Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2751

Datum uitspraak2006-02-14
Datum gepubliceerd2006-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/810523-05; 14/010364-04 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 359a Wetboek van Strafvordering Gesloten stelsel van rechtsmiddelen Ontvankelijkheid openbaar ministerie


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummers : 14/810523-05; 14/010364-04 (tul) Datum uitspraak: 14 februari 2006 OP TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende [adres], thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, unit Zuyder Bosch te Heerhugowaard. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2006. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie die er toe strekt dat de rechtbank het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met als bijzonder voorwaarde een verplicht reclasseringscontact. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de in beslag genomen goederen onttrokken zal verklaren aan het verkeer. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de bij vonnis van deze rechtbank van 9 november 2004 voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd omdat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en door diens raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 05 oktober 2005 in de gemeente Heiloo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning gelegen aan de [adres] en/of in de bij die woning behorende berging voorhanden heeft gehad een of meer wapen(s) van categorie III, te weten - een pistool (merk Glock, model 19C), en/of bijbehorende munitie (twee patroonhouders met (elk) 15 scherpe patronen, merk CBC, kaliber 9 millimeter Luger) en/of - een pistool (merk FN, model Five-seveN) en/of bijbehorende munitie (een patroonhouder met 14 scherpe patronen, merk FNB, kaliber 5,7 x 28 millimeter) en/of een hoeveelheid munitie (drie scherpe patronen, merk S&B, kaliber .357 SIG, model flatnose en/of meerdere scherpe en kunststoffen patronen, merk FNB, kaliber 5,7 x 28 millimeter en/of een doosje met 20 scherpe patronen, merk CBC, kaliber 9 millimeter Luger) en/of een of meer wapen(s) van categorie II sub 7, te weten twee handgranaten (scherfhandgranaten, model M85). Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat in het vooronderzoek ernstige fouten zijn gemaakt die niet kunnen worden hersteld en waardoor de verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Als gevolg daarvan dient, op de voet van het bepaalde in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht. Het strafrechtelijk onderzoek is op onrechtmatige wijze aangevangen. Aan de basis van het onderzoek liggen drie anonieme tips, de zogenaamde CIE-informatie. Deze informatie was onvoldoende concreet om tot aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte over te gaan, zoals ook door de rechter-commissaris is geoordeeld. Dit oordeel staat in rechte vast. Voorts is de verdachte aangehouden met behulp van een arrestatieteam, terwijl de beslissing daarvoor niet door het bevoegde gezag is genomen. Aangezien bij de aanhouding van de verdachte geen wapens zijn aangetroffen, vormde de CIE-informatie overigens onvoldoende basis om vervolgens - zonder toestemming - in de woning van de verdachte binnen te treden ter doorzoeking en inbeslagneming van daar aangetroffen goederen. De inzet van een observatieteam, voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte, heeft de kenmerken van een stelselmatige observatie van de verdachte, doch een bevel ex artikel 126g Wetboek van Strafvordering ontbreekt. De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan als volgt. Aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte De rechtbank stelt voorop dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent de aanhouding van de verdachte niet kan worden aangemerkt als vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering die de rechtbank ter terechtzitting kan toetsen. Dit toetsingsmoment is voorbehouden aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken (verder te noemen: de rechter-commissaris) ten tijde van de voorgeleiding van verdachte in het kader van de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling. De rechter-commissaris heeft in deze zaak bij beslissing van 7 oktober 2005 de inbewaringstelling van verdachte afgewezen wegens onrechtmatigheid van de aanhouding en het ontbreken van een grond voor het toepassen van voorlopige hechtenis. Dientengevolge is de verdachte onmiddellijk in vrijheid gesteld. Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie ingevolge artikel 59c Wetboek van Strafvordering hoger beroep ingesteld bij de raadkamer van deze rechtbank. Bij beschikking van 24 oktober 2005 heeft de raadkamer van deze rechtbank het hoger beroep van de officier van justitie gegrond verklaard, de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en een bevel bewaring verleend. De raadkamer van deze rechtbank heeft daarbij onder meer als volgt overwogen: Overwegende dat de raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het appèl van de officier van justitie zich slechts richt tegen de afwijzing van de bewaring en niet (ingevolge artikel 59e Wetboek van Strafvordering) ook tegen de beslissing inzake de onrechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling; Overwegende dienaangaande dat nu de rechter-commissaris in de beslissing tot afwijzing van de bewaring onder punt 1 uitdrukkelijk de rechtmatigheid van de aanhouding heeft betrokken in haar oordeel inzake de bewaring, en daarin een zelfstandige grond tot afwijzing daarvan, ook die beslissing door het onderhavige beroep aan het oordeel van de rechtbank is onderworpen; Overwegende dat naar het oordeel van de rechtbank de aanwezige, als betrouwbaar aangemerkt CIE informatie voldoende is voor het aanwezig zijn van een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten genoemd in de vordering; Wat betreft de door de raadsvrouw gestelde onrechtmatigheid van de aanhouding, stelt de rechtbank vast dat bij voornoemde beschikking van de rechtbank in raadkamer dienaangaande een oordeel is gegeven waartegen geen hogere voorziening openstaat. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 7-9-2004, NJ 2004, 608) zou het gesloten stelsel van rechtsmiddelen op onaanvaardbare wijze worden doorkruist wanneer de rechtbank als zittingsrechter de gestelde vormverzuimen opnieuw zou toetsen. Dit geldt eveneens voor zover er gebreken zouden kleven aan de inzet van het arrestatieteam bij de aanhouding van de verdachte. Doorzoeking woning Wat betreft de door de raadsvrouw gestelde onrechtmatigheid van de doorzoeking van de woning van verdachte, overweegt de rechtbank dat de vraag aan de orde is of in de gegeven omstandigheden er een redelijk vermoeden bestond dat wapens of munitie in de woning aanwezig waren. Uit het zogenoemde loopproces-verbaal (p. 4-10) blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden naar aanleiding van CIE-informatie van 8 september 2005, 19 september 2005 en 3 oktober 2005, alsmede na raadpleging van de zogenoemde HKS-informatie. Twee van de CIE-meldingen hadden betrekking op vuurwapengebruik dan wel -bezit bij verdachte. Laatstgenoemde CIE-informatie luidde dat verdachte op dit moment meerdere vuurwapens te koop aanbood. Uit de HKS-informatie bleek dat verdachte meerdere antecedenten heeft terzake van geweldsdelicten alsmede delicten met betrekking tot de Wet wapens en munitie. Gelet op deze informatie bestond er naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van wapenbezit zijdens verdachte door deze wapens bij zich te dragen dan wel dat deze door verdachte werden bewaard in de - volgens de CIE-informatie van 19 september 2005 - op dat moment bekende verblijfplaats van verdachte. De opsporingsambtenaren waren op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie derhalve bevoegd de woning van verdachte ter inbeslagneming daarvan te doorzoeken. De omstandigheid dat verdachte bij zijn aanhouding ruim een uur voor de aanvang van die doorzoeking geen wapens bij zich had, maakt dit oordeel niet anders. Het binnentreden, op 5 oktober 2005, heeft plaatsgevonden buiten toestemming van de bewoner, doch met in dit geval voorgeschreven machtiging van de hulpofficier van justitie. De enkele omstandigheid dat na de laatste CIE-informatie nog enige gelegenheid zou zijn geweest voor een rechterlijke toetsing, kan niet tot het oordeel leiden dat de doorzoeking niet in redelijke verhouding staat tot het daarmee beoogde doel. Ook anderszins is daarvan niet gebleken. Observatie Wat betreft de observatie van verdachte, overweegt de rechtbank dat, blijkens het proces-verbaal dat ter zake is opgemaakt (p. 55-58), verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding op 5 oktober 2005 vanaf 12.00 uur tot zijn aanhouding om 20.39 uur is geobserveerd. Gelet op de duur van de observatie, de plaats (de openbare weg) en het beperkte gebruik van hulpmiddelen (een verrekijker) is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Wetboek van Strafvordering. Een bevel van de officier van justitie was derhalve niet vereist. Conclusie De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door de raadsvrouw van verdachte aangevoerde bezwaren - inhoudende dat er ernstige fouten zijn gemaakt in het vooronderzoek waardoor verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad - niet gegrond zijn, zodat er geen sprake is van een vormverzuim waarbij een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zou dat immers onder uitzonderlijke omstandigheden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen leiden. Het verweer wordt derhalve verworpen. 3. VERZOEK TOT AANHOUDING De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, voor het geval de rechtbank niet overgaat tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie, de zaak aan te houden voor het horen van getuigen. De raadsvrouw wil de getuigen vragen stellen met betrekking tot de CIE-informatie, dan wel met betrekking tot de inzet van het observatieteam. Zoals ook blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de opsporing wat betreft het gebruik van CIE-informatie en de inzet van het observatieteam onrechtmatig is geweest. De rechtbank acht het horen van de door de verdediging genoemde getuigen derhalve niet noodzakelijk en wijst het verzoek daartoe af. 4. BEWEZENVERKLARING Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van bevindingen (p. 20) en het proces-verbaal wapenexpertise (p. 45) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 5 oktober 2005 in de gemeente Heiloo in een woning gelegen aan de [adres] en in de bij die woning behorende berging voorhanden heeft gehad wapens en munitie van categorie III, te weten - een pistool (merk Glock, model 19C), en bijbehorende munitie (twee patroonhouders met elk 15 scherpe patronen, merk CBC, kaliber 9 millimeter Luger) en - een pistool (merk FN, model Five-seveN) en bijbehorende munitie (een patroonhouder met 14 scherpe patronen, merk FNB, kaliber 5,7 x 28 millimeter) en - een hoeveelheid munitie (drie scherpe patronen, merk S&B, kaliber .357 SIG, model flatnose en scherpe patronen, merk FNB, kaliber 5,7 x 28 millimeter en een doosje met 20 scherpe patronen, merk CBC, kaliber 9 millimeter Luger) en wapens van categorie II sub 7, te weten twee handgranaten (scherfhandgranaten, model M85). 5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26 van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. 6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. MOTIVERING VAN DE STRAF De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van twee pistolen, een grote hoeveelheid munitie en twee handgranaten. Een van de pistolen lag schietklaar onder zijn bed. Het andere pistool lag half geladen, samen met munitie en de handgranaten, in de bij de woning horende berging. Bij gebruik van de vuuwapens of de handgranaten kan voor anderen een levensbedreigende situatie ontstaan. Uit een zich in het dossier bevindend rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, dat de handgranaten heeft onderzocht, blijkt dat dergelijke handgranaten zijn gevuld met circa 2.500 metalen kogeltjes. Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 6 oktober 2005 blijkt dat de verdachte eerder tot straf is veroordeeld, onder andere wegens het medeplegen van bedreiging met de dood en wegens poging tot doodslag. Voorts is de verdachte zowel in 2001 als in 2004 veroordeeld tot forse gevangenisstraffen wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank is het dan ook eens met de opmerking van de officier van justitie ter terechtzitting dat het hier gaat om een "zeer gevaarlijk man". Het risico dat de verdachte wederom recidiveert, is zeer zeker niet denkbeeldig. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van P. Krijgsman van Brijder verslavingszorg van 31 januari 2006. Volgens dit rapport heeft de verdachte een probleem met alcohol en cocaïne en wil hij graag hulp na detentie om te stoppen met het gebruik hiervan. De leefstijltraining 2 wordt geïndiceerd geacht. Verder wordt, mede op basis van zijn verleden, de kans op herhaling aanwezig geacht. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld een toezicht. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte de aanwijzingen van Brijder verslavingszorg opvolgt. 8. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting het volgende gebleken. Het bewezen verklaarde is met behulp van de voorwerpen begaan, de voorwerpen behoren toe aan de verdachte, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijf aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven. 9. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 9 november 2004 in de zaak met parketnummer 14/010364-04 aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan het plegen van een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan het plegen van een strafbaar feit. Daarom behoort de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast. De rechtbank acht termen aanwezig om te gelasten dat een deel van de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door een taakstraf in de vorm van een werkstraf, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven bereid te zijn een werkstraf te verrichten. 8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf en maatregel alsmede de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. 9. BESLISSING De rechtbank: Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 (dertig) maanden. Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Brijder verslavingszorg te Alkmaar, ook als die aanwijzingen inhouden: deelnemen aan de leefstijltraining 2 en/of medewerking verlenen aan de totstandkoming van een plan van aanpak, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt. Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer: 05-016945 1 1.00 STK Pistool Kl:Zwart GLOCK met houder 15 Luger 9mm patronen in nike heuptas 05-016945 2 1.00 STK Pistool Kl:Zwart FN met houder met 14 patronen 05-016945 3 2.00 STK Handgranaat Kl:Zwart M85 scherfhandgranaten 05-016945 4 64.00 STK Munitie diverse kaliber en merk in zwarte tas. Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, opgelegd bij voormeld vonnis van 9 november 2004 in de zaak met parketnummer 14/010364-04, aldus dat van die straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden wordt ten uitvoer gelegd. Gelast in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van die straf, groot 4 (vier) maanden, een taakstraf voor de duur van 240 uren. Bepaalt dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf. Beveelt, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Westdorp, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. F.J. Lourens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2006.