Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1604

Datum uitspraak2006-05-12
Datum gepubliceerd2006-05-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/518055-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is bij nacht met zijn vrachtwagen tegen een dwars op de snelweg staande auto, Honda, aangereden, die daar tengevolge van een eerder ongeval terecht was gekomen. Hierdoor hebben twee inzittenden van de Honda het leven gelaten en is een derde inzittende ernstig gewond geraakt.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/518055-05 Datum uitspraak: 12 mei 2006 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2006. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - het primair telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende. Verdachte is bij nacht met zijn vrachtwagen tegen een dwars op de snelweg staande auto, Honda, aangereden, die daar tengevolge van een eerder ongeval terecht was gekomen. Hierdoor hebben twee inzittenden van de Honda het leven gelaten en is een derde inzittende ernstig gewond geraakt. De kern van het verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt, is dat verdachte de Honda niet tijdig heeft waargenomen terwijl hij dat wel had gekund en ook had gemoeten waardoor hij niet meer of onvoldoende kon anticiperen. De rechtbank stelt voorop dat verdachte onder normale (licht)omstandigheden de Honda tijdig had moeten kunnen waarnemen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval is zij echter van oordeel dat verdachte geen verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet gemaakt kan worden. Die bijzondere omstandigheden waren de navolgende. De kleur van de Honda, rood, in combinatie met de -oranje- natriumverlichting op de snelweg waardoor de auto min of meer wegviel tegen de achtergrond. De positie van de Honda op de weg, de auto stond dwars op de weg. De omstandigheid dat de Honda geen licht (meer) voerde of zijreflectie had. Bovendien zal de aandacht van verdachte zijn getrokken door een witte auto alsmede een aantal personen dat zich als gevolg van het laatste ongeval op de vluchtstrook bevonden. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer, dus vanaf welke afstand, de Honda – voor een ervaren beroepschauffeur – waar te nemen was. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek door middel van een schouw zoals door de officier van justitie en de verdediging geopperd, met betrekking tot dat laatste punt niet meer duidelijkheid kan verschaffen omdat iedere bij die schouw betrokken persoon gefixeerd zal zijn op het wrak en derhalve geen onbevangen oordeel kan vormen. De getuigen hebben verklaard dat automobilisten die vóór de vrachtenwagen reden, de Honda wel hebben kunnen ontwijken. Dit legt onvoldoende gewicht in de schaal omdat niet duidelijk is op welke rijstrook deze automobilisten reden en niet kan worden uitgesloten dat zij al eerder waren uitgeweken voor brokstukken op de weg. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich weliswaar niet aan de wettelijk verplichte rijtijden heeft gehouden maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte onvoldoende fit was en daardoor onvoldoende alert om aan het verkeer te kunnen deelnemen. Hierbij zij opgemerkt dat het per individu verschillend is hoe hij of zij reageert op het in dit geval niet naleven van de rijtijdenwet. De rechtbank is samenvattend van oordeel dat verdachte weliswaar niet tijdig of voldoende geanticipeerd heeft op de op zijn rijstrook gestrande Honda, maar dat niet gezegd kan worden dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gedragen. Daardoor kan niet worden gesproken van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Wel is er sprake van het veroorzaken van gevaar op de weg. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht ten aanzien van het subsidiair telastegelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte te Amsterdam op 25 september 2004 omstreeks 01.00 uur, als bestuurder van een vrachtauto, trekker met oplegger, daarmede rijdende op de Rijksweg A10 noord (links), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt; hij, verdachte, heeft zich daar en toen, als bestuurder van die vrachtauto, als volgt gedragen: verdachte heeft gereden, over de rijbaan van die Rijksweg A10 noord (links), bestemd voor het verkeer, komende uit de richting van de Rijksweg A1 en de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Rijksweg A8 en van Zaanstad, - welke rijbaan ter hoogte van het hierna omschreven ongeval gezien verdachtes rijrichting van links naar rechts bestond uit drie rijstroken voor het doorgaande verkeer in de richting van de Rijksweg A8 en van Zaanstad én een uitvoegstrook naar de afrit S115 - , en wel op de rechter van genoemde drie rijstroken voor het doorgaande verkeer in de richting van de Rijksweg A8 en van Zaanstad; bij nadering van of gekomen ter hoogte van hectometerpaal 7.5 heeft verdachte niet tijdig of voldoende geanticipeerd op een vóór hem op die rijbaan ontstaan ongeval en heeft verdachte zijn aandacht niet (voldoende) gevestigd gehouden op het weggedeelte vóór hem, waar een verkeersongeval was ontstaan en waardoor een bij dat ongeval betrokken personenauto Honda - , welke was bestuurd door [slachtoffer1] en waarin toen [slachtoffer2], [slachtoffer3] en [slachtoffer4] als passagiers zaten, - met rokende motor tot stilstand was gekomen (gedeeltelijk) op de door verdachte gevolgde rijstrook; verdachte heeft niet afgeremd of uitgeweken voor die personenauto (Honda); verdachte is met volle vaart tegen die personenauto aangebotst; door deze gedragingen van verdachte werd gevaar op de weg veroorzaakt. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft door niet tijdig of voldoende te anticiperen op de gevolgen van een eerder vóór hem op de weg ontstaan ongeval het verkeer in gevaar gebracht met desastreuze gevolgen. De rechtbank is van oordeel dat een werkstraf van na te noemen duur passend is gelet op de maximale straf die op overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet staat. Daarnaast zal zij verdachte diens bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk ontzeggen voor na te noemen duur. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 23 januari 2006 niet eerder is veroordeeld. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.C. de Wit, voorzitter, mrs. C.N. Dalebout en A.J.H.D. van Nass-van Vollenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2006.