Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9621

Datum uitspraak2006-06-29
Datum gepubliceerd2006-06-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610045-01 en 04/71001-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Criminele organisatie, valsheid in geschrift: het omkatten van eieren. Verdachte is veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie. Zogeheten industrie-eieren zijn omgezet naar consumptie-eieren. Om dat te verdoezelen werd gebruik gemaakt van met name valse facturen. Ten aanzien van een van de beide telasteleggingen wordt het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de redelijke tremijn ex artikel 6, eerste lid van het EVRM. Ten aanzien van de tweedetelastelegging wordt een overschrijding van die redelijke termijn verdisconteerd in een lagere strafmaat: Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren en een fikse geldboete zou naar het oordeel van de rechtbank in dit geval opgelegd dienen te worden, ware het niet dat de redelijke termijn waarbinnen [verdachte] hiervoor veroordeeld had moeten worden inmiddels in zodanige mate is overschreden dat de rechtbank vanwege die overschrijding de op te leggen straf zal matigen en deels voor een andere strafmodaliteit zal kiezen. Maar ook: De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit, nu de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, onvoldoende in de eis van de officier van justitie en in het standpunt van de verdediging tot uitdrukking komen. De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf en een geldboete. Zie daartoe de strafmaatoverwegingen van de rechtbank in de uitspraak.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummers: 04/610045-01; 04/071001-02 Uitspraak d.d. : 29 juni 2006 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [xx] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 januari 2006 en van 14 en 15 juni 2006 ter zake van de op de terechtzitting van 14 en 15 juni 2006 gevoegde zaken met de parketnummers 04/610045-01 en 04/071001-02. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: in de zaak met parketnummer 04/610045-01: 1. in de gemeente Weert en/of elders in Nederland, [hongaars bedrijf] op of omstreeks 26 februari 1999, in elk geval in het jaar 1999, een factuur genummerd 99336 gericht aan [NL-bedrijf 1] (blad 1112) en/of [NL-bedrijf 1] op of omstreeks 02 april 1999, in elk geval in het jaar 1999, een factuur genummerd 990186 gericht aan [NL-bedrijf 2] (blad 1122) en/of [NL-bedrijf 2]op of omstreeks 04 mei 1999, in elk geval in het jaar 1999, een factuur genummerd 12288 gericht aan [Brits bedrijf] (blad 1243) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 2. in de gemeente Weert en/of elders in Nederland, [hongaars bedrijf] op of omstreeks 25 augustus 2000, in elk geval in het jaar 2000, een factuur genummerd 472822 gericht aan [NL-bedrijf 3] (blad 1295) en/of [NL-bedrijf 3] op of omstreeks 25 augustus 2000, in elk geval in het jaar 2000, een factuur genummerd 2000023 gericht aan [NL-bedrijf 4] (blad 1307) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 3. in de gemeente Weert en/of elders in Nederland, [hongaars bedrijf] op of omstreeks 19 januari 2001, in elk geval in het jaar 2001, een factuur genummerd 178313 gericht aan [NL-bedrijf 3] (blad 1081) en/of [NL-bedrijf 3] op of omstreeks 19 januari 2001 en/of 23 januari 2001, in elk geval in het jaar 2001, een factuur genummerd 0100004 en/of een factuur genummerd 0100006, (telkens) gericht aan [NL-bedrijf 2] (blad 1086 en 1087) en/of [NL-bedrijf 2]op of omstreeks 18 januari 2001, in elk geval in het jaar 2001, een factuur genummerd 13552 gericht aan [Bedrijf X] (blad 1089) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 4. [hongaars bedrijf] op of omstreeks 02 juni 2000, in elk geval in het jaar 2000, in de gemeente Weert en/of elders in Nederland, een factuur genummerd 472803 gericht aan [Bedrijf Y] (blad 1042) - zijnde die factuur een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door valselijk op die factuur te vermelden "Shell eggs, for further processing" en/of "Liquid and pasteurised henn whole egg", althans door valselijk NIET op die factuur te vermelden "schouweieren" en/of "technisch", in elk geval een of meer woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 5. in de gemeente Weert en/of elders in Nederland, [hongaars bedrijf] in of omstreeks de periode van 06 april 1999 tot en met 14 april 1999, in elk geval in het jaar 1999, een of meer factu(u)r(en) gericht aan [NL-bedrijf 2] (respectievelijk) genummerd en gedateerd 99351 d.d. 06 april 1999 (blad 927), 99352 d.d. 06 april 1999 (blad 928), 99353 d.d. 06 april 1999 (blad 930), 99354 d.d. 06 april 1999 (blad 932), 99355 d.d. 06 april 1999 (blad 934), 99357 d.d. 05 april 1999 (blad 936), 99358 d.d. 05 april 1999 (blad 938), 99359 d.d. 05 april 1999 (blad 940), 99360 d.d. 05 april 1999 (blad 942), 99363 d.d. 08 april 1999 (blad 944), 99364 d.d. 09 april 1999 (blad 946), 99365 d.d. 10 april 1999 (blad 948), 99366 d.d. 12 april 1999 (blad 950) en/of 99367 d.d. 14 april 1999 (blad 952), en/of [NL-bedrijf 2] in of omstreeks de periode van 29 maart 1999 tot en met 16 april 1999, in elk geval in het jaar 1999, een of meer factu(u)r(en) gericht aan [Bedrijf Q] (respectievelijk) genummerd en gedateerd 12191 d.d. 29-03-99 (blad 965), 12197 d.d. 30-03-99 (blad 969), 12202 d.d. 31-03-99 (blad 974), 12206 d.d. 01-04-99 Blad 978), 12212 d.d. 03-04-99 (blad 982), 12213 d.d. 06-04-99 (blad 986), 12219 d.d. 07-04-99 (blad 990), 12223 d.d. 08-04-99 (blad 994), 12225 d.d. 09-04-99 (blad 998), 12230 d.d. 12-04-99 (blad 1002), 12236 d.d. 13-04-99 (blad 1006), 12237 d.d. 14-04-99 (blad 1010), 12241 d.d. 15-04-99 (blad 1014) en/of 12246 d.d. 16-04-99 (blad 1017), - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) te vermelden "Liquid and pasteurised henn whole egg" en/of "Huhnervollei, Flussig" althans door (telkens) valselijk NIET op die factu(u)r(en) te vermelden "technisch product" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 6. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 19 februari 2002 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Hongarije heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en/of [Bedrijf 6] en/of [Bedrijf Z] en/of [NL-bedrijf 1] en/of [NL-bedrijf 2] en/of [NL-bedrijf 4] en/of [NL-bedrijf 3] en/of [hongaars bedrijf], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven en/of het opzettelijk gebruik maken en/of afleveren van valse en/of vervalste geschriften, te weten onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven, als ware die geschriften echt en onvervalst; (artikel140 van het Wetboek van Strafrecht) in de zaak met parketnummer 04/071001-02: hij in of omstreeks de periode van 26 april 1996 tot en met 20 november 1997, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 1996 en/of 1997, in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, een of meer factu(u)r(en) van [NL-bedrijf 5] gericht aan [Hongaars bedrijf 2], (onder meer) genummerd en gedateerd 9011 d.d. 26-04-1996 (blad 112), 9061 d.d. 14-05-1996 (blad 122), 9298 d.d. 22-07-96 (blad 132), 9489 d.d. 13-09-96 (blad 142) en/of 9722 d.d. 08-11-96 (blad 154) en/of een of meer factu(u)r(en) van [NL-bedrijf 6] gericht aan [Hongaars bedrijf 2], (onder meer) genummerd en gedateerd 96092302 d.d. 23-09-1996 (blad 160), 9610149007 d.d. 14-10-1996 (blad 169), 96110416 d.d. 04-11-1996 (blad 182), 96111521 d.d. 04-11-1996 (blad 190), 96112523 d.d. 25-11-1996 (blad 193) en/of 96120930 d.d. 09-12-1996 (blad 201) en/of een of meer factu(u)r(en) van [NL-bedrijf 6] gericht aan [Hongaars bedrijf 3], (onder meer) genummerd en gedateerd 9700039 d.d. 25-08-1997 (blad 206), 9700045 d.d. 15-09-1997 (blad 213), 9700051 d.d. 30-09-1997 (blad 220), 9700056 d.d. 03-11-1997 (blad 226) en/of 9700060 d.d. 20-11-1997 (blad 231) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) een te laag factuur- of aankoopbedrag te vermelden, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging dient te worden verklaard ten aanzien van het onder parketnummer 04/071001-02 ten laste gelegde, omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdediging heeft dit standpunt onderbouwd met de stelling dat tussen de eerste daad van vervolging, namelijk het verhoor van verdachte op 10 mei 2000, en de behandeling van de zaak ter terechtzitting een periode van meer dan 6 jaar is verstreken, gedurende welke periode van de zijde van het openbaar ministerie in deze zaak geen activiteiten hebben plaatsgevonden. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er in de zaak met parketnummer 04/610045-01 eveneens sprake is geweest van een aanmerkelijke overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft ten aanzien van deze zaak geen beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar gesteld dat deze overschrijding dient te worden meegewogen bij de bepaling van de op te leggen straf. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in de zaak met parketnummer 04/071001-02 weliswaar sprake is geweest van een lange termijn, doch dat dit niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat zij bij haar vordering rekening heeft gehouden met de lange termijn, doordat zij dit feit bij de gevorderde straf niet heeft meegeteld. De officier van justitie heeft met betrekking tot de zaak met parketnummer 04/610045-01 gesteld dat er bijzonder veel tijd is verstreken tussen het tijdstip waarop verdachte ervan uit mocht gaan dat tegen hem een vervolging ingesteld zou worden - welk tijdstip de officier van justitie heeft gesteld op de datum van de doorzoekingen op 12 februari 2002 - en het tijdstip waarop de zaak ter terechtzitting zal zijn afgerond. In verband met de omstandigheid dat deze zaak niet van eenvoudige aard is en de nodige onderzoekstijd heeft gevergd, terwijl voorts de capaciteit van het Parket en de Rechtbank een eerdere behandeling van de zaak niet toeliet, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden, doch dat deze wel in de gevorderde straf dient te worden verdisconteerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. In de zaak met parketnummer 04/071001-02 stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 14 november 2001, zijnde het tijdstip waarop [verdachte] voor het eerst als verdachte is gehoord en hij redelijkerwijs mocht verwachten dat door het openbaar ministerie tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Op 29 november 2001 is het proces-verbaal gesloten, waarna de stukken op 10 januari 2002 bij het Parket te Roermond zijn ingekomen. Vervolgens hebben geen onderzoekshandelingen meer plaatsgevonden, waarna verdachte eerst op 14 december 2005 is gedagvaard voor de terechtzitting van 12 januari 2006, op welke terechtzitting de zaak is aangehouden tot de terechtzitting van 14 en 15 juni 2006, zulks in verband met nader onderzoek in met name de zaak met parketnummer 04/610045-01. Aangezien het een eenvoudige zaak betreft, waarin verdachte direct heeft verklaard en voorts geen verwantschap van deze zaak is gebleken met de zaak met parketnummer 04/610045-01, althans geen zodanige verwantschap, dat deze zaak niet afzonderlijk behandeld had kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn zodanig ernstig is overschreden, dat deze schending van artikel 6 van het EVRM dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In de zaak met parketnummer 04/6100145-01 stelt de rechtbank vast dat verdachte redelijkerwijs mocht verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld op het tijdstip van de doorzoekingen van de bedrijfspanden en woonadressen op 19 februari 2002. Het proces-verbaal is op 10 oktober 2002 gesloten, terwijl het gerechtelijk vooronderzoek op 17 september 2004 is gesloten. Blijkens de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting was de zaak eind 2003 "zittingsklaar", doch verdachte is eerst op 14 december 2005 gedagvaard voor de terechtzitting van 12 januari 2006, op welke zitting de zaak is aangehouden in verband met nader onderzoek in met name de zaak met parketnummer 04/610045-01. In deze zaak is er weliswaar sprake van een omvangrijk dossier, doch mede door de weinig voortvarende wijze waarop de zaak als gevolg van capaciteitsproblemen bij Parket en Rechtbank is behandeld - hetgeen verdachte niet te verwijten valt - is er naar het oordeel van de rechtbank tussen het tijdstip van de doorzoekingen en de datum waarop de rechtbank uitspraak zal doen een zodanig lange tijdsperiode verlopen, dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze termijn is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zodanig lang dat zulks moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Wel ziet de rechtbank aanleiding om bij de bepaling van de strafmaat met de overschrijding rekening te houden. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 04/610045-01 in de weg staan. De officier van justitie kan dus ten aanzien van die zaak in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 juni 2006 ten aanzien van het onder parketnummer 04/610045-01 ten laste gelegde gevorderd dat de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 zullen worden bewezen verklaard. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 04/610045-01 onder 1, 2, 3 partieel, 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 5 heeft de verdediging in het algemeen aangevoerd dat het bewijs dat de geleverde partijen niet geschikt waren voor menselijke consumptie, ontbreekt. Er dient vast te staan dat de onderliggende eiproducten technisch eiproduct betrof en dat diezelfde partij als voor menselijke consumptie geschikt is doorverkocht. Het enkele gegeven dat een soortgelijke hoeveelheid is verkocht is onvoldoende, aangezien door de grote verpakkingseenheden getallen al snel overeenkomen. Hierbij speelt mee dat eipoeder lang houdbaar is en gedurende lange tijd bewijs moet bestaan dat geen andere partij eipoeder dat wel voor menselijke consumptie geschikt was, is ingekocht. Met betrekking tot de afzonderlijke feiten heeft de verdediging voorts nog het volgende aangevoerd. Feit 1. Er kan niet bewezen worden dat het materiaal dat op 2 april 1999 is verkocht, in de factuur diende te worden aangeduid als 'technisch'. Allereerst is er onvoldoende bewijs dat de partij eipoeder ook naar Nederlands recht een technisch eiproduct betreft, nu er zonder bemonstering slechts afgegaan kan worden op een Frans document en niet is vastgesteld dat het Frans recht en het Nederlands recht op dit punt gelijk is, terwijl voorts niet bekend is of de partij wellicht voor menselijke consumptie geschikt is. In de tweede plaats ontbreekt het bewijs dat diezelfde partij eipoeder telkens is doorverkocht, nu eipoeder een lange houdbaarheid van 2 jaar heeft, de verbalisanten slechts over een periode van 4 maanden vóór de verkoop hebben vastgesteld dat er geen andere partij eipoeder was ingekocht en er nog voorraad kon zijn van de periode daarvoor. Feit 2. Er blijkt niet dat de partij eipoeder die op 28 augustus 2000 door [NL-bedrijf 4] is gekocht van [Hongaars bedrijf], een technisch product naar Nederlands recht is. Feit 3. Er bestaat onvoldoende bewijs dat de partij eipoeder die op 18 januari 2001 door [NL-bedrijf 2] is verkocht, dezelfde partij is als door [bedrijf 6] op 16 januari 2001 van [Frans bedrijf] is gekocht, zulks gelet op de onder 1 vermelde houdbaarheidsdatum van eipoeder. Ook hier geldt dat wanneer naar Frans recht op een product 'technisch' staat, dat naar Nederlands recht geen technisch product hoeft te zijn. Feit 4 en feit 5. Gezien de beperkte houdbaarheid moet het wel om dezelfde partijen bij inkoop en verkoop zijn gegaan, maar het verkochte heelei kan zowel technisch als humaan zijn. Niet is vastgesteld dat de partij naar Nederlands recht technisch was. Feit 6. De werkwijze van verdachte kan niet worden gekarakteriseerd als een criminele organisatie. Allereerst is de valsheid in geschrift door verdachte alleen gepleegd. Verdachte pleegde de feiten alleen en hij was feitelijk leidinggever van de BV's. Daarnaast was het bedrijf ook en met name op andere activiteiten gericht, namelijk het maken van rechtmatige winst. Een substantieel deel van de omzet is gedraaid via een legale bron van inkomsten en het plegen van valsheid in geschrift was niet de bestaansgrond van het bedrijf. De overwegingen van de rechtbank. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door verdachte een constructie is opgebouwd, waarbij administratief door de diverse bedrijven in Nederland en België waar hij de leiding over had, kortweg de [organisatie] genoemd, de indruk werd gewekt dat correct werd gehandeld. Op papier verlieten steeds eiproducten die waren ingekocht als technische (niet voor menselijke consumptie geschikte) producten, ook als technische producten de keten van Nederlands/Belgische bedrijven van de [organisatie] en gingen voor de humane consumptie bestemde producten de bedrijven van de [organisatie] ook weer uit als zodanige producten. Om dit te bereiken werden door de [organisatie] administratief technische producten verkocht aan de door verdachte geleide Hongaarse onderneming [Hongaars bedrijf], met vermelding op de facturen en andere handelsdocumenten dat het technische eiproducten betrof. Vanuit [Hongaars bedrijf] werden diezelfde technische eiproducten vervolgens - op papier - geleverd hetzij aan een bedrijf van de [organisatie] hetzij rechtstreeks aan de afnemers. Op de handelspapieren werd dàn echter geen aanduiding vermeld waaruit nog viel af te leiden dat het om niet voor menselijke consumptie geschikte producten ging. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat verzuimd is op de facturen te vermelden dat het technische producten betrof, dat het er wel op had moeten staan en dat hij er verantwoordelijk voor was dat het er op werd vermeld. Voorts heeft verdachte verklaard dat er geen goederen van en naar [Hongaars bedrijf] werden vervoerd, dat de feitelijke handelingen in Weert plaatsvonden, dat het mogelijk is dat technisch product in humaan product terecht is gekomen en dat er ook technische producten zijn geleverd aan bedrijven die producten maakten die bestemd waren voor de humane consumptie, terwijl op de facturen stond dat het producten voor de humane consumptie betrof. Uit het dossier blijkt voorts dat op andere facturen wel is vermeld welke goederen de levering betrof. Op een aantal van de ten laste gelegde facturen zijn aanduidingen vermeld die het doen voorkomen dat de geleverde producten humane producten betrof. De aanduidingen zijn vermeld op de als bewijsmiddel gebruikte lijst met begripsomschrijvingen en de aanduiding of het technische of humaan product betrof. Deze lijst is door de rechter-commissaris aan de getuige-deskundige A. Klomp-Verheul en ter terechtzitting aan de verdachte voorgelegd. De getuige-deskundige heeft verklaard dat de op de lijst gestelde aanduiding dat industrie-eieren eieren voor humane consumptie zouden zijn, onjuist is en dat dit technische eieren betreft en dat de lijst voor het overige juist is. Verdachte heeft verklaard dat hetgeen op de lijst is vermeld, juist is, met dien verstande dat waar staat dat "shell eggs, for further processing" eieren voor humane consumptie zouden zijn, dit volgens verdachte technische producten zou moeten zijn. Verdachte heeft voorts verklaard dat volgens hem deze begripsomschrijvingen en aanduidingen binnen de branche gebruikelijk zijn. Uit het dossier blijkt voorts dat aanzienlijke hoeveelheden eiproducten van het perceel [adres 1]naar het perceel [adres 2] werden gepompt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat alleen voor [adres 2] een erkenning voor humane eiproducten gold. Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken en de verantwoording op de handelsdocumenten en in de administratie, leidt de rechtbank af dat de bedrijven waarover verdachte de leiding had en binnen welke bedrijven hij de opdrachten gaf, bewust op een aantal administratieve bedrijfsbescheiden, waaronder de in de ten laste gelegde feiten genoemde facturen en CMR's, een andere gang van zaken heeft geschetst dan de werkelijkheid en dat op die bescheiden bewust niet is vermeld dat de geleverde goederen technische eiproducten betroffen. Om te voorkomen dat de feitelijke gang van zaken bij controle van de administratie zou worden ontdekt, is in strijd met de werkelijke gang van zaken een administratieve constructie gehanteerd waarbij ingekochte technische goederen op papier als technische eiproducten naar Hongarije werden uitgevoerd en waarbij - andere - voor menselijke consumptie geschikte eiproducten vanuit Hongarije werden ingekocht en - al dan niet via de eigen bedrijven - als zodanige eiproducten werden geleverd aan diverse afnemers. Ten aanzien van de onderscheiden feiten geldt voorts nog het volgende. De Nederlandse zowel als de Franse regelgeving is gebaseerd op dezelfde EEG-regelgeving en is een nadere uitwerking daarvan op nationaal gebied. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten betrof dit blijkens de verklaring van de deskundige bij de rechter-commissaris de EEG-verordening 1907/90 en Richtlijn 89437. Voor elk land binnen de Europese Gemeenschap gelden op het gebied van het onderscheid tussen en het gebruik van technische en humane eiproducten dezelfde voorschriften. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de productomschrijvingen die op de documenten zijn aangetroffen, in de branche gebruikelijk zijn. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat aan de op de buitenlandse facturen vermelde begripsomschrijvingen een andere betekenis moet worden toegeschreven dan de betekenis zoals daaraan is verbonden op voormelde lijst van benamingen. Feit 1. Verdachte heeft verklaard dat de markt een vechtmarkt was met grote concurrentie, kleine marges en een hoge omloopsnelheid. Dat verdachte grote hoeveelheden eiproducten gedurende lange perioden in voorraad had, acht de rechtbank niet aannemelijk. De stelling van de verdediging dat een partij humaan eiproduct die al langere tijd aanwezig was, kan zijn geleverd wordt voorts niet onderbouwd door verdachte of door de cijfers die uit het onderzoek van de in beslag genomen administratie zijn gebleken. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat voorraden gedurende lange termijn aanwezig waren. Uit het relaas van de verbalisanten (1.1/AH/01 t/m 1.1/AH/04) met betrekking tot de routing, zowel fysiek als administratief, van 20.000 kg eipoeder, volgt dat de facturen betrekking hebben op dezelfde partij eiproducten. Ten aanzien van [NL-bedrijf 2] blijkt dit bovendien uit de op de documenten vermelde LOT-nummers. Gelet op het door verdachte ter terechtzitting aangegeven prijsverschil tussen technische en humane producten, is niet aannemelijk dat een bedrijf op een factuur zal vermelden dat een product technisch is, indien dit geschikt is voor menselijke consumptie. Uit de vermelding op de factuur van [Frans bedrijf], dat het technisch eipoeder betreft dat niet geschikt is voor menselijke consumptie en de omstandigheid dat op de facturen van [Hongaars bedrijf], [NL-bedrijf 1] en [NL-bedrijf 2] BV niet is vermeld dat het technische producten betrof, terwijl dit volgens de verklaring van verdachte wel op de facturen vermeld had moeten worden, leidt de rechtbank af dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Feit 2. De rechtbank stelt voorop dat blijkens de verklaring van verdachte geen eiproducten uit Hongarije zijn ingevoerd. Uit het relaas van de verbalisanten (1.1/AH/05 t/m 1.1/AH/07) met betrekking tot de fysieke en administratieve routing van 20.000 kg eipoeder, volgt dat de in dit feit vermelde facturen betrekking hebben op dezelfde partijen eiproducten, welke op 17 respectievelijk 24 augustus 2000 door [Bedrijf Z] gekocht waren van [Frans bedrijf]. Uit de vermelding op de facturen van [Frans bedrijf], dat het technisch eipoeder betreft dat niet geschikt is voor menselijke consumptie en de omstandigheid dat op de verkoopfacturen van [Hongaars bedrijf] en [NL-bedrijf 3] niet is vermeld dat het technische producten betrof, terwijl dit volgens de verklaring van verdachte wel op de facturen vermeld had moeten worden, leidt de rechtbank af dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Feit 3. Uit het relaas van de verbalisanten (1.1/AH/08 t/m 1.1/AH/12) met betrekking tot de fysieke en administratieve routing van 23.100 kg eipoeder, volgt dat de in dit feit vermelde facturen betrekking hebben op dezelfde partij eiproducten, welke op 16 januari 2001 door [Bedrijf Z] gekocht was van [Frans bedrijf]. Waar door de verdediging is gesteld dat de door [Hongaars bedrijf] geleverde partij mogelijk betrekking had op een reeds langer aanwezige voorraad humane producten, verwerpt de rechtbank die stelling, nu het een levering uit 2001 betreft en uit de verklaring van de getuige [naam getuige] blijkt dat er wellicht alleen in 1999 op papier een voorraad bij [Hongaars bedrijf] is geweest. Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat de betekenis van de op de factuur van [Frans bedrijf] vermelde aanduiding over technische producten mogelijk een andere betekenis heeft dan in Nederland, verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent hierboven is overwogen. Uit de vermelding op de factuur van [Frans bedrijf], dat het technisch eipoeder betreft dat niet geschikt is voor menselijke consumptie en de omstandigheid dat op de verkoopfacturen van [Hongaars bedrijf], [NL-bedrijf 3] en [NL-bedrijf 2] BV de aanduiding dat het technisch eipoeder betreft niet is vermeld, terwijl dit volgens de verklaring van verdachte wel op de factuur vermeld had moeten worden, leidt de rechtbank af dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Feit 4 Uit het relaas van de verbalisanten (1.2/AH/01) met betrekking tot de fysieke en administratieve routing van een partij kippeneieren in de schaal, volgt dat de in dit feit vermelde facturen betrekking hebben op dezelfde partij eiproducten, welke op 20 oktober 1999 door [Hongaars bedrijf] was gekocht van [Bedrijf Z]. Verdachte heeft dit ook erkend. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat de term 'Shell eggs, for further processing' voor technisch staat is niet aannemelijk geworden nu het hier een levering aan [bedrijf Y] betreft en [bedrijf Y] volgens de verklaring van verdachte en de getuige [naam getuige 2] alleen humane producten en nooit technische producten bestelde. Uit de vermelding op de factuur van [Bedrijf Z], dat het 'kippeneieren in de schaal, niet voor consumptie' betrof, en de omstandigheid dat op de verkoopfacturen van [Hongaars bedrijf], is vermeld 'Shell eggs, for further processing' en 'Liquid and pasteurised henn whole eggs", welke vermeldingen blijkens voornoemde lijst en de verklaring van de deskundige tegenover de rechter-commissaris duiden op humane producten, leidt de rechtbank af dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Feit 5. Uit het relaas van de verbalisanten (1.3/AH/04 t/m 1/3/AH/06) met betrekking tot de fysieke en administratieve routing van een partij kippeneieren in de schaal, volgt dat de in dit feit vermelde facturen betrekking hebben op dezelfde partijen technische eiproducten, welke door [Hongaars bedrijf] in de periode van 2 april 1999 tot en met 7 april 1999 waren gekocht van [Bedrijf W] en door [Hongaars bedrijf] via [NL-bedrijf 2] Bv zijn geleverd aan [Bedrijf Q]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [Bedrijf Q] technische eiproducten kreeg geleverd, terwijl voor menselijke consumptie geschikte eiproducten waren besteld. Uit deze verklaring, de aankoop door [Hongaars bedrijf] van de partijen 'Kip-heelei, vloeibaar technisch product' en de omstandigheid dat op de verkoopfacturen van [Hongaars bedrijf] en [NL-bedrijf 2] BV is vermeld 'Liquid and pasteurised henn whole egg" en/of 'Huhnervollei, Flussig', welke vermeldingen blijkens voornoemde lijst en de verklaring van de deskundige tegenover de rechter-commissaris duiden op humane producten, leidt de rechtbank af dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Feit 6. De rechtbank stelt voorop dat de doelstelling van een organisatie die het plegen van misdrijven tot doel heeft, indien bij die organisatie ook bedrijven of leidinggevenden of opdrachtgevers van die bedrijven betrokken zijn, niet dezelfde hoeven te zijn als de doelstelling van die bedrijven. Bij een criminele organisatie gaat het slechts om die handelingen en dat oogmerk, die gericht zijn op het voltooien van de misdrijven. Deze activiteiten kunnen een deel vormen van de totale activiteiten die in een bedrijf plaatsvinden. Voorts is niet nodig dat de criminele activiteiten van het begin af aan onderdeel hebben uitgemaakt van de bedrijfsdoeleinden. Voldoende is dat op enig moment, geheel of gedeeltelijk binnen het bedrijf, een samenwerkingsverband is ontstaan gericht op het plegen van de misdrijven. Het verweten oogmerk heeft betrekking op de activiteiten die door de in de tenlastelegging genoemde bedrijven en verdachte zijn ontplooid, voor zover die zijn gericht op het plegen van valsheid in geschrift en strekt zich niet uit tot overige - legale - werkzaamheden die bij de bedrijfsuitoefening werden verricht. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een criminele organisatie dient te bestaan uit meerdere personen. Dit kunnen echter zowel natuurlijke als rechtspersonen zijn. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet gelijk gesteld kan worden aan de in de tenlastelegging genoemde BV's. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat binnen de bedrijven ook andere werknemers werkzaamheden verrichtten die gericht waren op de criminele activiteiten en dat voorts die bedrijven binnen de criminele organisatie een andere, eigen rol vervulden. Dat verdachte binnen de criminele organisatie een cruciale en initiërende rol vervulde doet daaraan niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake was van een organisatie, bestaande uit meerdere deelnemers, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank de verweren van de verdediging. Ten aanzien van feit 6 hebben de officier van justitie en de verdediging het standpunt ingenomen dat niet bewezen kan worden dat de verweten gedragingen door verdachte ook zijn gepleegd ná 17 augustus 2001, zijnde het tijdstip waarop verdachte zijn bedrijven heeft verkocht aan [Overnemer]. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte na de verkoop van de bedrijven op 17 augustus 2001 geen feitelijke zeggenschap meer ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 6 ten laste gelegde, voor zover dit ná 17 augustus 2001 gepleegd is. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 04/610045-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. in de gemeente Weert [hongaars bedrijf] op 26 februari 1999 een factuur genummerd 99336 gericht aan [NL-bedrijf 1] (blad 1112) en [NL-bedrijf 1] op 02 april 1999 een factuur genummerd 990186 gericht aan [NL-bedrijf 2] (blad 1122) en [NL-bedrijf 2] op 04 mei 1999 een factuur genummerd 12288 gericht aan [Brits bedrijf] (blad 1243) - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt , door telkens valselijk op die facturen NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven; 2. in de gemeente Weert [hongaars bedrijf] op 25 augustus 2000 een factuur genummerd 472822 gericht aan [NL-bedrijf 3] (blad 1295) en [NL-bedrijf 3] op 25 augustus 2000 een factuur genummerd 2000023 gericht aan [NL-bedrijf 4] (blad 1307) - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt, door telkens valselijk op die facturen NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven; 3. in de gemeente Weert [hongaars bedrijf] op 19 januari 2001 een factuur genummerd 178313 gericht aan [NL-bedrijf 3] (blad 1081) en [NL-bedrijf 3] op 19 januari 2001 en 23 januari 2001, een factuur genummerd 0100004 en een factuur genummerd 0100006, telkens gericht aan [NL-bedrijf 2] (blad 1086 en 1087) en [NL-bedrijf 2] op 18 januari 2001 een factuur genummerd 13552 gericht aan [Bedrijf X] (blad 1089) - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt, door telkens valselijk op die facturen NIET te vermelden "technisch eiproduct" en/of "niet geschikt voor de menselijke consumptie", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, zulks telkens met het oogmerk om die geschrifte) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven; 4. [hongaars bedrijf] op 02 juni 2000 in de gemeente Weert een factuur genummerd 472803 gericht aan [Bedrijf Y] (blad 1042) - zijnde die factuur een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, door valselijk op die factuur te vermelden "Shell eggs, for further processing" en "Liquid and pasteurised henn whole egg", zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven; 5. in de gemeente Weert [hongaars bedrijf] in de periode van 06 april 1999 tot en met 14 april 1999 facturen gericht aan [NL-bedrijf 2] respectievelijk genummerd en gedateerd 99351 d.d. 06 april 1999 (blad 927), 99352 d.d. 06 april 1999 (blad 928), 99353 d.d. 06 april 1999 (blad 930), 99354 d.d. 06 april 1999 (blad 932), 99355 d.d. 06 april 1999 (blad 934), 99357 d.d. 05 april 1999 (blad 936), 99358 d.d. 05 april 1999 (blad 938), 99359 d.d. 05 april 1999 (blad 940), 99360 d.d. 05 april 1999 (blad 942), 99363 d.d. 08 april 1999 (blad 944), 99364 d.d. 09 april 1999 (blad 946), 99365 d.d. 10 april 1999 (blad 948), 99366 d.d. 12 april 1999 (blad 950) en 99367 d.d. 14 april 1999 (blad 952), en [NL-bedrijf 2] in de periode van 29 maart 1999 tot en met 16 april 1999, facturen gericht aan [Bedrijf Q] respectievelijk genummerd en gedateerd 12191 d.d. 29-03-99 (blad 965), 12197 d.d. 30-03-99 (blad 969), 12202 d.d. 31-03-99 (blad 974), 12206 d.d. 01-04-99 Blad 978), 12212 d.d. 03-04-99 (blad 982), 12213 d.d. 06-04-99 (blad 986), 12219 d.d. 07-04-99 (blad 990), 12223 d.d. 08-04-99 (blad 994), 12225 d.d. 09-04-99 (blad 998), 12230 d.d. 12-04-99 (blad 1002), 12236 d.d. 13-04-99 (blad 1006), 12237 d.d. 14-04-99 (blad 1010), 12241 d.d. 15-04-99 (blad 1014) en 12246 d.d. 16-04-99 (blad 1017), - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt door telkens valselijk op die facturen te vermelden "Liquid and pasteurised henn whole egg" en/of "Huhnervollei, Flussig" zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven; 6. hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 17 augustus 2001 in de gemeente Weert en in België en in Hongarije heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en [Bedrijf 6] en [Bedrijf Z] en [NL-bedrijf 1] en [NL-bedrijf 2] en [NL-bedrijf 4] en [NL-bedrijf 3] en [hongaars bedrijf], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van onder valse facturen en CMR-vrachtbrieven en het opzettelijk gebruik maken en afleveren van valse geschriften, te weten valse facturen en CMR-vrachtbrieven, als ware die geschriften echt en onvervalst. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de navolgende misdrijven. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 1: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 225 in verband met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 2: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 225 in verband met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 3: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 225 in verband met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 4: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 225 in verband met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 5: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 225 in verband met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van parketnummer 04/610045-01 onder 6: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte. De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 en 15 juni 2006 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 04/071001-02 en parketnummer 610045-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf. 11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank. Op grond van de aard van het bewezen verklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank. [verdachte] heeft gedurende een zeer lange periode stelselmatig voor eigen financieel gewin willens en wetens valsheid in geschrift gepleegd. [verdachte] heeft de regelgeving ter zake van (technische) eiproducten stelselmatig aan zijn laars gelapt. Middels regelgeving is als het ware een 'Chinese muur' opgetrokken tussen eiproducten die voor menselijke consumptie bestemd zijn en technische, niet voor menselijke consumptie geschikte eiproducten. Dit mede ter voorkoming van gezondheidsrisico's. Door het handelen van [verdachte] zijn honderdduizenden eieren die niet voor menselijke consumptie geschikt waren in het handelscircuit terechtgekomen als waren zij wel voor menselijke consumptie geschikt. Ook zijn vele tienduizenden kilos technische eiproducten aan zijn handelspartners geleverd als waren deze producten wel voor menselijke consumptie geschikt. Door zijn handelen zullen mensen gezondheidsrisico's hebben gelopen, welke risico's de overheid met regelgeving nu net trachtte te beteugelen. Ook heeft [verdachte] met zijn handelen het vertrouwen in de eierverwerkende industrie beschaamd. Door middel van een Hongaarse rechtspersoon waarover hij volledige zeggenschap had heeft [verdachte] trachten te verdoezelen dat hij producten inkocht die niet voor menselijke consumptie geschikt waren en dat hij deze weer verkocht als waren zij wel voor menselijke consumptie geschikt. Deze Hongaarse constructie had enkel tot doel om bij controle deze fraude niet binnen de administratie van zijn Nederlandse rechtspersonen zichtbaar te laten zijn en maakt duidelijk dat [verdachte] willens en wetens fraude pleegde. Daarnaast was er een pijplijn aangelegd tussen de fabrieksruimte waar technische producten be- en verwerkt werden en de fabrieksruimte waar alleen producten die voor menselijke consumptie geschikt waren be- en verwerkt mochten worden. [verdachte] heeft ter zitting erkend, ondanks de strikte scheiding die er tussen deze twee productstromen diende te bestaan, technische producten overgepompt te hebben tussen de twee fabrieksruimtes, teneinde deze technische producten (al dan niet gemengd met 'echte' voor menselijke consumptie geschikte producten) in de andere fabrieksruimte als voor menselijke consumptie geschikt te kunnen verhandelen. Van slordigheden of administratieve onnauwkeurigheden bij de vermelding op de factuur of een product een technische product was, is dan ook geen sprake geweest. Ter zitting heeft [verdachte] betoogd dat de ontvangende partij op de hoogte was van het feit dat er een technisch, niet voor menselijke consumptie geschikt product werd geleverd terwijl de bijbehorende factuur deed voorkomen dat het geleverde product wel voor menselijke consumptie geschikt was. De prijs zou met instemming van de ontvangende partij daarop ook afgestemd zijn. De rechtbank acht de betrokkenheid van de ontvangende partijen bij deze fraude evenwel niet aannemelijk geworden, nu uit geen enkel stuk deze betrokkenheid blijkt. De drijfveer voor de misdrijven was bij [verdachte] enkel gelegen in zijn eigen geldelijk gewin. Van een financiële noodsituatie die het handelen van [verdachte] mogelijk zou kunnen verklaren is niets gebleken. Verklaard is dat [verdachte] halverwege de jaren tachtig een doorstart gemaakt heeft met het failliete bedrijf van zijn vader. De schulden aan de leveranciers van zijn vader à 2 miljoen gulden waren door hem naar eigen zeggen reeds in 1989 afbetaald. Hieruit volgt dat de handel in eiproducten in die jaren zeer winstgevend geweest is. In de procedure is ook naar voren gekomen dat de vennootschappen waarover [verdachte] vanaf 1996 tot aan de verkoop in 2001 zeggenschap had (zeker cumulatief gezien) winstgevend waren. Ook als daarbij de winsten buiten beschouwing gelaten worden die met de Hongaarse vennootschap met de fraude behaald werden. Enig ander motief dan eigen winstbejag is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank rekent [verdachte] het hierboven staande zeer zwaar aan. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren en een fikse geldboete zou naar het oordeel van de rechtbank in dit geval opgelegd dienen te worden, ware het niet dat de redelijke termijn waarbinnen [verdachte] hiervoor veroordeeld had moeten worden inmiddels in zodanige mate is overschreden dat de rechtbank vanwege die overschrijding de op te leggen straf zal matigen en deels voor een andere strafmodaliteit zal kiezen. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit, nu de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, onvoldoende in de eis van de officier van justitie en in het standpunt van de verdediging tot uitdrukking komen. De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf en een geldboete. Met het opleggen van een substantiële voorwaardelijke vrijheidsstraf van 12 maanden met een proeftijd van twee jaar wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank is voorts van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste aanvulling vormt op de voorwaardelijke gevangenisstraf en in dit geval ook een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 240 en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen. Gelet op het geldelijk gewin dat de rechtbank als motief ziet voor de bewezenverklaarde misdrijven, acht de rechtbank tevens een aanzienlijke geldboete op zijn plaats. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte heeft aangevoerd dat hij sedert de verkoop van de rechtspersonen geen inkomsten uit loonvormende arbeid heeft gehad en dat de door hem gestarte handel in kunststoffen nog niet van de grond is gekomen. De rechtbank ziet hierin geen redenen om af te zien van de op grond van overschrijding van de redelijke termijn reeds gematigde geldboete, nu verdachte in het verleden aanzienlijke sommen geld naar zijn onderneming in Curaçao heeft weggesluisd en verdachte nog geen begin van bewijs heeft aangedragen voor zijn stelling dat die gelden inmiddels tot nihil geslonken zouden zijn. Ook wordt de vermogenspositie van [verdachte] door een dergelijke geldboete niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 51, 57, 140, 225. BESLISSING De rechtbank: verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk ten aanzien van het onder parketnummer 04/071001-02 ten laste gelegde; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 04/610045-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezen verklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden; bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld; veroordeelt verdachte tot een geldboete van 25.000,-- Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 260 dagen. Vonnis gewezen door mr. L.P. Bosma, mr. D.C.M. Bomans en mr. Y.J.C.A. Roeffen, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 juni 2006.