Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8840

Datum uitspraak2006-09-26
Datum gepubliceerd2006-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811474-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank beslist tot schorsing van de vervolging bij een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en beslist tot beëindiging van de zaak".


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 811474-05 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [datum en plaats], wonende te [adres] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. Van Doveren, advocaat te Waalwijk. 2 De tenlastelegging. De verdachte staat terecht, terzake dat hij op of omstreeks 31 mei 2001, althans in de periode van 31 mei 2001 tot en met 2 januari 2002 te Tilburg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, het[slachtoffer] [[voornaam]toffer] heeft begraven en/of verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer] (in een auto) te vervoeren en/of te verslepen naar de (rivier)dijk, althans (wal)kant van de Bergsche Maas, althans van een rivier/kanaal/waterstroom en/of die [slachtoffer] te begraven, althans ondergraven, althans te bedekken met aarde en/of bladeren en/of planten en/of gras, althans begroeiing; art 151 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Uit het procesdossier is naar voren gekomen dat verdachte op 5 april 2004 een ernstige hersenbloeding/infarct heeft gehad. Na ziekenhuisopname is verdachte overgeplaatst naar verzorgingstehuis [naam]. Daar heeft hij een tweede bloeding gehad. Hij verblijft daar nog steeds. Omtrent de verdwijning van [voornaam] [slachtoffer] is verdachte in 2001 gehoord. In 2005 is verdachte gehoord omtrent de dood van [voornaam] [slachtoffer]. Over verdachte zijn rapporten opgemaakt door psychiater Bonroy en psycholoog Vuister. Op basis hiervan is bij de rechtbank de vraag gerezen of er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens op grond waarvan hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De rechtbank heeft gelet hierop ambtshalve een onderzoek doen instellen naar de medische toestand van verdachte. De rechtbank heeft vervolgens de neuropsycholoog dr. R.W.H.M. Ponds en de neuroloog dr. E.A.C.M. Sanders benoemd om zich hieromtrent te laten voorlichten. Zij hebben verdachte onderzocht en omtrent verdachte gerapporteerd. Beiden hebben hun bevindingen ter zitting toegelicht. Eerstgenoemde deskundige is na het neuropsychologisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een profiel van meervoudige cognitieve functiestoornissen op het gebied van oriëntatie (met name tijdsoriëntatie), aandacht (beperkte duurconcentratie), mentaal tempo (sterk vertraagde informatieverwerking), geheugen (onvoldoende inprenting van nieuwe informatie bij een verder redelijk intacte consolidatie; beperkingen ten aanzien van het semantisch geheugen, beperkt werkgeheugen), taal en spraak (sterk vertraagde spraak; matig taalbegrip), uitvoerende controlefuncties (onvoldoende abstractie en planning, interferentiegevoeligheid), visuele waarneming (hemianopsie) en visuoconstructie. De cognitieve functiestoornissen moeten worden beschouwd als het directe gevolg van de diverse hersenbloedingen en infarcten die betrokkene in 2004 heeft doorgemaakt. Gezien het meervoudig profiel van cognitieve stoornissen en de beperkingen die deze stoornissen geven in het alledaagse functioneren kan ook gesproken worden van een vasculair dementieel ziektebeeld. Een vasculair dementieel ziektebeeld is een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er zijn geen aanwijzingen dat een (mogelijke) depressie mede oorzaak is van de gevonden cognitieve stoornissen en beperkingen. Verder herstel van het cognitief functioneren mag gezien de tijd die verstreken is sinds de cerebrovaataccidenten niet worden verwacht. Het cognitief/verstandelijk kunnen overzien en begrijpen van een complexe situatie als een justitiële vervolging is hierdoor beperkt of ten minste kwetsbaar voor foutieve inschattingen of waarnemingen. Er is bij verdachte zeker een besef en de nodige onrust over de vervolging, maar volgens de deskundige begrijpt verdachte cognitief/verstandelijk de volle betekenis van de vervolging niet en zal deze in de toekomst niet nog kunnen begrijpen. Dr. Sanders is in zijn rapportage eveneens tot de conclusie gekomen dat er sprake is van ernstig cognitief functieverlies, alsmede neurologisch functieverlies als gevolg van de hersenbloedingen. Hij heeft als getuige-deskundige ter zitting vanuit zijn expertise de bevindingen van Dr. Ponds onderschreven. De officier van justitie heeft schorsing van de vervolging van verdachte gevorderd. De rechtbank is, op grond van voornoemde bevindingen van de deskundigen, van oordeel dat het geval als bedoeld in artikel 16 lid 1 van het wetboek van strafvordering zich hier voordoet. De rechtbank zal dan ook de vervolging van verdachte schorsen. 7 Het verzoek ex artikel 36 van het wetboek van strafvordering. De raadsman heeft namens verdachte voorts een verzoek ex artikel 36 van het wetboek van strafvordering gedaan, daar verdachte en zijn familie volgens de raadsman emotioneel gebukt gaan onder de mogelijkheid van verdere vervolging en verdachte nimmer meer in staat zal zijn om de strekking van de vervolging te begrijpen. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat nu verdachte dit verzoek heeft gedaan tijdens het onderzoek ter terechtzitting de rechtbank, gelet op artikel 21 van het wetboek van strafvordering, bevoegd is op dit verzoek te beslissen. Hiervoor heeft de rechtbank beslist dat de vervolging van verdachte dient te worden geschorst. Daarmee is er thans geen vervolging meer tegen verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van het wetboek van strafvordering, gaat de wetgever er evenwel vanuit dat de vervolging weer wordt hervat, zodra van het herstel van de verdachte is gebleken. Dit betekent formeel gezien dat de zaak alsnog op enig moment kan worden hervat. De kans op herstel van verdachte - in die zin dat hij op enig moment wel weer zal kunnen begrijpen dat er een vervolging jegens hem is gestart – moet als uiterst gering worden ingeschat. Ook de deskundigen beamen dit. De wet geeft geen aanknopingspunten hoe gehandeld moet worden in een dergelijk geval. Ook een verzoek tot beëindiging van de zaak als bedoeld in artikel 36 van het wetboek van strafvordering lijkt niet voor deze situatie bedoeld, maar lijkt meer toegeschreven op het vooronderzoek. Niettemin geeft artikel 36 van het wetboek van strafvordering de enige mogelijkheid voor de rechtbank om een zaak als deze geëindigd te verklaren. Artikel 36 van het wetboek van strafvordering schrijft nog voor dat, alvorens op een dergelijk verzoek te beslissen, de rechtstreeks belanghebbenden dienen te worden gehoord. De ratio van het horen van belanghebbenden in die (raadkamer)procedure is gelegen in het zoveel mogelijk openbaarheid geven aan die beslissing. Nu de onderhavige zaak volledig op de openbare terechtzitting is behandeld en de belanghebbenden derhalve het verloop van de procedure geheel hebben kunnen volgen is de rechtbank van oordeel dat de belanghebbenden thans niet meer behoeven te worden gehoord. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verzoek tot beëindiging van de zaak, in het bijzonder voor de familie van verdachte, redelijk is. De rechtbank zal de zaak thans geëindigd verklaren. 8 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij schorst de vervolging van verdachte. Zij verklaart de zaak tegen verdachte geëindigd. Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mrs. Peters en Kouwenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Oostlander-Vink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 september 2006.