Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3856

Datum uitspraak2006-07-11
Datum gepubliceerd2006-07-13
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers110698 / HA RK 06-34
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek door (vermeend?) crediteur om inzage in niet-openbare faillissementsverslagen. Verzoeker niet als crediteur van failliete vennootschappen aangemerkt. Overweging ten overvloede dat ook indien verzoeker als crediteur zou moeten worden aangemerkt, hem op grond van de door hem aangevoerde gronden het verzochte inzagerecht niet toekomt.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 11 juli 2006 Zaaknummer : 110698 / HA RK 06-34 De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake [Naam appellant], wonende te [woonplaats,] appellant, procureur mr. C.C.B. Breij; tegen: mr. B.W.A. MUURMANS, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van [namen gefailleerde vennootschappen], gevestigd te Maastricht, geïntimeerde, procureur mr. B.W.A. Muurmans. 1. Het verloop van de procedure Op 19 mei 2006 heeft appellant, [Naam appellant], een pro forma beroepschrift ingediend op de voet van artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 17 mei 2006 in het faillissement van voormelde vennootschappen. De rechtbank heeft daarop een mondelinge behandeling van het beroepschrift bepaald. Ter zitting heeft [Appellant] een aanvullend beroepschrift overgelegd. Geïntimeerde, verder te noemen: de curator, heeft ter zitting verweer gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Ten slotte heeft de rechtbank de datum van de beschikking nader bepaald op heden. 2. Het geschil Bij vonnis van 15 december 2004 zijn [Gefailleerde vennootschap], [Gefailleerde vennootschap], en [Gefailleerde vennootschap] in staat van faillissement verklaard met benoeming mr. Muurmans tot curator in de faillissementen van die vennootschappen. [Appellant] was bestuurder van voormelde vennootschappen en via zijn persoonlijke holding tevens aandeelhouder in [Gefailleerde vennootschap]. De onderneming van [Appellant] hield zich bezig met haartransplantaties. Thans exploiteert [Appellant] een gelijksoortige onderneming te Amsterdam. Bij overeenkomst van 12 januari 2005 heeft de curator, na daartoe verkregen toestemming van de rechter-commissaris, de activa in meergemelde vennootschappen verkocht aan Wave International b.v. Die koopovereenkomst is het resultaat van een biedingprocedure waaraan twee overnamekandidaten hebben deelgenomen, te weten Wave International en een zekere [Naam overnamekandidaat]. De curator heeft Wave International en [Naam overnamekandidaat] uitgenodigd een eerste schriftelijke bieding te doen, waarbij de curator de bieders niet op de hoogte heeft gesteld van elkaars biedingen. Vervolgens heeft een tweede bieding plaatsgevonden. De curator stelt dat hij in het gebouw van de rechtbank met Wave International, [Naam overnamekandidaat] en de rechter-commissaris overleg heeft gehad over de verkoop. Hij kan zich echter niet meer herinneren of dit was na de eerste bieding of na de tweede. [Appellant] erkent dat een dergelijk onderhoud heeft plaatsgevonden, waarbij hij overigens niet aanwezig was, maar dat deze heeft plaatsgevonden vóór de eerste bieding. [Appellant] had een schuld in rekening-courant aan [Gefailleerde vennootschap] ten bedrage van ongeveer € 45.000,--. Wave International heeft [Appellant] gedagvaard voor deze rechtbank en betaling van die rekening-courantschuld gevorderd, stellende dat tot de activa die zij van de gefailleerde vennootschappen heeft overgenomen behoorde de vordering uit rekening-courant van [Gefailleerde vennootschap] op [Appellant]. Bij vonnis van 14 december 2005 van deze rechtbank is [Appellant] veroordeeld om in hoofdsom € 45.375,80 aan Wave International te betalen. [Appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan. [Appellant] stelt dat hij samen met (de vennootschappen van) voornoemde [Naam overnamekandidaat] een van de overnamekandidaten was van de [failliete vennootschappen]. [Appellant] heeft de rechter-commissaris verzocht om inzage in de niet-openbare verslagen van de curator met betrekking tot de gefailleerde vennootschappen. Bij schrijven van 17 mei 2006 heeft de rechter-commissaris [Appellant] geantwoord dat de verzochte inzage niet wordt toegestaan. Voor de motivering van zijn beslissing verwees de rechter-commissaris naar een schrijven van de curator van 4 mei 2006 aan de raadsvrouwe van [Appellant], waarin de rechter-commissaris zich, volgens zijn schrijven, volledig kon vinden. Dat schrijven van 4 mei 2006 houdt – voor zover te dezen van belang – het volgende in: “Uw stelling, dat het met het oog op de buitengerechtelijke sanering van uw cliënt, waaronder het overleg met diverse crediteuren, van groot belang zou zijn, dat uw cliënt inzage zou krijgen in het gehele faillissementsdossier, deel ik niet. Voor de hoger beroepsprocedure waar u naar verwijst, is het volstrekt irrelevant en nu uw cliënt geen crediteur is en geen enkele wettelijke bepaling mij voorschrijft, dan wel verplicht u inzage te geven in vertrouwelijke informatie, ben ik van mening dat, mede op grond van de praktijkregels voor curatoren (zie hoofdstuk 8), nu uw cliënt verder geen enkel belang heeft bij inzage in het vertrouwelijk dossier, uw verzoek dient te worden afgewezen.” [Appellant] stelt dat híj de verschuldigde vergoeding voor de patenten waarvan de gefailleerde vennootschappen gebruik maakten in het kader van hun werkzaamheden heeft betaald en deze betalingen ook heeft gecontinueerd. Op grond daarvan stelt hij voor een bedrag van € 8.901,11 een vordering te hebben op [Naam gefailleerde vennootschap] en derhalve als crediteur van de gefailleerde vennootschappen moet worden beschouwd. Als zodanig stelt hij op de voet van artikel 73a Fw recht op inzage in de niet-openbare verslagen van de curator in die faillissementen te hebben. [Appellant] stelt belang te hebben bij de bedoelde inzage omdat er volgens hem belangrijke vragen omtrent de juridische gang van zaken betreffende de biedingprocedure en de daaruit geresulteerde activa-overname door Wave International b.v. onbeantwoord zijn gebleven. [Appellant] stelt dat hij met [Naam overnamekandidaat] een eenheid vormde, hetgeen volgens hem bij betrokkenen bekend was. Volgens [Appellant] vond ook de rechter-commissaris dat [Appellant] de geschiktste overnamekandidaat was. Het bod dat [Naam overnamekandidaat] heeft gedaan was maar € 25.000,-- lager dan het bod van Wave International. [Appellant] stelt zich op het standpunt dat niet alleen naar de overnameprijs had moeten worden gekeken, maar ook naar de werkgelegenheid; de meeste werknemers, in ieder geval de werknemers die zich bezighielden met de kernactiviteiten van de gefailleerde vennootschappen, hadden te kennen gegeven bij [Appellant] in dienst te willen blijven. Hij vermoedt dat de financieel-directeur van de failliete vennootschappen, die tegen een overname door [Appellant] was, op de hoogte was van de inhoud van de biedingen van Wave International. [Appellant] stelt dat hij geen informatie heeft over de vraag waarom de onderhandelingen zijn verlopen zoals zij zijn verlopen. De curator wil daarover geen informatie verstrekken. Voorts stelt [Appellant] dat hij informatie nodig heeft om te kunnen beoordelen of hij de curator aansprakelijk kan stellen voor eventueel onrechtmatig handelen. Ten slotte stelt hij informatie nodig te hebben in verband met de hoger beroepsprocedure tegen het hogergemelde vonnis van 14 december 2005. De cessie van de vordering van [Gefailleerde vennootschap] op [Appellant] uit de rekening-courantverhouding aan Wave International heeft volgens [Appellant] alleen maar plaatsgevonden om hem te schaden. De verzochte inzage is volgens [Appellant] de meest praktische en goedkoopste manier om zijn belangen veilig te stellen. Op grond van het vorenstaande verzoekt [Appellant] – naar de rechtbank het verzoek begrijpt – dat de rechtbank de omstreden beslissing van de rechter-commissaris vernietigt en deze alsnog beveelt [Appellant] inzage te geven in de niet-openbare gedeelten van de verslagen van de curator met betrekking tot de failliete vennootschappen. De curator heeft het verzoek gemotiveerd betwist, waartoe wordt verwezen naar diens aantekeningen die hij ter zitting heeft overgelegd, waarop de rechtbank, voor zover van belang, hierna zal ingaan. 3. De beoordeling Voorop moet worden gesteld dat uit de jurisprudentie – laatstelijk Hoge Raad 21 [januari] 2005, NJ’ 05, 249 – volgt dat slechts de failliet en diens crediteuren in beginsel recht op inzage in de niet-openbare verslagen van de curator hebben. [Appellant] is niet de gefailleerde. [Appellant] stelt echter dat hem dat recht toekomt op grond van zijn crediteurschap ten opzichte van die vennootschappen. Er dient derhalve eerst te worden vastgesteld of [Appellant] crediteur is of was van de gefailleerden. De curator heeft primair gesteld dat [Appellant] geen crediteur van de gefailleerde vennootschappen is, omdat het enkele feit dat [Appellant] de vergoedingen betaalde van de patenten die door de vennootschappen werden gebruikt er nog niet toe leidt dat [Appellant] als gevolg van subrogatie schuldeiser is geworden, omdat overigens niet is voldaan aan de vereisten van subrogatie. De rechtbank is met de curator van oordeel dat het enkele feit dat [Appellant] voor de failliete vennootschappen de verschuldigde vergoedingen voor het gebruik van de patenten heeft betaald, [Appellant] nog niet tot de crediteur van die vennootschappen maakt. Nu die stelling van [Appellant] onvoldoende is om te concluderen dat [Appellant] op grond van subrogatie of enige andere rechtsgrond het crediteurschap van de failliete vennootschappen heeft verworven, moet de stelling van [Appellant] omtrent zijn crediteurschap als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen en moet het verzoek van [Appellant] om de verzochte inzage reeds op die grond worden afgewezen. Zo [Appellant] wél als crediteur van de failliete vennootschappen zou moeten worden aangemerkt, betekent dat nog niet dat [Appellant] zondermeer een recht op inzage in de bedoelde stukken toekomt. Terecht heeft de curator subsidiair ten verwere aangevoerd dat bij de beantwoording van de vraag of een crediteur van een failliet inzage heeft in de niet-openbare verslagen van de curator, als criterium heeft te gelden hetgeen de Hoge Raad in het in 3.1. genoemde arrest heeft overwogen, en dat getoetst aan dat criterium [Appellant] geen recht op inzage toekomt. Het bedoelde criterium komt er op neer dat het aan een individuele schuldeiser toegekende recht op het verkrijgen van inlichtingen (uit de niet-openbare verslagen van de curator) in beginsel slechts is gegeven om deze invloed toe te kennen op het beheer over de failliete boedel en, om, zo hij meent dat bij dit beheer fouten zijn gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen, en niet om deze in de gelegenheid te stellen op deze eenvoudige wijze aan hem persoonlijke rechten tegenover de boedel geldend te maken, en dat de mogelijkheid voor hem op de voet van deze bepalingen inlichtingen te verkrijgen, dienovereenkomstig beperkt is. De gronden die [Appellant] aanvoert ter onderbouwing van zijn verzoek hebben echter geen van alle betrekking op het beheer van de boedel. De informatie met betrekking tot de biedingprocedure ziet niet op het beheer van de boedel door de curator, maar op de wijze waarop daarover is beschikt. De rechtbank merkt daarbij op dat indien [Appellant] zich had willen verzetten tegen de verkoop van de bedoelde activa aan Wave International, hij wellicht beroep had kunnen instellen tegen de toestemming van de rechter-commissaris voor de verkoop. Dat hij aan de hand van de verzochte informatie wil kunnen beoordelen of er aanleiding bestaat de curator aansprakelijk te stellen is niet een belang dat het hier aan de orde zijnde recht op inzage beoogt te dienen, nog daargelaten dat [Appellant] niet concreet heeft gesteld dat er gegronde aanleiding bestaat om te vermoeden dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld en waarin dat handelen heeft bestaan. De gang van zaken ten slotte omtrent de cessie van de vordering van [Gefailleerde vennootschap] op [Appellant] uit de rekening-courantverhouding aan Wave International is evenmin een grond die de verzochte inzage rechtvaardigt. Al het vorenstaande brengt met zich dat het beroep moet worden afgewezen en dat de beslissing van de [rechter-commissaris] dient dienen te worden bekrachtigd. Een proceskostenveroordeling dient achterwege te blijven, nu artikel 67 Fw geen ruimte daartoe biedt (vergelijk Hoge Raad 26 november 1982, NJ’ 83, 442). 4. De beslissing De rechtbank: bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 17 mei 2006. Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J. Groen, voorzitter, rechter, P.E.Ch.M. Dahmen, en P.E. de Kort, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MT