Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX8933

Datum uitspraak2006-06-20
Datum gepubliceerd2006-06-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700566-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van doodslag. Uit de gedraging van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer de verweten handeling wellicht met de dood zou kunnen bekopen. De verdachte heeft immers niet op het gevolg willens en wetens gehandeld toen hij het slachtoffer bij zich in bed nam (op zijn borst legde) en hij daarna kwam te verkeren in een toestand van slaap waardoor van onbewustheid sprake was en dientengevolge van wilsgerichtheid ook geen sprake kan zijn geweest. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijs had kunnen of moeten voorzien dat hij, door zijn kind op de borst te nemen, in die toestand terecht zou komen. Voorts spreekt de rechtbank de verdachte vrij van dood door schuld, nu niet gezegd kan worden dat verdachte, ook niet gelet op de algemene ervaringsregels, had kunnen komen tot de inschatting dat er sprake was van een levensbedreigende situatie. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zijn dochtertje gedurende haar korte leven van vier maanden meermalen met kracht stevig heeft beetgepakt ten gevolge waarvan zijn dochtertje onder andere meerdere ribfracturen (van verschillende ouderdom), een bovenbeen- en onderarmfractuur, kneuzingen en bloeduitstortingen heeft opgelopen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummers: 03/700566-05/03/005576-03 (vtvv) Datum uitspraak: 20 juni 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2006 en 6 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring Roermond te Roermond. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 19 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf opzettelijk [slachtoffer], geboren op 26 april 2005, van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] opzettelijk zodanig in het ademhalen te belemmeren dat die [slachtoffer] door verstikking is overleden; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 19 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer], geboren op 26 april 2005, naast, althans bij, hem, verdachte, in bed heeft gelegd en/of (vervolgens) (terwijl hij, verdachte, sliep) op voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig werd belemmerd in haar ademhalen dat deze aan de gevolgen daarvan (te weten verstikking) is overleden; 2. hij in of omstreeks de periode van 26 april 2005 tot en met 19 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf (telkens) aan een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op 26 april 2005, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten onder andere meerdere ribfracturen en/of andere fracturen en/of kneuzingen en/of bloeduitstortingen in/aan het gezicht en/of o(o)r(en) en/of verwondingen in/om de mond), heeft toegebracht, door deze (telkens) opzettelijk hardhandig vast te pakken en/of te knijpen en/of te duwen en/of met die [slachtoffer] te gooien en/of met kracht een flesje in de mond van die [slachtoffer] te duwen; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks de periode van 26 april 2005 tot en met 19 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], geboren op 26 april 2005), hardhandig heeft vastgepakt en/of geknepen en/of geduwd en/of met die [slachtoffer] heeft gegooid en/of met kracht een flesje in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd, tengevolge waarvan deze (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten onder andere meerdere ribfracturen en/of andere fracturen en/of kneuzingen en/of bloeduitstortingen in/aan het gezicht en/of o(o)r(en) en/of verwondingen in/om de mond), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 18 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens) voornoemd [slachtoffer 2] heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 18 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, waardoor deze [slachtoffer 2] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Uitsluiting bewijsmiddelen Ten aanzien van feit 2. De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van verdachte niet kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel voor een bewezenverklaring. Hij heeft daartoe gesteld dat er door de opsporingsambtenaren vanuit één hypothese is gerechercheerd, te weten de hypothese dat zijn cliënt de dader moet zijn. De raadsman wijst daarbij naar de door de opsporingsambtenaren toegepaste verhoorwijze. Gelet op de vraagstellingen is de raadsman van oordeel dat verdachte geen vrije verklaring heeft kunnen afleggen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Allereerst merkt de rechtbank op dat direct nadat de melding bij de politie was binnengekomen er een uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden, onder meer naar verschillende verdachten, waarbij ook de moeder van [slachtoffer] alsmede [X] als verdachten zijn aangemerkt. Daaruit blijkt dat het onderzoek zich niet uitsluitend heeft gericht op verdachte. Het betoog van de raadsman dat er van een tunnelvisie sprake is, mist dan ook feitelijke grondslag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ontoelaatbare wijze van verhoor van verdachte, nu deze tijdens zijn verhoren enkel is geconfronteerd met de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen. Verdachte heeft bij beantwoording van de gestelde vragen slechts mogelijke (soms tegenstrijdige) verklaringen gegeven voor de geconstateerde letsels en heeft in die zin geen bekennende verklaring afgelegd. Van enige misleiding of beïnvloeding van de verklaringsvrijheid daarbij is de rechtbank niet gebleken. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank daartoe het volgende. De vraag dient beantwoord te worden of bij verdachte opzet op een bepaald gevolg - in deze het overlijden van [slachtoffer] - aanwezig was. Dat de verdachte dit gevolg bewust heeft gewild (boos opzet) is geenszins aannemelijk geworden. Evenmin acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet aanwezig. Uit de gedraging van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer de verweten handeling wellicht met de dood zou kunnen bekopen. De verdachte heeft immers niet op het gevolg willens en wetens gehandeld toen hij het slachtoffer bij zich in bed nam (op zijn borst legde) en hij daarna kwam te verkeren in een toestand van slaap waardoor van onbewustheid sprake was en dientengevolge van wilsgerichtheid ook geen sprake kan zijn geweest. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijs had kunnen of moeten voorzien dat hij, door zijn kind op de borst te nemen, in die toestand terecht zou komen. De rechtbank acht derhalve het opzet niet bewezen, zodat de verdachte van het onder 1. primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft tijdens haar betoog bepleit dat het uitblijven van redengevende verklaringen van verdachte mede tot het bewijs moet worden gebezigd. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat het belastende karakter van de mogelijke verdenkingen voor doodslag niet dermate dwingend is dat het niet geven van een redengevende verklaring ten behoeve van bewijsvoering zou kunnen worden gebruikt. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank daartoe het volgende. De strafbepaling inzake dood door schuld bevat niet met zoveel woorden een norm voor het handelen of het nalaten dat strafbaar wordt gesteld. De bepaling gaat uit van een zeer algemene gedragsnorm, die zich tot een ieder richt: het is verboden zich zodanig onzorgvuldig of onvoorzichtig te gedragen, dat daardoor het leven van een ander verloren gaat. Deze algemene zorgplicht kan in de concrete situatie nadere inhoud hebben door regels uit het geschreven en ongeschreven recht. Vast staat in onderhavige casus het volgende. Verdachte heeft op 18 augustus 2005 in de late avond zijn dochtertje [slachtoffer] de fles gegeven. Vervolgens zijn verdachte en [moeder slachtoffer] naar bed gegaan, waarbij verdachte [slachtoffer] op zijn borst nam. Dit laatste kennelijk omdat hij zich schuldig voelde over hetgeen er eerder die avond was gebeurd, te weten het gooien met water en het blazen in het gezicht van [slachtoffer] toen zij in het badje lag. Het bed waarin verdachte en [moeder slachtoffer] waren gaan liggen bestond uit twee aan elkaar vastgemaakte stretchers, waaroverheen een matras was gelegd. Verdachte is op enig moment is slaap gevallen. Rond 04.30 uur constateerden [moeder slachtoffer] en verdachte dat [slachtoffer] nog steeds in hun bed lag, maar niet meer bewoog. Hun verklaringen over de plek waar [slachtoffer] toen in bed werd aangetroffen en de wijze waarop zij lag, lopen uiteen. De rechtbank stelt voorop dat het in bed nemen van zijn kind -hetgeen hij vaker had gedaan-op zichzelf niet meebrengt dat aan verdachte grove schuld verweten kan worden. De vraag die de rechtbank in dezen dient te beantwoorden is of verdachte onder de gegeven omstandigheden anders had moeten en kunnen handelen. De officier van justitie heeft daarbij met name gewezen op het soort bed waar verdachte in lag, te weten een smalle doorgezakte stretcher waar nauwelijks ruimte was voor een persoon. De officier van justitie heeft voorts gewezen op de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie kennelijk heeft gedoeld op het alcoholgebruik van verdachte op die avond (twee of drie blikjes bier) en zijn moeheid. De rechtbank stelt voorop dat op een ouder in beginsel een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van zijn kind. Echter alles overziende is de rechtbank van oordeel dat bovengenoemde omstandigheden niet van dien aard zijn dat kan worden gesproken van grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Verdachte had weliswaar alcohol genuttigd, maar hij had dit genuttigd in de vroege avond en de hoeveelheid was niet overmatig te noemen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte [slachtoffer] vaker bij zich in bed heeft genomen en het dus vaker goed is gegaan. Verdachte heeft in onderhavig geval aldus niet kunnen voorzien dat zijn gedrag tot het strafbare gevolg kon leiden. Nu niet gezegd kan worden dat verdachte, ook niet gelet op de algemene ervaringsregels, had kunnen komen tot de inschatting dat er sprake was van een levensbedreigende situatie, kan hem derhalve geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 2. primair hij in de periode van 26 april 2005 tot en met 19 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf, aan een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op 26 april 2005, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten onder andere meerdere ribfracturen en andere fracturen, kneuzingen en bloeduitstortingen in/aan het gezicht en oren en verwondingen in/om de mond), heeft toegebracht, door deze opzettelijk hardhandig vast te pakken en/of te knijpen en/of te duwen en/of met die [slachtoffer] te gooien en/of met kracht een flesje in de mond van die [slachtoffer] te duwen; 3. subsidiair hij in de periode van 1 februari 2005 tot en met 18 augustus 2005 in de gemeente Landgraaf, meermalen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Bijzondere overweging ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde de zware mishandeling van [slachtoffer] en heeft zijn stelling onderbouwd in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsman heeft - kort gezegd - aangevoerd primair dat het letsel niet kan worden toegerekend aan verdachte en subsidiair dat er bij verdachte geen opzet was om zijn dochtertje zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het door de raadsman primair gestelde als volgt: Uit de stukken is niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte aan het slachtoffertje, zijn dochtertje, de verwondingen heeft toegebracht. Gebleken is dat de ouders van [slachtoffer] de enigen waren die telkens in de directe nabijheid waren van hun dochtertje. Ook is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende komen vast te staan dat het verdachte was die meermalen uiterst hardhandig jegens zijn dochtertje is opgetreden. Het bovenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank, temeer nu verdachte ook zelf heeft aangegeven dat hij zichzelf vaak niet in de hand heeft, het niet anders geweest kan zijn dan dat verdachte het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer] hardhandig vast te pakken en/of te knijpen en/of te duwen en/of met [slachtoffer] te gooien en/of met kracht een flesje in de mond van die [slachtoffer] te duwen. Verdachte heeft die hardhandigheid niet ontkend. Ten aanzien van het subsidiair gestelde: De rechtbank heeft ten aanzien van de geconstateerde letsels acht geslagen op het sectieverslag van Maes, patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut. Blijkens het sectieverslag is sprake van meerdere (uitgebreide) letsels waaronder bloeduitstortingen, kneuzingen, ribfracturen en andere fracturen. Er zijn zowel recente als niet recente letsels geconstateerd door genoemde deskundige. De patholoog heeft voorts geconcludeerd dat de lokalisaties van de ribbreuken wijzen op het herhaalde malen en op verschillende tijdstippen inwerken van heftig samendrukkend geweld op de borstkas. Het rapport van de forensisch geneeskundige, R.A.C. Bilo, ondersteunt de conclusie van de patholoog. Uit het rapport van Bilo blijkt onder meer dat om een ribfractuur te veroorzaken bij een kind forse kracht nodig is, nu door de flexibiliteit van ribben bij kinderen ribben eerder vervormen dan breken. Gezien bovengenoemde rapporten is gedurende een periode van vier maanden bovenmatig geweld toegepast op [slachtoffer]. Gezien (de aard van) het letsel moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat door dit geweld de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het aanwenden van geweld bij een klein kind is gedrag dat naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank oordeelt derhalve dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 2 primair: zware mishandeling, meermalen gepleegd; feit 3 subsidiair: mishandeling, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 12 december 2005, opgemaakt, welk rapport naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen onder andere vermeldt: 1. Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholmisbruik. Tevens werd een gebrekkige ontwikkeling bij betrokkene vastgesteld: zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en afhankelijke kenmerken. 2. De gebrekkige ontwikkeling was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. 4. Indien het tenlastegelegde bewezen zou worden, is het echter aannemelijk dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis en zijn verstandelijke beperkingen daarbij invloed hadden op zijn gedrag zodanig dat het te adviseren is hem te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Ten aanzien van verdachte is door dr. L.H. Dams, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 25 januari 2006, opgemaakt, welk rapport naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen onder andere vermeldt: 1. onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, welke in diagnostische zin omschreven kunnen worden: onderzochte lijdt aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, afhankelijke borderline kenmerken. Daarnaast is er eveneens sprake van een zwakbegaafdheid (totale intelligentie van 74). Er is eveneens sprake van intermittent gebruik van alcohol alsook van dagelijks gebruik van softdrugs. 2. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien zit bewezen wordt, waren de kenmerken van hoger vernoemde stoornis ook aanwezig. 3. De gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, ontwijkende en borderlinekenmerken heeft in grote mate een rol gespeeld ten tijde van het hem ten laste gelegde, indien dit bewezen wordt. Onderzochtes gedrag werd immers gestuurd door zijn agressieve acting-out, welke gevoed werd door een enorm gevoel van boosheid, frustratie en de onmacht dat hij voelde door het gegeven dat hij nooit door zijn ouders bemind en vertroeteld werd.(...)De factor zwakbegaafdheid heeft naar de mening van ondergetekende wel een rol gespeeld op het ogenblik van de hem ten laste gelegde feiten, omdat onderzochte mede ook door zijn beperkte intellectuele capaciteiten moeilijker zijn negatieve gedrag op een correcte wijze sturing kon geven op het ogenblik dat hij de boosheid voelde opkomen. De rechtbank verenigt zich -voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid- gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten van drs. Zwegers en dr. Dams gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking met dwangverpleging zal worden gesteld. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 3 primair. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder terzake geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd gelet op de niet bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde doodslag en dood door schuld. De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, door zijn toenemende frustraties en kwaadheid over het gedrag van zijn pasgeboren dochtertje, bijvoorbeeld als zij niet snel haar flesje leegdronk, maar vooral uit kwaadheid over zijn eigen onvermogen de baby te sussen en rustig te krijgen wanneer ze huilde, zich schuldig heeft gemaakt aan herhaalde zware mishandeling. Verdachte heeft zijn dochtertje gedurende haar korte leven van vier maanden meermalen met kracht stevig beetgepakt ten gevolge waarvan zijn dochtertje onder andere meerdere ribfracturen (van verschillende ouderdom), een bovenbeen- en onderarmfractuur, kneuzingen en bloeduitstortingen heeft opgelopen. Verdachte heeft door het plegen van deze daad er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de gezondheid en het welbevinden van zijn, gelet op haar leeftijd, zeer kwetsbare dochtertje [slachtoffer]. Door de gevolgen van zijn onbeheerst handelen tegenover zijn eigen, aan hem toevertrouwd, kwetsbaar en volstrekt weerloos kind, heeft verdachte ook immens verdriet en ontreddering veroorzaakt voor de moeder van [slachtoffer] en de naaste familie van het slachtoffertje en heeft hij tevens in de samenleving een reactie van verbijstering en afschuw opgeroepen. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij - ondanks zijn betrekkelijk laag intelligentieniveau - zich bewust is geweest van zijn laakbaar handelen, nu hij immers ook bij gelegenheid van de gehouden reconstructie heeft verklaard dat hij op den duur niet meer naar de wondjes van [slachtoffer] keek, dus wetende dat deze constant aanwezig waren. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de zichtbare uitwendige verwondingen van [slachtoffer] door verdachte telkens werden bedekt met zalf, kennelijk met de bedoeling om de gevolgen van zijn handelingen te verdoezelen. Ondanks deze verwondingen, heeft verdachte daarenboven nagelaten een arts te raadplegen. Ten aanzien van de op te leggen maatregel Het voormelde rapport van drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, houdt voorts in: 5. In het verleden is er meermaals sprake geweest van gewelddadig gedrag dat ook tot een veroordeling leidde. Het is te voorzien dat ook in de toekomst vanuit betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling opstapeling van woede kan ontstaan. Hiermee is er sprake van een verhoogd risico op een recidive geweldsdelict. 6. Ook na een eventuele langdurige gevangenisstraf zal het recidivegevaar dat uit betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling voortkomt onverminderd groot zijn. Naar de mening van ondergetekende kan het gevaar slechts worden ingeperkt door de maatregel van TBS met verpleging op te leggen. Het voormelde rapport van dr. L.H. Dams, psychiater, houdt voorts in: 5a. De kans op recidive is op basis van de klinische risicotaxatie groot in te schatten. Onderzochte kwam reeds eerder in contact met politie/justitie omwille van agressieve acting-out, leidende tot een geweldsdelict. Daarnaast is er eveneens sprake van intermittent overmatig alcoholgebruik alsook van dagelijks gebruik van softdrugs. Onderzochte lijdt ook aan een zwakbegaafdheid, wat de kans op recidive nogmaals vergroot, gezien onderzochte vanuit zijn mentale onvermogen niet in staat is zijn gedrag altijd bij te sturen, eens hij over de grens van boosheid en frustratie heen is; 5c. De invloed van omgevingsfactoren zouden geminimaliseerd kunnen worden indien onderzochte de nodige gestructureerde behandeling krijgt en op gefaseerde wijze gereïntegreerd wordt in de maatschappij. Naar de mening van ondergetekende kan dit enkel wanneer onderzochte in een multidisciplinair team begeleid zou worden in zijn totale reïntegratieproces, waarbij onderzochte ook leert omgaan met enerzijds zijn intellectuele beperkingen en anderzijds zijn verstoorde persoonlijkheidsdynamiek. 6.Gezien het gevaar voor recidive binnen een gelijkaardige context als zijnde zeer groot ingeschat wordt, en gezien onderzochte op dit ogenblik beschouwd kan worden als een gevaar voor de maatschappij wanneer hij niet de op correcte, gestructureerde en gespecialiseerde wijze behandeld wordt, adviseert ondergetekende aan de Rechtbank om de maatregel tbs met dwangverpleging op te leggen. Zelfs na een eventueel langdurige gevangenisstraf zal het recidivegevaar zeer groot zijn, gezien de persoonlijkheidsstoornis van onderzochte, maar ook gezien de zwakbegaafdheid van onderzochte. Daarnaast speelt ook nog de factor partiële ontkenning mee, met betrekking tot de tenlastegelegde feiten, indien deze bewezen worden, waardoor het gevaar op recidive nogmaals vergroot kan worden. Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten van de psychiater en de psycholoog en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies op te volgen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij behandeling nodig heeft. De rechtbank zal de verdachte ter beschikking stellen, nu de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en zij op grond van het vorenoverwogene van oordeel is, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten. De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. De vordering tot tenuitvoerlegging Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van zes maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 3 december 2003, gewezen onder parketnummer 03/005576-03. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd; - gelast dat de aan de veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank, d.d. 3 december 2003, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden alsnog zal worden tenuitvoergelegd. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.C.A. Schreinemakers, voorzitter, mr. W.A.P. Hillen en mr. Th.M.C.J. Schalken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2006, zijnde mr. Th.M.C.J. Schalken buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.