Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0590

Datum uitspraak2005-08-05
Datum gepubliceerd2005-08-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers114698 / KG ZA 05-364
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moeder vordert dat het besluit van de school om haar tweeling uit te schrijven ongedaan gemaakt wordt en als ingetrokken wordt beschouwd. De vordering wordt afgewezen. Het niet horen van de ouders voorafgaand aan het verwijderingsbesluit is een formeel gebrek dat in de bezwaarprocedure kan worden hersteld. Inhoudelijk is voldoende aannemelijk dat de moeder zich ten opzichte van de school zodanig heeft gedragen dat de relatie tussen de moeder en de school onherstelbaar is verstoord en geen sprake meer is van de voor een gezonde ontwikkeling van de tweeling noodzakelijke basis voor samenwerking tussen de moeder en de school. Het besluit kan derhalve in stand blijven.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 114698 / KG ZA 05-364 Vonnis in kort geding van 5 augustus 2005 in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. M.J. Meijer, tegen de stichting [stichting], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde, procureur: mr. G. de Leeuw. Partijen zullen hierna de moeder en de Stichting genoemd worden. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Dit verloop blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van de Stichting. 1.2 Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1 De moeder heeft samen met haar gewezen echtgenoot [vader] (hierna: de vader) het gezag over hun minderjarige tweeling genaamd [X] en [Y] (hierna: de tweeling). De tweeling heeft haar gewone verblijfplaats bij de moeder. De tweeling stond tot 1 augustus 2005 ingeschreven op de [school] (hierna: de school) in [plaats]. Het bestuur (het bevoegd gezag) van de school berust bij (het bestuur van) de Stichting. 2.2 Bij brief van 10 maart 2005 hebben de algemeen directeur van de school, [directeur] (hierna: de directeur), en de adjunct-directeur, [adjunct-directeur], aan de vader het volgende laten weten. “In overleg met de algemeen directeur van de [Stichting] zijn ten aanzien van uw beide kinderen de volgende besluiten genomen: (…) – met ingang van 01-08-2005 zijn uw beide kinderen uitgeschreven op [school]. Mocht u behoefte hebben tot nadere informatie over dit schrijven, dan kunt u contact opnemen met [directeur], te bereiken op [bureau] te [plaats].” 2.3 Bij brief van 15 maart 2005 gericht aan de ouders/verzorgers van [X] en [Y] heeft de directeur het volgende laten weten. “Betreft: verwijdering (…) In aanvulling op onze brief van 10 maart j.l. deel ik u mee, dat het bestuur van de Stichting [stichting] tussen 15 maart 2005 en 1 augustus 2005 op zoek gaat naar een andere onderwijsvorm voor uw kinderen [X] en [Y]. U heeft de mogelijkheid om hiertegen binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar te maken.” 2.4 Bij brief van 11 april 2005 heeft de procureur van de moeder het bestuur van de Stichting onder meer het volgende geschreven. “Voor de goede orde deel ik u overigens formeel mede dat cliënte bezwaar maakt tegen uw aanzegging d.d. 15 maart j.l. op zoek te zullen gaan naar een andere onderwijsvorm voor de kinderen [X] en [Y].” 2.5 Bij brief van 28 april 2005 heeft mr. M.S. Pouw, advocaat van de Bond katholiek primair onderwijs, namens het bestuur van de Stichting aan de procureur van de moeder onder meer het volgende geschreven. “Uw bezwaar vat het bestuur op als een bezwaar tegen het besluit tot verwijdering. Graag ontvangt het bestuur de gronden van het bezwaar, zodat het bestuur het bezwaarschrift in behandeling kan nemen.” 2.6 Aan de kant van de moeder zijn nadien geen gronden van het bezwaar ingediend. 2.7 Per e-mail van 19 april 2005 heeft basisschool [B] te [plaats] aan de school bevestigd dat de tweeling per 1 augustus 2005 bij haar geplaatst kan worden. 2.8 In de “Schoolgids” van de school wordt onder 10.10, voor zover ten deze van belang, het volgende vermeld. “(…) Ook wangedrag van ouders van een leerling kan een reden zijn voor schorsing of verwijdering. Het niet opvolgen van een dwingend advies kan leiden tot een vertrouwensbreuk tussen school en ouders. Dit kan de oorzaak zijn van een weloverwogen scheiding der wegen. Immers, als er geen vertrouwen is bij de door ouders aan de school gedelegeerde opvoedingstaak, is er geen sprake meer van een noodzakelijke basis voor samenwerking, met het oog op een gezonde ontwikkeling van het kind. (…) Verwijdering van een leerling zal alleen in het uiterste geval toegepast worden. Er is dan sprake van ernstig wangedrag, ernstige verstoring van de rust of veiligheid op school en een onherstelbaar verstoorde relatie tussen leerling (en/of ouders) en school. Ook voor deze procedure geldt dat eerst de betrokken leerkracht en de ouders gehoord worden. De verwijdering wordt gemeld aan de leerplichtambtenaar en er wordt voor gezorgd dat een andere school bereid is de verwijderde leerling toe te laten. Ook de inspectie wordt in kennis gesteld van de verwijdering van de betreffende leerling. Voor de duidelijkheid: verwijdering is een eenzijdige handeling, waarvoor geen toestemming van de ouders nodig is.” 3. Het geschil 3.1 De moeder vordert - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting zal veroordelen om binnen 48 uur na dit vonnis de moeder deugdelijk te informeren dat van de uitschrijving van de tweeling per 1 augustus 2005 geen sprake meer is en als ingetrokken beschouwd moet worden, op straffe van verbeurte van een niet voor matiging vatbare boete [de voorzieningenrechter leest: dwangsom] van € 250,00 per dag dat de Stichting hiermede in overtreding is, zulks met veroordeling van de Stichting in de kosten van dit geding. 3.2 De moeder legt aan haar vordering ten grondslag dat het besluit tot uitschrijving formeel onjuist is, nu dit is genomen zonder dat eerst de ouders daarover gehoord zijn. Deze gang van zaken is in strijd met de schoolregels. Reeds om die reden kan het besluit niet in stand blijven. Voorts stelt de moeder zich op het standpunt dat het besluit inhoudelijk niet deugt. Door de kinderen van de school te verwijderen, handelt de school niet in het belang van de kinderen. Zij hebben immers rust en continuïteit nodig. Daarnaast dient de school de hand in eigen boezem te steken. De school is immers ook zelf verantwoordelijk voor een aantal incidenten en kan de verantwoordelijkheid voor de verstoorde verhouding tussen haar en de moeder niet volledig op de moeder afschuiven. Overigens heeft de moeder spijt betuigd van haar optreden, aldus nog steeds de moeder. 3.3 De Stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1 De school is een bijzondere school als genoemd in de Wet op het primair onderwijs. Onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, overweegt de voorzieningenrechter dat in artikel 63 lid 2 en 3 van deze wet ten aanzien van beslissingen inzake verwijdering van leerlingen van bijzondere scholen en de bezwaarprocedure, voor zover ten deze van belang, het volgende is bepaald. “2. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school (…) een leerling verwijdert, deelt het de beslissing daartoe, schriftelijk en met redenen omkleed, mede door toezending of uitreiking aan de ouders. Daarbij wordt tevens de inhoud van het bepaalde in het derde lid, eerste volzin, vermeld. Voordat het bevoegd gezag van een bijzondere school op grond van dat artikellid beslist tot verwijdering van een leerling, hoort het de ouders van de leerling, onverminderd het bepaalde in dat artikellid. (…).” “3. Binnen 6 weken na de mededeling bedoeld in het tweede lid, kunnen de ouders bij het bevoegd gezag schriftelijk hun bezwaren kenbaar maken tegen de beslissing. Het bevoegd gezag beslist binnen 4 weken na ontvangst van de bezwaren. Alvorens te beslissen hoort het bevoegd gezag de ouders.” 4.2 Bij het nemen van het besluit tot verwijdering van de tweeling heeft de school de ten deze geldende regels, zoals voorgeschreven in artikel 63 van de Wet op het primair onderwijs, maar ook haar eigen regels, zoals vermeld onder 10.10 van de schoolgids, niet in acht genomen. De school heeft immers nagelaten de ouders te horen voordat zij besloot tot verwijdering van de tweeling. Het verweer van de Stichting dat de school de moeder herhaaldelijk heeft gewaarschuwd dat haar gedrag ertoe zou leiden dat de kinderen van school zouden worden gestuurd en dat de moeder bekend was met het verwijderingsbeleid van de school, ontslaat de Stichting niet van haar hoorplicht. Naar analogie van de dienaangaande in het bestuursrecht heersende opvatting, moet echter worden aangenomen dat indien de ouders van een leerling voorafgaand een besluit tot verwijdering van de leerling ten onrechte niet zijn gehoord, dit gebrek in beginsel in de bezwaarprocedure kan worden hersteld. Vastgesteld moet worden dat die bezwaarprocedure in het onderhavige geval nog gaande is. Dat (het bestuur van) de Stichting, als het ten deze bevoegd gezag, niet binnen vier weken na ontvangst van de bezwaren heeft beslist, kan de Stichting niet worden aangerekend, nu van de kant van de moeder nog immer niet is voldaan aan het namens het bestuur van de Stichting bij brief van 28 april 2005 aan de procureur van de moeder gedaan verzoek de gronden van het bezwaar te verstrekken. 4.3 Op grond van het hiervoor overwogene moet derhalve geoordeeld worden dat het niet horen van de ouders voorafgaand aan het besluit tot verwijdering van de tweeling (verder ook te noemen: het verwijderingsbesluit) er niet toe zal leiden dat dat besluit in de bezwaarprocedure of in een bodemprocedure geen stand zal houden. Dat geldt ook voor de verdere formele gebreken die prima vista aan het verwijderingsbesluit kleven, maar door de moeder in dit geding niet aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd. 4.4 Bij de waardering van de feiten en omstandigheden die tot het verwijderingsbesluit hebben geleid, heeft de Stichting een eigen vrijheid die de voorzieningenrechter slechts marginaal kan toetsen. Volgens de Stichting is evident dat het gedrag van de moeder heeft geleid tot een onherstelbaar verstoorde relatie tussen haar en de school, zoals bedoeld in 10.10 van de schoolregels. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt. Marginaal getoetst is voldoende aannemelijk dat de moeder zich ten opzichte van de school op zodanige wijze heeft gedragen dat de relatie tussen de moeder en de school onherstelbaar is verstoord en geen sprake meer is van de met het oog op een gezonde ontwikkeling van de tweeling noodzakelijke basis voor samenwerking tussen de moeder en de school. Daarvoor zijn onder meer de navolgende incidenten redengevend. 4.5 In februari 2001 heeft een leerkracht de tweeling eerder naar huis gestuurd zonder begeleiding. In reactie daarop is de moeder boos en overstuur naar de school gekomen en heeft zo hard geschreeuwd tegen de betreffende leerkracht, dat de directeur van de school heeft moeten ingrijpen. Op 8 december 2004 heeft op de school een heftige woordenwisseling plaatsgevonden tussen de moeder en de heer [S], de toenmalige leerkracht van [X]. Daarbij heeft de moeder zich in dusdanige bewoordingen uitgelaten jegens de heer [S] dat deze zich genoodzaakt zag bij de politie aangifte te doen van bedreiging. Bij brief van 28 mei 2005 heeft de officier van justitie de moeder laten weten de zaak te seponeren en haar niet te vervolgen wegens gebrek aan bewijs. Op 10 januari 2005 heeft de Stichting de moeder meegedeeld dat het haar met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd verboden is de panden van de school te betreden. Tevens heeft de Stichting de moeder en de vader meegedeeld dat overleg met betrekking tot de tweeling met onmiddellijke ingang, indien noodzakelijk, alleen en uitsluitend gevoerd zal worden met de vader en dat overtreding van het perceelverbod terstond aan de politie zal worden gerapporteerd en zal leiden tot een aanklacht wegens lokaalvredebreuk. Na dit gesprek heeft de moeder [Y] uit zijn klas gehaald en hem mee naar huis genomen. [X] was reeds ziek thuis. Per brief van 17 januari 2005 heeft de moeder de school schriftelijk meegedeeld dat de tweeling met ingang van 10 januari 2005 ziek thuis is. Vervolgens heeft de leerplichtambtenaar de moeder en de vader op 18 januari 2005 verzocht om op het politiebureau uitleg te komen geven over de reden van de afwezigheid van de tweeling op school. De moeder was niet bereid deze uitleg te komen geven, waarop de leerplichtambtenaar haar schriftelijk heeft meegedeeld te overwegen een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling vanwege een dreigende belemmering van de onderwijsontwikkeling van de tweeling. [X] zat tot haar overplaatsing naar groep 4b op 14 maart 2005 in groep 4a bij mevrouw Lith, met wie [X] het volgens de moeder niet goed kan vinden. Toen [X] op enig moment ziek was, heeft de moeder haar thuisgehouden maar haar wel naar de gymles van de vakleerkracht gebracht en haar daarna weer opgehaald. De moeder heeft daarvoor als reden gegeven dat [X] de gewone lessen niet wilde volgen omdat ze in paniek raakte bij de gedachte om terug te moeten naar mevrouw [L]. In een schrijven van de moeder dat als productie 11 bij de dagvaarding is gevoegd, deelt de moeder mede dat zij na de zomervakantie aangifte zal doen tegen mevrouw [L]. Op 8 juli van dit jaar heeft de jaarlijkse schoolreis plaatsgevonden. De tweeling is niet meegegaan omdat de moeder daarvoor niet betaald had, maar werd op deze dag wel op school verwacht voor het volgen van lessen. De moeder heeft de tweeling echter thuis gehouden. Naar haar zeggen was [Y] ziek en wilde [X] niet mee op schoolreis omdat ze dan met mevrouw [L] in een bus moest zitten. 4.6 De vraag of de school medeschuld heeft, zoals door de moeder gesteld, kan in het midden blijven, nu in ieder geval aannemelijk is geworden dat vanwege de vele incidenten tussen de moeder en de school - waarvan het vorenstaande, naar de voorzieningenrechter ter zitting duidelijk is geworden, nog maar een deel is - in ieder geval tot een ernstig verstoorde relatie tussen de moeder en de school hebben geleid. Voorts is aannemelijk geworden dat ondanks vele gesprekken tussen enerzijds schoolbestuur, individuele leerkrachten, de leerplichtambtenaar en de wijkagent enerzijds en anderzijds de moeder geen verbetering in de situatie bereikt is kunnen worden. Ook de bestuurlijke perikelen waarmee de school tot voor kort te kampen heeft gehad, kunnen er niet toe leiden dat de tussen de moeder en de school bestaande onwerkbare situatie maar zonder gevolgen moet blijven. 4.7 Bij zijn oordeel betrekt de voorzieningenrechter voorts dat de Stichting er voor heeft gezorgd dat de tweeling met ingang van het komende schooljaar naar een andere school in de buurt van de woning van de moeder en de kinderen kan. 4.8 Op grond van het hiervoor overwogene moet, voorlopig geoordeeld en marginaal getoetst, worden geconcludeerd dat de door de Stichting aangevoerde redenen om de tweeling van de school te verwijderen het besluit tot verwijdering kunnen dragen en niet gezegd kan worden dat de Stichting in redelijkheid niet tot haar beslissing heeft kunnen komen. De vordering zal dan ook worden afgewezen. Mede gezien het feit dat de tweeling met ingang van het komende schooljaar naar een andere basisschool in de buurt kan, kan ook een belangenafweging niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 De moeder zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op: - vast recht € 244,00 - salaris procureur 408,00 totaal € 1.060,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter: 5.1 Weigert de gevraagde voorziening. 5.2 Veroordeelt de moeder in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1060,00. 5.3 Verklaart vorenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2005.?