Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4467

Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200021705
Statusgepubliceerd


Indicatie

Economische zaak, milieu, beschadigen in de zin van art 350 Sr, gekwalificeerde stroperij, strafmotivering, voorwaardelijke stillegging van de onderneming van de verdachte Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde Met het uitrijden van - naar uit de bewijsmiddelen, bezien in het licht van Bijlage II behorende bij het Besluit gebruik meststoffen, blijkt: niet emissiearm aangewende - dierlijke meststoffen op grasland en bouwland wordt dat land naar het oordeel van het hof beschadigd in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien door een dergelijk gebruik van dierlijke meststoffen de bodem wordt verontreinigd dan wel aangetast. Strafmotivering De verdachte heeft opzettelijk dierlijke meststoffen niet emissiearm aangewend en daarbij schade toegebracht aan een perceel grasland van Natuurmonumenten. Voorts eigende verdachte zich aan Natuurmonumenten toebehorende gerst toe met behulp van een combine. Ook reed de verdachte dierlijke meststoffen niet emissiearm uit op een perceel bouwland van Natuurmonumenten en beschadigde dientengevolge dat met plantuien ingezaaide bouwland. De verdachte hield hierbij enkel rekening met zijn eigen belang en maakte daarbij grove inbreuk op de eigendommen van een ander. Daarnaast heeft verdachte zonder daartoe verleende vergunning bedrijfsafvalstoffen in zijn bedrijf gehad. Daardoor heeft hij het milieu in gevaar gebracht. Tevens heeft hij daarmee oneerlijke concurrentie aangedaan aan ondernemers die kosten hebben gemaakt om zich wel aan de vergunningsvoorschriften te houden. Teneinde de verdachte in te scherpen dat hij zich dient te conformeren met de in Nederland gestelde bepalingen, acht het hof een gevangenisstraf op zijn plaats, alsmede het opleggen van een geldboete. Daarnaast zal, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, als stok achter de deur, voorwaardelijk de bijkomende straf van de stillegging van de onderneming worden opgelegd.


Uitspraak

Rolnummer: 22-000217-05 Parketnummer(s): 12-015325-04, 12-008035-04, 12-007631-04 en 12-039568-04 Ad informandum: 12-007631-04 Datum uitspraak: 14 oktober 2005 VERSTEK Gerechtshof te 's-Gravenhage economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Middelburg van 5 januari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 september 2005. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën in dit arrest zijn gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte van het onder 6 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een onvoorwaardelijke geldboete van EUR 5.000,-, subsidiair vijftig dagen hechtenis en een voorwaardelijke geldboete van EUR 20.000,- subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis met een proeftijd van één jaar. Tenslotte is de bijkomende straf van stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd één jaar. De bij de voorwaardelijke straffen gestelde bijzondere voorwaarde is nader in het vonnis omschreven. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 6 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde Met het uitrijden van - naar uit de bewijsmiddelen, bezien in het licht van Bijlage II behorende bij het Besluit gebruik meststoffen, blijkt: niet emissiearm aangewende - dierlijke meststoffen op grasland en bouwland wordt dat land naar het oordeel van het hof beschadigd in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien door een dergelijk gebruik van dierlijke meststoffen de bodem wordt verontreinigd dan wel aangetast. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: 1. Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming. 2. Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen. 3. Stroperij gepleegd met behulp van wagens. 4. Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming. 5. Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen. 6. Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van EUR 5.000,-, subsidiair honderd dagen hechtenis, als ook tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 20.000,-, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft hij als bijkomende straf de stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar gevorderd. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft opzettelijk dierlijke meststoffen niet emissiearm aangewend en daarbij schade toegebracht aan een perceel grasland van Natuurmonumenten. Voorts eigende verdachte zich aan Natuurmonumenten toebehorende gerst toe met behulp van een combine. Ook reed de verdachte dierlijke meststoffen niet emissiearm uit op een perceel bouwland van Natuurmonumenten en beschadigde dientengevolge dat met plantuien ingezaaide bouwland. De verdachte hield hierbij enkel rekening met zijn eigen belang en maakte daarbij grove inbreuk op de eigendommen van een ander. Daarnaast heeft verdachte zonder daartoe verleende vergunning bedrijfsafvalstoffen in zijn bedrijf gehad. Daardoor heeft hij het milieu in gevaar gebracht. Tevens heeft hij daarmee oneerlijke concurrentie aangedaan aan ondernemers die kosten hebben gemaakt om zich wel aan de vergunningsvoorschriften te houden. Bij het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden, dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan andere, niet tenlastegelegde feiten. Die feiten zijn door het openbaar ministerie onder parketnummer 12-007631-04 bij deze strafzaak gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf. Gebleken is dat het openbaar ministerie bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding aan de verdachte heeft medegedeeld dat deze feiten met dat doel ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht. Het hof heeft op deze feiten acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij het ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van die feiten niet afzonderlijk zal worden vervolgd. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 september 2005, vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van milieudelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden op de ingeslagen weg voort te gaan. Teneinde de verdachte in te scherpen dat hij zich dient te conformeren met de in Nederland gestelde bepalingen, acht het hof een gevangenisstraf op zijn plaats, alsmede het opleggen van een geldboete. Daarnaast zal, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, als stok achter de deur, voorwaardelijk de bijkomende straf van de stillegging van de onderneming worden opgelegd. Bij het opleggen van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Voor zover de op te leggen straffen als zwaarder dienen te worden gezien dan door de advocaat-generaal is gevorderd, komen naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straffen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57, 63, 314, 315 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a(oud), 2(oud), 6(oud) en 7 van de Wet op de economische delicten, artikel 7 van de Wet bodembescherming juncto artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen en artikel 8.1 van de Wet milieubeheer juncto Bijlage 1, categorie 28, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (oud). BESLISSING (bij verstek) Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) dagen. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Veroordeelt de verdachte voorts tot het betalen van een geldboete van EUR 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 150 (honderdvijftig) dagen. Beveelt tenslotte de stillegging van de onderneming van de verdachte waarin het economisch delict is gepleegd voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt, dat deze bijkomende straf van stillegging van de onderneming van de verdachte niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is gewezen door mrs. J. Silvis, A.L.J. van Strien en L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. B.P.L. de Vries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2005.