Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0561

Datum uitspraak2006-01-20
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 05/4370
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

IBVR art 26 en WVW artikel 11 lid 3 Weigering vernieuwing rijbewijs aan iemand, die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt, is niet in strijd met art.26 IVPR. Anders dan bij vervanging van een rijbewijs bouwt betrokkene bij het opnieuw aanvragen opnieuw een rechtspositie op. Voorzover een weigering als deze zich al leent voor het treffen van een voorlopige voorziening wordt het verzoek hiertoe afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 05/4370 VV Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2006 inzake [verzoeker], te Eindhoven, verzoeker, [gemachtigde], tegen de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder, [gemachtigde]. Procesverloop Bij besluit van 25 oktober 2005, verzonden 27 oktober 2005, heeft het hoofd van de dienst Algemene en Publiekszaken van de gemeente Eindhoven namens verweerder geweigerd aan verzoeker op diens verzoek een rijbewijs te verstrekken. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 november 2005, ontvangen 30 november 2005, bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 december 2005, ontvangen 15 december 2005, heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij schrijven van 26 december 2005 heeft verzoeker de spoedeisendheid van zijn verzoek nader toegelicht. Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 12 januari 2006 waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoodigen door de gemachtigde, werkzaam bij de gemeente Eindhoven. Tevens is namens verweerder verschenen [gemachtigde], eveneens werkzaam bij de gemeente. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening als hier bedoeld moet worden beoordeeld of het nadeel, dat verzoekers zullen ondervinden als gevolg van de uitvoering van het bestreden besluit onevenredig is in verhouding met de met dit besluit te dienen belangen. Veelal zal eerst aanleiding zijn een voorziening te treffen indien, op grond van de beschikbare gegevens, moet worden geoordeeld dat er gerede twijfel bestaat of het in hoofdzaak bestreden besluit in stand kan blijven. Voor zover toetsing aan het in artikel 8:81 van de Awb neerge-legde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor het geschil in de bodemprocedure. 3. De voorzieningenrechter zal beoordelen of er aanleiding bestaat verweerders besluit van 25 oktober 2005 tot weigering van afgifte van een rijbewijs te schorsen totdat hierover in bezwaar is beslist. 4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 111 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs slechts wordt afgegeven aan diegenen die voldoen aan de in dat artikel gestelde eisen. Eén van de eisen is dat aan degene die vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet, en geen onderdaan van een Lidstaat van de Europese Gemeenschappen, slechts een rijbewijs wordt afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft. Uit de vreemdelingenadministratie blijkt dat verzoeker met een verblijfscode 98 (geen verblijfstitel (meer)) staat vermeld. Personen met deze verblijfscode worden geacht niet rechtmatig in Nederland te verblijven en kunnen dus geen rijbewijs krijgen. 5. Verzoeker daarentegen stelt dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 maart 1999 nr. H01.98.1981, het hoogst onwaarschijnlijk is dat de uiteindelijke beslissing zal inhouden dat verweerder terecht aan verzoeker de vernieuwing van zijn rijbewijs heeft geweigerd. De weigering om een rijbewijs te verstrekken is in strijd met artikel 26 van het IVBPR. Aan verzoeker is reeds op 1 december 1995 een rijbewijs verstrekt, dat zijn geldigheid pas verliest in 2026. Door het ontbreken van een rijbewijs wordt verzoeker enorm beperkt in zijn bewegings-vrijheid. Juist gezien zijn illegale status kan hij het gebruik van zijn auto niet missen. Zijn vrouw staat onder psychiatrische behandeling en is suïcidaal, waarbij ze reeds tweemaal met spoed is opgenomen in een ziekenhuis en waarbij verzoeker haar naar het ziekenhuis heeft gebracht. 6. Het wettelijk kader is als volgt. Artikel 111 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover in casu van belang, als volgt: 1. Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die: (..). 2. (..). 3. Aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. (..). Artikel 122, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt: behoudens artikel 123 is een rijbewijs, afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van 60 jaren nog niet heeft bereikt, geldig voor de duur van tien achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de dag van afgifte; Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVPR) luidt als volgt: Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescher-ming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status. 7. De voorzieningenrechter overweegt, daargelaten of er in casu sprake is van een spoedeisend belang en/of het verzoek tot weigering zich leent voor een voorlopige voorziening, als volgt. 8. Bij de gedingstukken bevindt zich een afschrift van een door de burgemeester van 's-Hertogenbosch op 13 april 2000 aan verzoeker afgegeven rijbewijs met een geldigheidsduur vanaf 1 december 1995 tot 1 december 2005. Ter zitting is desgevraagd door verweerders gemachtigde en de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat het in casu gaat om de verlenging van de geldigheidsduur van verzoekers rijbewijs, welk rijbewijs verzoeker -zoals ter zitting is geconstateerd- nog steeds in zijn bezit heeft, ware het dat de voormelde geldigheidsduur hiervan inmiddels is verlopen. Verzoeker heeft weliswaar in het verleden zijn rijbewijs bij een brand verloren maar het rijbewijs is opnieuw afgegeven, waarbij de geldigheidsduur van het verloren gegane rijbewijs is aangehouden bij de verstrekken van het (thans) verlopen rijbewijs. 9. De voorzieningenrechter stelt derhalve vast dat het in casu de verlenging van de geldigheid van een rijbewijs betreft (en derhalve niet de vervanging van bijvoorbeeld een verloren gegaan rijbewijs). Gelet op voormeld artikel 122, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is de geldigheids-duur van een rijbewijs in casu 10 jaar. 10. Niet in geschil is dat verzoeker (afkomstig uit Armenië) geen onderdaan is van een Lidstaat van de Europese Gemeenschappen. Tevens beschikt verzoeker niet over een geldige verblijfstitel. Aldus heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rechtmatig verblijf in Nederland. Mitsdien is (formeel) niet voldaan aan het bepaalde in artikel 111 van de Wegenverkeerswet 1994. 11. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder (desondanks) op goede gronden heeft besloten te weigeren de geldigheidsduur van dit rijbewijs te vernieuwen (en of aldus geen sprake is van strijd met artikel 26 IVPR) is van belang de doelstelling van dit artikel in aanmerking te nemen. Op de voet van artikel 111, derde lid, van de Wegenverkeerswet wordt de aanvrager van een rijbewijs die vreemdeling is en geen onderdaan van een lidstaat van de EG en niet met toestemming van het bevoegd gezag rechtmatig in Nederland verblijft, weliswaar anders behandeld dan andere aanvragers die wel rechtmatig in Nederland verblijven maar is in de doelstelling van de wet, inhoudende dat alleen zij die rechtmatig in Nederland verblijven de gelegenheid hebben hier een rechtspositie op te bouwen een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid gelegen. Het met het maken van het onderscheid gediende doel wordt gediend met de in geding zijnde weigering. De afgifte van het nieuwe rijbewijs zou immers tot gevolg hebben dat verzoeker, in strijd met het oogmerk van artikel 111, derde lid, van de Wet, in Nederland een rechtspositie opbouwt. Dat verzoeker gedurende 10 jaar in het bezit is geweest van een rijbewijs doet hieraan niet af. De geldigheidsduur van het oude rijbewijs was (bijna) verstreken en verzoeker diende opnieuw een rijbewijs aan te vragen, bij verkrijging waarvan hij opnieuw een rechtspositie opbouwt. Dit zou slechts anders zijn indien het zou gaan om de vermissing van een rijbewijs dat zijn geldigheid nog niet had verloren (waarop de door verzoeker vermelde uitspraak van de Afdeling uit 1999 ziet). Alsdan is geen sprake van het opnieuw opbouwen van een rechts-positie. Daarvan is in casu echter geen sprake. De voorzieningenrechter is aldus van oordeel dat de toepassing die verweerder aan artikel 111, derde lid, van de Wegenverkeerswet heeft gegeven, niet in strijd is met het in artikel 26 IVPR neergelegd discriminatieverbod. Voor deze opvatting meent de voorzieningenrechter ook steun te vinden in de uitspraken van de Afdeling met de nummers LJN: AN6354 en AE4313. 12. Gelet op het vorenoverwogene dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat het besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Mitsdien zal het verzoek tot het treffen van een voor-lopige voorziening worden afgewezen. 13. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 14. Mitsdien wordt beslist als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter, wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2006. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschriften verzonden: 1 AWB 05/4370 VV 4 uitspraak