtbank met name de duur van de detentie een factor van betekenis. Hoewel het doel van de bewaring en handhaving van de orde en veiligheid op de Reno naar het oordeel van de rechtbank genoemde beperkingen in beginsel rechtvaardigen, zal aan de grondrechten bij toenemende duur van de detentie dan ook steeds meer gewicht dienen te worden toegekend. Bij het bepalen van de grens van hetgeen in dit verband nog wel respectievelijk het meest aanvaardbaar is, zoekt de rechtbank aansluiting bij de in de jurisprudentie en beleid vastgelegde vuistregel ten aanzien van de duur van de maatregel van bewaring als zodanig, inhoudende dat na zes maanden het individuele belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel in beginsel zwaarder weegt dan het algemene belang om hem met het oog op uitzetting vast te houden. De rechtbank ziet in de relatief grote beperkingen van de grondrechten op de Reno aanleiding voor het oordeel dat de duur van het verblijf op de Reno dient te worden begrensd tot maximaal zes maanden. Vanaf dat moment dienen de beperkingen in de eisers toekomende grondrechten, met name het gebrek aan privacy en ruimte, maar tevens het ontbreken van de mogelijkheid tot arbeid en educatie en de beperkte mogelijkheid tot verpozen of bewegen, als disproportionele en daarmee als niet (langer) noodzakelijke beperkingen op grondrechten te worden aangemerkt. Na ommekomst van zes maanden wordt de bewaring aan boord van de Reno derhalve in strijd met artikel 5.4 van het Vb 2000 geacht. De rechtbank overweegt in dit kader dat genoemde beperkingen voor de gedetineerden wellicht beter te verdragen zullen zijn in de wetenschap dat deze eindig zijn als hierboven aangegeven. Anderzijds is een voorhand bekende limitering in tijdsduur niet van dien aard dat dat gegeven in de weg zal staan aan het doel waarvoor de maatregel wordt toegepast. De bewaring zal immers na ommekomst van de termijn van zes maanden niet steeds tot opheffing behoeven te leiden. Ten aanzien van het deinen van de boot oordeelt de rechtbank dat dit geen beperking is van een grondrecht. Bij geobjectiveerde individuele medische problemen als gevolg van –soms optredende–deining zal een vreemdeling overplaatsing kunnen aanvragen. Ten aanzien van eiser sub 1: Naar het oordeel van de rechtbank dient de vertraging in het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit vooralsnog voor rekening en risico van eiser te komen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser persisteert bij de door hem gestelde Iraakse nationaliteit, maar geen pogingen heeft ondernomen deze (gestelde) nationaliteit aan te tonen. Dit klemt te meer nu de Iraakse autoriteiten naar aanleiding van een presentatie van eiser te kennen hebben gegeven dat eiser geen Iraakse burger is en uit het rapport van taalanalyse is gebleken dat eiser van Marokkaanse afkomst is. Niet gebleken is dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat ten behoeve van eiser inmiddels een LP is aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Op grond van het vorenstaande zal het beroep inzake Hussein Raid, geregistreerd onder nummer AWB 05/3107 VRONTN, ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van eiser sub 2: De bewaring duurt thans zes maanden voort. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). In het onderhavige geval doet deze omslag zich later voor. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert, nu niet is gebleken van pogingen van de zijde van eiser om de door hem gestelde identiteit en nationaliteit aan te tonen. Niet is gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat inmiddels een aanvraag tot het verlenen van een LP is ingediend en dat eiser is gehoord ten behoeve van het uitvoeren van een taalanalyse. De rechtbank overweegt ten aanzien van eiser sub 2 voorts het volgende. Eiser is op 17 september 2004 in het kader van zijn bewaring geplaatst op de Reno, hetgeen betekent dat de termijn van zes maanden met ingang van 17 maart 2005 is verstreken. De maatregel is gelet op deze uitspraak vanaf die dag dan ook in beginsel onrechtmatig. De rechtbank ziet, met name gelet op de duur van de maatregel en gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het bijzondere karakter van de beperkingen waar eiser sinds 17 september 2004 onderworpen is geweest, wijziging van de tenuitvoerlegging toe te wijzen. Eiser zal zo spoedig mogelijk, doch met een maximum van twee dagen na verzending van deze uitspraak, dienen te worden overgeplaatst naar een plaats van tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 5.4 van het Vb 2000, in dier voege dat het verblijf in deze plaats een minder beperkend en inperkend karakter moet dragen dan het verblijf op de Reno. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om ten aanzien van eiser sub 2 op grond van artikel 106 van de Vw 2000 een schadevergoeding toe te kennen van € 45,-- voor iedere dag na 16 maart 2005 dat eiser heeft verbleven op de Reno. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser sub 2 in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 05/3107 VRONTN - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af; Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 05/3109 VRONTN - wijst het verzoek om wijziging van de tenuitvoerlegging toe als overwogen in deze uitspraak; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond; - wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe voor iedere dag na 16 maart 2005 dat eiser op de Reno zal hebben verbleven; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 805,-- (zegge: achthonderd en vijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Recourt, voorzitter en mrs. W.J. van Bennekom en K. Engel-Mans, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2005, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier. De griffier is buiten staat te tekenen. Afschrift verzonden op: 22/03/2005 Conc.: MvK Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open