Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1186

Datum uitspraak2006-02-07
Datum gepubliceerd2006-02-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830205-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan dat hij geweld heeft gebruikt en bedreigingen heeft geuit tegen opsporingsambtenaren. Naast het feit dat het geweld en de bedreigingen inbreuk maken op de lichamelijke integriteit en het welbevinden van die opsporingsambtenaren, getuigt dergelijk gedrag van disrespect voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum] 1971, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kost-Smid, advocaat te Hoogeveen. De officier van justitie mr L Mulder acht hetgeen onder 1 meer subsidiair, 2, 3 primair, 4 en 5 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * 150 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 113 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren, met bijzondere voorwaarde; * 150 uren werkstraf, subsidiair 75 dagen hechtenis; * beslissing ten aanzien van de benadeelde partij; * opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis. 1. TENLASTELEGGING De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op 19 juni 2005 te Assen opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 2. hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen toen aldaar dienstdoende opsporingsambtenaren van Regiopolitie Drenthe en/of van de Koninklijke Marechaussee verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/harer/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig met die opsporingsambtena(a)r(en) in gevecht/worsteling te gaan en/of door deze te schoppen en/of te stompen en/of, al dan niet met een wapenstok, althans een dergelijk voorwerp, te slaan, tengevolge waarvan een opsporingsambtenaar van Regiopolitie Drenthe en/of een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee enig lichamelijk letsel bekwam(en); 3. hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een opsporingsambtenaar ([naam slachtoffer]) van Regiopolitie Drenthe gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die opsporingsambtenaar in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten een opsporingsambtenaar ([naam slachtoffer]) van Regiopolitie Drenthe, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 4. hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten een opsporingsambtenaar ([naam slachtoffer]) van de Koninklijke Marechaussee, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met een wapenstok, althans een dergelijk voorwerp, tegen een arm en/of het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 5. hij op of omstreeks 19 juni 2005 te Assen opsporingsambtenaren/een opsporingsambtenaar ([naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer]) van Regiopolitie Drenthe heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (nadat hij op verdenking van het plegen van (een) geweldsdelict(en) op heter daad was aangehouden en/of nadat door politie op verdachte was geschoten) tegen die opsporingsambtena(a)r(en) gezegd: "Ik onthoud je gezicht; ik weet je wel te vinden; Assen is maar klein; ik kom je wel weer tegen" en/of "Ik kom uit Assen; ik kom jullie wel tegen, dan ben je ook aan de beurt", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK 2.1. Ten aanzien van feit 1 primair acht de rechtbank geen bewijs aanwezig voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel nu de medische verklaring alleen spreekt van een kneuzing in het gelaat. 2.2. De rechtbank acht tevens geen bewijs aanwezig voor feit 1 subsidiair en feit 3 primair. In beide gevallen acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zowel [naam slachtoffer] als [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt. Verdachte heeft niet verklaard dat hij de bedoeling had om beide personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet gezegd worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat een vuistslag tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letset doet ontstaan, terwijl dit ook geen feit van algemene bekendheid is. 2.3. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde. De rechtbank acht onvoldoende aangetoond dat [naam slachtoffer] op het moment dat hij door de verdachte werd aangevallen in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was. Verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer] aanviel, omdat [naam slachtoffer] pepperspray in zijn gezicht spoot. Deze volgorde (aanval na gebruik van pepperspray) wordt bevestigd door de foto's die zich in het dossier bevinden (p. 144 en 145). [naam slachtoffer] heeft ten overstaan van de rijksrecherche verklaard (p. 81 van het dossier) dat de verdachte uitdagend en klaar stond voor het gevecht en dat hij de verdachte pepperde op het moment dat hij twee of drie stralen pepperspray van zijn collega's in de richting van de verdachte zag gaan. Deze handelwijze is in strijd met artikel 12c van de Ambtsinstructie waarin staat dat een persoon maximaal twee maal per geval gepepperd mag worden. Voorts vermeldt artikel 12b van de Ambtsinstructie dat de ambtenaar waarschuwt voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken. Deze waarschuwing mag achterwege gelaten worden indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat er geen tijd was om te waarschuwen en dat de eerste klap een daalder waard is. Uit de verklaring van [naam slachtoffer], maar ook uit de verklaringen van de overige aanwezige opsporingsambtenaren en andere getuigen is de rechtbank gebleken dat de verdachte een agressieve uitstraling had en niet van plan was om mee te werken aan zijn aanhouding, maar niet dat hij vlak vóór het gebruik van de pepperspray op het punt stond één van de opsporingsambtenaren aan te vallen. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onvoldoende vaststaan dat er geen gelegenheid bestond om de verdachte te waarschuwen dat pepperspray zou worden gebruikt. 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. 4. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 19 juni 2005 te Assen opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 2. hij op 19 juni 2005 te Assen toen aldaar dienstdoende opsporingsambtenaren van Regiopolitie Drenthe en van de Koninklijke Marechaussee verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen één van bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig die opsporingsambtenaar met een wapenstok te slaan, tengevolge waarvan die opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee enig lichamelijk letsel bekwam; 3. hij op 19 juni 2005 te Assen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten een opsporingsambtenaar [naam slachtoffer] van Regiopolitie Drenthe, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden; 4. hij op 19 juni 2005 te Assen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten een opsporingsambtenaar [naam slachtoffer] van de Koninklijke Marechaussee, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met een wapenstok tegen een arm heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 5. hij op 19 juni 2005 te Assen opsporingsambtenaren [namen slachtoffers] van Regiopolitie Drenthe heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend nadat hij op verdenking van het plegen van geweldsdelicten op heter daad was aangehouden en nadat door politie op verdachte was geschoten tegen die opsporingsambtenaren gezegd: "Ik onthoud je gezicht; ik weet je wel te vinden; Assen is maar klein; ik kom je wel weer tegen" en "Ik kom uit Assen; ik kom jullie wel tegen, dan ben je ook aan de beurt". Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 5. Namens de verdachte is aangevoerd dat de door hem geuite bedreigingen niet opleveren een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de door de verdachte gebruikte woorden op zich een dergelijke bedreiging niet volgt, maar de rechtbank vindt wel dat de verbalisanten gelet op de context waarin die woorden zijn geuit redelijkerwijs konden vrezen voor zware mishandeling. Immers de verdachte heeft die bedreigingen geuit nadat verbalisanten een jongen bewusteloos op straat hadden aangetroffen en waarvan gezegd werd dat hij van de verdachte klappen had gehad en nadat verdachte geweld had gebruikt tegen opsporingsambtenaren, onder meer door één van die opsporingsambtenaren met een wapenstok te lijf te gaan. Verdachte moet zich ook gerealiseerd hebben dat, gelet op het reeds door hem gebruikte geweld, bij de opsporingsambtenaren redelijkerwijs de vrees voor een zware mishandeling kon ontstaan. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. 5. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1 en 3: telkens mishandeling, telkens strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht; onder 2: wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, strafbaar gesteld bij artikel 180 in verbinding met artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht; onder 4: mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij artikel 300 in verbinding met artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. onder 5: bedreiging met zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. 6. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. 7. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 08 december 2005, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan dat hij geweld heeft gebruikt en bedreigingen heeft geuit tegen opsporingsambtenaren. Naast het feit dat het geweld en de bedreigingen inbreuk maken op de lichamelijke integriteit en het welbevinden van die opsporingsambtenaren, getuigt dergelijk gedrag van disrespect voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Verder acht de rechtbank de houding van de verdachte ten tijde van de mishandeling van [naam slachtoffer], maar ook daarna kwalijk. De verdachte heeft het recht in eigen hand genomen door [naam slachtoffer] een vuistslag in het gezicht te geven, nadat [naam slachtoffer] zich in de ogen van de verdachte irritant had gedragen. Tijdens de zitting leek verdachte niet in te zien dat zijn gedrag niet door de beugel kon. Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, zij het dat reeds enige tijd verstreken is tussen de bewezen verklaarde feiten en de laatste veroordeling. Gelet op de mate en de duur van het door de verdachte uitgeoefende geweld tegen met name de opsporingsambtenaren en de negatieve gevolgen daarvan voor zowel het welbevinden van de opsporingsambtenaren als voor het functioneren van deze opsporingsambtenaren, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, zij het dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de lichamelijke gevolgen die deze feiten voor de verdachte hebben gehad en de mate van het recidivegevaar, niet rechtvaardigen dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf meer dagen omvat dan de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Wel acht de rechtbank, gelet op het aantal bewezen verklaarde feiten en de houding van de verdachte omtrent het onder 1 bewezen verklaarde, dat sprake is van enig recidivegevaar. Daarin ziet zij reden tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. Tenslotte zal de rechtbank ter vergelding van de bewezen verklaarde feiten, naast een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opleggen. Omdat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan volgens de officier van justitie bewezen kon worden, legt de rechtbank minder uren op dan door de officier van justitie is geëist. 8. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]. De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 9. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 10. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 11. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair en 3 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het 1 meer subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte 1 meer subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: - gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen waarvan een gedeelte groot 113 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. - een taakstraf bestaande uit 100 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast. De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van ? 500,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van ? 500,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. H.L. Stuiver, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 07 februari 2006.