Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV8331

Datum uitspraak2006-03-28
Datum gepubliceerd2006-04-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830164-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet op de omstandigheden en hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen beschouwt de rechtbank het bewezen verklaarde feit als een incident dat gepleegd is nadat de relatie tussen de echtelieden feitelijk was beeindigd.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. De officier van justitie mr. H. Supèr acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * vrijspraak van het primair tenlastegelegde; * 180 uren werkstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest; * 6 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren met bijzondere voorwaarde. 1. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 16 mei 2005 te Hooghalen, gemeente Midden Drenthe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn echtgenote [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet - die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of - een mes heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes in zijn hand achter de vluchtende [naam slachtoffer] is aangerend/aangelopen; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 16 mei 2005 te Hooghalen, in de gemeente Midden Drenthe zijn echtgenote [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte toen en daar - die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of - een mes heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes in zijn hand achter de vluchtende [naam slachtoffer] is aangerend/aangelopen; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. 3. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. 4. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 16 mei 2005 te Hooghalen, in de gemeente Midden Drenthe zijn echtgenote [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte toen en daar - die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je hartstikke dood", en - een mes heeft gepakt en vervolgens met dat mes in zijn hand achter de vluchtende [naam slachtoffer] is aangerend; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. 5.KWALIFICATIE Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. 6. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. 7. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 mei 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld; De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke werkstraf geboden is. Op de bewuste dag had verdachte de kleding van mw. [naam slachtoffer] volgens gemaakte afspraak klaargezet. Als mw. [naam slachtoffer] bij verdachte komt om haar kleding op te halen maakt zij een opmerking waarna verdachte door het lint gaat. Mw. [naam slachtoffer] ziet kans om aan verdachte te ontkomen en vertrekt met haar begeleider. Na dit voorval hebben zich voor zover de rechtbank is gebleken geen nieuwe incidenten tussen verdachte en mw. [naam slachtoffer] voorgedaan. Gelet op deze omstandigheden en hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen beschouwt de rechtbank het bewezen verklaarde feit als een incident dat gepleegd is nadat de relatie tussen echtelieden feitelijk was beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak volstaan kan worden met een werkstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk zal worden gesteld aan het in voorarrest doorgebrachte aantal dagen. In het licht van voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf als door de officier van justitie geëist niet noodzakelijk. 8. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht. 9. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: een taakstraf bestaande uit 126 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 63 dagen zal worden toegepast, waarvan een gedeelte groot 80 uren werkstraf, met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens het Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering te Groningen, zolang deze instelling onder goedkeuring van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen. De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. H.K. Elzinga, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 maart 2006, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.