Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1016

Datum uitspraak2005-11-30
Datum gepubliceerd2006-02-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers129067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheidsincident


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 129067 / HA ZA 05-1272 Vonnis in incident van 30 november 2005 in de zaak van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur mr. J.C.N.B. Kaal, advocaat mr. R.J. van Galen te Amsterdam, tegen 1. de vennootschap naar buitenlands recht ROSENBAUER INTERNATIONAL A.G., gevestigd te Leonding, Oostenrijk 2. [gedaagde sub 2], wonende te Gramastetten, Oostenrijk gedaagden, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. C.M. Harmsen te Amsterdam, 3. de vennootschap naar buitenlands recht FIRE TECHNICS N.V., gevestigd te Bredene, België gedaagde, eiseres in het incident, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat D.D.M. Xanthopoulos te Arnhem. Partijen zullen hierna de Bank, Rosenbauer AG, [gedaagde sub 2] en Fire Technics genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding en de daarin genoemde bij akte overgelegde producties; - de conclusie van antwoord van Rosenbauer AG en [gedaagde sub 2]; - de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van Fire Technics; - de incidentele conclusie van antwoord. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. Het geschil in de hoofdzaak De Bank vordert in de hoofdzaak om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: I. Rosenbauer AG en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Bank van EUR 2.160.252,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2003 tot aan de dag van betaling; II. Fire Technics en Rosenbauer AG hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Bank van EUR 1.081.802,80 te vermeerderen met de wettelijke rente, ten aanzien van Fire Technics vanaf 2 maart 2001 en ten aanzien van Rosenbauer AG vanaf 14 juni 2000, in beide gevallen tot aan de dag van betaling; III. Fire Technics te veroordelen tot betaling aan de Bank van EUR 379.746,88 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2001 tot aan de dag van betaling; IV. gedaagden te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten gemaakt in verband met de vertaling van exploot van dagvaarding in Oostenrijk en België. (verder respectievelijk te noemen vordering I, II, III en IV) Door Rosenbauer AG en [gedaagde sub 2] is in hun conclusie van antwoord verweer gevoerd tegen de tegen hen gerichte vorderingen van de Bank. Ten grondslag van de vorderingen op Fire Technics (vordering II en III) voert de Bank kort gezegd het volgende aan: Ten aanzien van vordering II: - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rosenbauer B.V. was een producent van brandweerauto’s; - Rosenbauer AG was eigenaar van Rosenbauer B.V. en stond (totdat er een management buy-out plaats vond) eveneens in groepsverhouding tot Fire Technics; - Rosenbauer B.V. heeft voertuigen aan Fire Technics geleverd; deze voertuigen zijn slechts gedeeltelijk betaald; - Rosenbauer B.V. had een vordering op Fire Technics ad NLG 2.644.055,57; deze heeft zij verpand heeft aan de Bank; Fire Technics was op de hoogte van deze verpanding; - Fire Technics heeft Rosenbauer B.V. op 14 juni 2000 bij faxbrief bericht dat zij een vordering van Rosenbauer AG op Rosenbauer B.V. van NLG 2.383.979,87 heeft overgenomen; - Rosenbauer B.V. is op 26 juni 2000 failliet verklaard door de rechtbank te Arnhem; - Fire Technics heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bevoegd was haar schuld aan Rosenbauer B.V. te verrekenen met de door haar overgenomen vordering van Rosenbauer AG op Rosenbauer B.V. en heeft de Bank slechts het verschil tussen de beide vorderingen, ad NLG 260.075,70, betaald; - het standpunt van Fire Technics dat zij kon verrekenen was onjuist omdat op het tijdstip van de cessie van de vordering van Rosenbauer AG op Rosenbauer B.V. zowel Rosenbauer AG als Fire Technics er van op de hoogte waren dat het faillissement van Rosenbauer B.V. onver-mij-delijk was. Fire Technics heeft daarom niet te goeder trouw heeft gehandeld in de zin van artikel 54 van de Faillissementswet. - Fire Technics is daarom aan de Bank een bedrag van NLG 2.383.979,87 (= EUR 1.081.802,80) verschuldigd; Na ingebrekestelling door de bank bij brief van 21 februari 2001 is Fire Technics op 2 maart 2001 in verzuim gekomen; Ten aanzien van vordering III: - kort voor het faillissement van Rosenbauer B.V. hebben Rosenbauer AG en Fire Technics een aantal door Rosenbauer B.V. voor Fire Technics gebouwde brandweervoertuigen - die nog niet (geheel) gereed waren – vanaf Rosenbauer B.V. te Hedel naar Fire Technics in België doen overbrengen; deze voertuigen waren verpand aan de Bank; - op 30 juni 2000 heeft de curator in het faillissement van Rosenbauer B.V. Fire Technics facturen gestuurd voor het bouwen en opleveren van deze voertuigen ten bedrage van in totaal NLG 2.073.533,--; deze vorderingen zijn eveneens verpand aan de Bank; - van dit bedrag is NLG 1.237.447,80 betaald zodat resteert een vordering ter grootte van NLG 836.085,20 (= EUR 379.746,88); de Bank vordert de betaling hiervan; - subsidiair stelt de Bank dat Rosenbauer AG en Fire Technics door het doen overbrengen van de brandweervoertuigen naar België deze hebben onttrokken aan het pandrecht van de Bank en dat zij daarmee onrecht-matig hebben gehandeld jegens de Bank, waardoor schade is ontstaan, ter grootte van het niet betaalde deel van de verpande vordering. Het geschil in het incident Voor alle weren heeft Fire Technics bij incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vorderingen van de Bank kennis te nemen. De Bank voert verweer. Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De beoordeling in het incident De rechtbank stelt voorop dat Rosenbauer AG en [gedaagde sub 2] zijn verschenen voor deze rechtbank zonder haar bevoegdheid te betwisten. De rechtbank is daarom op grond van artikel 24 van de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie (verder te noemen EEX-Vo.) bevoegd kennis te nemen van de tegen deze partijen ingestelde vorderingen.Ter beoordeling in het incident ligt enkel de vraag of de rechtbank bevoegd is te oordelen over vorderingen II, III (en IV), voor zover gericht tegen Fire Technics. Deze vraag dient, aangezien de Bank gevestigd is in Nederland en Fire Technics in België, eveneens beoordeeld te worden aan de hand van de EEX-Vo. Geen punt van geschil is daarbij dat, gelet op de plaats van vestiging van Fire Technics, de bevoegdheid van deze rechtbank niet gebaseerd kan worden op de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo. Beoordeeld dient daarom te worden of Fire Technics opgeroepen kan worden voor de Nederlandse rechtbank krachtens de in afdeling 2 tot en met 7 van de EEX-Vo gegeven alternatieve bevoegdheidsregels. De Bank heeft aangevoerd dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor de vorde-ringen II en III gebaseerd kan worden op hetzij artikel 5 hetzij artikel 6 EEX-Vo terwijl zij ten aanzien van vordering III nog heeft aangevoerd dat er een forumkeuzebeding gold. De rechtbank stelt allereerst vast dat de stelling van de Bank, dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van vordering II en III tegen Fire Technics (mede) gegrond kan worden op artikel 6 EEX-Vo., niet opgaat. De Bank heeft aangevoerd dat 6 EEX-Vo toepasselijk is omdat die vorderingen II en III een zo nauwe band hebben met haar vorderingen tegen Rosenbauer AG en [gedaagde sub 2] dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling van al die vorderingen voor de rechtbank te Arnhem. Artikel 6 eerste lid EEX-Vo bepaalt echter dat, indien er meer dan één verweerder is en indien aan de voorwaarde is voldaan dat tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling, een persoon ook opgeroepen kan worden voor het gerecht van de woonplaats van een hunner. Dit betekent dus dat, indien inderdaad uitgegaan zou kunnen worden van een nauwe band tussen de verschillende vorderingen als bedoeld in artikel 6 eerste lid EEX-Vo, Fire Technics ook opgeroepen zou kunnen worden voor de gerechten van de respectieve woon- en vestigings-plaatsen van [gedaagde sub 2] en Rosenbauer AG, te weten Gramastetten en Leonding. Deze plaatsen zijn beide gelegen in Oostenrijk zodat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter daarmee niet gegeven is. Daaraan doet niet af dat de recht-bank, zoals overwogen, op grond van artikel 24 EEX-Vo wel bevoegd is kennis te nemen van de tegen deze partijen ingestelde vorderingen. Voorts dient beoordeeld te worden of de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vorderingen II en III gestoeld kan worden op de bepalingen van artikel 5 EEX-Vo. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient voor beide vorderingen (afzonderlijk) beoordeeld te worden wat daarvan de grondslag is. Ten aanzien van vordering II Vordering II, zo maakt de rechtbank op uit wat de Bank in de hoofdzaak ter ondersteuning van die vordering heeft aangevoerd, komt er op neer dat de Bank vordert dat Fire Technics (het nog niet voldane deel van) de aan de Bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. voldoet, welke vordering Fire Technics volgens de Bank niet mocht verrekenen met de aan Fire Technics gecedeerde vordering van Rosenbauer AG op Rosenbauer B.V. De basis van vordering II is dan ook de voornoemde aan de Bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics, zodat voor de vraag welk gerecht op basis van artikel 5 EEX-Vo bevoegd is centraal staat wat de grondslag was van die vordering. De door de Bank in de dagvaarding aangevoerde feiten en omstandigheden lijken er op te wijzen dat de vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics voortvloeit uit (een) tussen die partijen gesloten overeenkomst(en) tot de koop van (brandweer--)voertuigen. Hierover is door de Bank en Fire Technics echter zo weinig aangevoerd dat dit op basis van hetgeen thans naar voren is gebracht niet met zekerheid kan worden vastgesteld, laat staan dat vastgesteld kan worden waar die voertuigen krachtens die overeenkomst(en) geleverd zijn of hadden moeten worden of wat overigens over de plaats van uitvoering van die overeenkomst is afgesproken. Aangezien artikel 5 eerste lid EEX-Vo de bevoegdheid van een rechtbank ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst koppelt aan de plaats van uitvoering van die overeenkomst en bij koopovereenkomsten met betrekking tot roerende zaken aan de plaats waar geleverd is of moest worden, heeft de rechtbank deze informatie nodig om te kunnen beoordelen of zij op grond van dat artikel bevoegd is van deze zaak te kennis te nemen. De rechtbank zal de Bank en vervolgens Fire Technics in de gelegenheid stellen daarover bij akte meer informatie te verstrekken Door de Bank is in haar conclusie van antwoord in het incident nog aangevoerd (kort weergegeven) dat de verrekening door Fire Technics, omdat die niet te goeder trouw gedaan zou zijn, een onrechtmatige daad van Rosenbauer AG en Fire Technics opleverde en dat haar vordering daarom gezien moet worden als een vordering tot schadevergoeding, ter grootte van de aan de Bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics, vanwege het tengevolge van die “onrechtmatige verrekening” tenietgaan van die verpande vordering. De rechtbank is van oordeel dat ook in deze zienswijze - wat daarvan ook zij – de meergenoemde aan de Bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics de feitelijke basis van de vordering van de Bank is (waarbij opnieuw beoordeeld moet worden of die vordering wel of niet door verrekening te niet is gegaan) zodat ook in dat geval eerst de in R.O. 4.5 gestelde vragen beantwoord moeten worden. De rechtbank gaat derhalve - vooralsnog - voorbij aan de eveneens in de incidentele conclusie aangevoerde stelling dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld dient te worden op basis van artikel 5 derde lid EEX-Vo. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen volgt dat het begrip “verbintenis uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5 derde lid EEX-Vo verdragsautonoom dient te worden uitgelegd en dat dit begrip aldus dient te worden begrepen dat daaronder elke rechtsvordering valt die a) beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die b) geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5 lid 1 EEX-Vo. Gelet op het voornoemde nauwe verband tussen de door de Bank gestelde “onrechtmatige verrekening” en de meergenoemde vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics is de rechtbank vooralsnog (zolang de in R.O. 4.5 genoemde vragen nog niet beantwoord zijn) van oordeel dat artikel 5 derde lid EEX-Vo niet van toepassing is. Ten aanzien van vordering III Ten aanzien van de grondslag van vordering III is door de Bank in haar incidentele conclusie van antwoord aangevoerd dat deze haar grondslag zou vinden in “de pandovereenkomst” tussen de Bank en Rosenbauer B.V. De rechtbank kan de Bank daarin niet volgen. Uit de stellingen van de Bank in de hoofdzaak volgt immers dat zij primair de voldoening vraagt van het nog niet voldane deel van - aan de bank verpande - vorderingen van Rosenbauer B.V op Fire Technics. Deze vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics vloeit volgens de stellingen van de Bank (eveneens) voort uit de koop door Fire Technics van voertuigen van Rosenbauer B.V. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt de desbetreffende koopovereenkomst is tussen Fire Technics en Rosenbauer B.V. In artikel 5 eerste lid, sub a) en b) EEX-Vo is bepaald dat, tenzij anders is overeen-gekomen, voor verbintenissen voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken het gerecht bevoegd is van de plaats in een EU lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of hadden moeten worden. Vastgesteld dient daarom te worden wat daarover tussen Rosenbauer B.V. en de Fire Technics is overeengekomen. Door Fire Technics is aangevoerd dat tussen haar en Rosenbauer B.V. overeengekomen was de voertuigen in Bredene, in België te leveren. Door de Bank is echter in haar incidentele conclusie van antwoord aangevoerd dat in de Algemene Voorwaarden van Rosenbauer B.V. die, aldus de Bank, op de koopovereenkomst tussen Rosenbauer B.V. en Fire Technics van toepassing waren, bepaald was dat de overeengekomen plaats van aflevering van de voertuigen de fabriek of het magazijn van Rosenbauer B.V. te Hedel was. Indien de door de Bank overgelegde algemene voorwaarden, waarin staat dat te Hedel geleverd moest worden, inderdaad op deze koopovereenkomst van toepassing waren, staat de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de op deze koopover-een-komst gegronde vordering vast. Indien dit echter niet het geval is, is op grond van artikel 5 eerste lid sub a en b EEX-Vo ten aanzien van deze vordering de Belgische rechter bevoegd, nu de Bank de stelling van Fire Technics dat overeengekomen was dat in Bredene te leveren niet anders heeft betwist dan door te verwijzen naar voornoemde algemene voor-waar-den. Nu Fire Technics nog niet de mogelijkheid heeft gehad te reageren op de gestelde toepas-se-lijk-heid van de algemene voorwaarden, zal de rechtbank haar daartoe de gelegenheid geven. De stelling van de bank dat een in de voornoemde algemene voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding waarin de rechtbank in Den Bosch als bevoegde rechtbank wordt aangewezen voorts betekent dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook gebaseerd kan worden op artikel 23 EEX-Vo gaat niet op. Immers dit beding – voor zover dit toepasselijk is op de koopovereenkomst tussen Fire Technics en Rosenbauer B.V. – betreft een forumkeuze die tussen Fire Technics en Rosenbauer B.V. is overeengekomen en niet een forumkeuze die op een van de in de artikel 23 EEX-Vo genoemde wijzen is overeengekomen tussen de Bank en Fire Technics. Subsidiair heeft de Bank vordering III gebaseerd op de stelling dat zij schade ter grootte van vordering III heeft geleden door het verplaatsen door Rosenbauer en Fire Technics van aan de Bank verpande brandweervoertuigen van Hedel naar België waardoor deze aan het pandrecht van de Bank zouden zijn onttrokken. Dit levert, volgens de Bank, een onrechtmatige daad op. Nu de gestelde onrechtmatige verplaatsing van de aan de Bank verpande brandweervoertuigen (deels) in Nederland plaats vond is de rechtbank op grond van artikel 5 derde lid bevoegd kennis te nemen van dit onderdeel van het geschil. Ten aanzien van de vorderingen II en III Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen van 14 december 2005 voor akte aan de zijde van de Bank ten aanzien van de vraag (m.b.t. vordering II) of de aan de bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics gebaseerd is op (een) koopovereenkomst(en) en, indien dit het geval is, wat daarbij bepaald is over de plaats van levering, of, indien dit niet zo is, wat dan de grondslag was van de vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics, zoals overwogen in R.O. 4.5. Fire Technics zal in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren en zich daarbij tevens uit te laten over de gestelde toepasselijkheid van de door de Bank overgelegde algemene voorwaarden (m.b.t. vordering III) zoals overwogen in R.O. 4.9 De beoordeling in de hoofdzaak De rechtbank houdt de iedere beslissing aan totdat in het incident is beslist. De beslissing De rechtbank in het incident bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 december 2005 voor akte zijdens de Bank zoals overwogen in rechtsoverweging 4.12, in de hoofdzaak en in het incident houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2005. De rechtbank gaat er aan voorbij dat de Bank in haar conclusie van antwoord in het incident stelt dat de vordering in de hoofdzaak gebaseerd is op onrechtmatige daad, welke onrechtmatige daad er uit zou hebben bestaan dat Fire Technics zich er in de gegeven omstandigheden ten onrechte (want niet ter goede trouw) op heeft beroepen dat zij de vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics kon verrekenen met de aan haar gecedeerde vordering van Rosenbauer AG. Immers indien de stelling van de Bank klopt leidt dit er toe Fire Technics zich ten onrechte op de verrekening heeft beroepen dit enerzijds een vordering tot betaling van de aan de bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics zou zijn en anderzijds een vordering tot schadevergoeding vanwege een door Fire Technics gepleegde onrechtmatige daad. Daarbij voert de Bank in de dagvaarding aan dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gebaseerd dient te worden op artikel 5 eerste lid EEX-Vo terwijl zij in haar antwoord conclusie in het incident het derde lid van artikel 5 noemt als basis voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Voorzover de vordering gezien moet worden als een vordering tot betaling van de aan de Bank verpande vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics moet, om te kunnen vaststellen of de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gebaseerd kan worden op het eerste lid van artikel 5 EEX-Vo, beoordeeld te worden of die verpande vordering gebaseerd is op een overeenkomst en zo ja op welke. Ten aanzien van de stelling van De Bank dat haar vordering tegen Fire Technics gezien moet worden als een vordering tot schadevergoeding vanwege een door Fire Technics gepleegde onrechtmatige daad overweegt de rechtbank als volgt. Uit hetgeen in de hoofdzaak door de Bank is aangevoerd stelt de rechtbank vast dat hetgeen de Bank Fire Technics feitelijk verwijt is dat zij zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte erop heeft beroepen dat zij de vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics kon verrekenen met de aan haar gecedeerde vordering van Rosenbauer AG. Hierdoor, zo begrijpt de rechtbank de stelling van de Bank, is de aan de Bank verpande vordering ten onrechte teniet gegaan en hebben de crediteuren van Rosenbauer B.V. waaronder de Bank schade geleden. Wat er inhoudelijk ook zij van de stellingen van de Bank, de rechtbank stelt vast dat deze vordering zo nauw verweven is met de meergenoemde vordering van Rosenbauer B.V. op Fire Technics, dat er uit denu het Door de Bank is in de dagvaarding aangevoerd dat de rechtbank te Arnhem op grond van het eerste lid van dat artikel bevoegd is van haar beide vorderingen tegen Fire Technics kennis te nemen, aangezien het geldvorderingen zou betreffen “die beheerst worden door Nederlands recht, welke vorderingen naar Nederlands recht brengschulden zijn en te Hedel moeten worden uitgevoerd”. Voor de beoordeling van de vraag of de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 eerste lid EEX-Vo rechtsmacht heeft dient echter allereerst te worden vastgesteld of die geldvorderingen gegrond zijn op een overeenkomst en zo ja op welke. Ten aanzien van de in R.O. 2.1.onder b. genoemde vordering heeft de Bank de stelling van Fire Technics dat deze volgens de Bank door Fire Technics ten onrechte verrekende geldvordering eveneens voortvloeit uit een koopovereenkomst tussen Fire Technics en Rosenbauer B.V. en dat de levering van ‘de goederen’ plaats vonden c.q hadden moeten vinden in Bredene niet betwist. Dit brengt met zich dat voorzover de Bank deze vordering baseert op nakoming van de geldvordering voortvloeiende uit die koopovereenkomst op grond van artikel 5 eerste lid sub a en b de rechter te België bevoegd is. In haar conclusie van antwoord in het incident heeft de Bank echter aangevoerd – althans zo begrijpt de rechtbank dat – dat zij geen nakoming vordert van de aan haar verpande vordering maar dat haar stelling in de hoofdzaak zo gelezen moeten worden dat Fire Technics jegens de crediteuren van Rosenbauer B.V. , waaronder de Bank, onrechtmatig heeft gehandeld door het overnemen van de vordering van Rosenbauer AG op Rosenbauer B.V. en het verrekenen van die vordering met de vordering van Rosenbauer B.V. op haar. Door deze onrechtmatige daad is, aldus de Bank, schade ingetreden in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 derde lid EEX-Vo rechtsmacht toe komt. Niet aannemelijk is geworden dat de handelingen waarvan de Bank stelt dat deze onrechtmatig zijn, de cessie en het inroepen van de verrekeningsbevoegd in Nederland hebben plaatsgevonden. De Bank voert aan dat de gevolgen van dit beweerdelijk onrechtmatig handelen in Nederland plaatsvonden. De rechtbank begrijpt hieruit dat Deze stelling van de Bank is in zoverre niet consequent met hetgeen zij daarover in de dagvaarding heeft aangevoerd dat de Bank bij dagvaarding heeft aangevoerd dat Fire Technics zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij bevoegd was de vorderingen te verrekenen. Uit de dagvaarding en de door de Bank overgelegde productie 7 maakt de rechtbank op dat de Bank de in 3.1. b genoemde vordering primair betaling vordert van de aan haar verpande vorderingen van Rosenbauer B.V. op Fire Technics en dat zij derhalve nakoming vordert van de verplichtingen . Zij baseert haar en subsidiair op onrechtmatige daad. Ten aanzien van (in de dagvaarding noemt de Bank artikel 5 eerste lid EEX-Vo nog als basis voor de bevoegdheid van dit gerecht) tenaanzien dit daad mede bestond uit het verplaatsen van verplaatsing van niet betwist is dat deze verplaatsing van de brandweervoertuigen mede De bevoegdheid van dit gerecht om kennis te nemen van ten aanzien van de gestelde onrechtmatige onttrekking van de verpande brandweer voertuigen afzonderlijk beoordeeld te worden. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen volgt dat indien een gerecht op grond van artikel 5 derde lid bevoegd is om kennis te nemen van een onderdeel van een vordering dat op onrechtmatige daad is gebaseerd daarmee nog niet gegeven is dat dat gerecht ook bevoegd is kennis te nemen van onderdelen van de vordering die een andere grondslag hebben. Aangenomen mag worden dat dit eveneens geldt ten aanzien van een gerecht dat op grond van artikel 5 eerste lid bevoegd is om kennis te nemen van het onderdeel van een vordering dat op contract is gebaseerd: daarmee is nog niet gegeven is dat dat gerecht ook bevoegd is kennis te nemen van andere onderdelen van de vordering die een andere grondslag hebben zoals onrechtmatige daad. Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2005.