Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9295

Datum uitspraak2006-09-22
Datum gepubliceerd2006-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860016-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht, anders dan de verdediging en de officier van justitie, een poging tot doodslag bewezen. Overwegingen: Verdachte haalt in een naar vechten dreigende situatie een mes te voorschijn en houdt dit opengeklapt in zijn hand. Hij is het mes ook blijven vasthouden toen hij met en door toedoen van [slachtoffer] in gevecht raakte. Als je in een staand gevecht een mes in je hand houdt is de kans aanmerkelijk dat je iemand in de borst, immers het grootste oppervlakte, raakt. In dit geval heeft het ook daadwerkelijk tot een steek in de borst geleid. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans is dat een messteek in de borst, de plaats van vitale delen, de dood tot gevolg kan hebben. Daar het een algemeen bekend feit is, moet ook verdachte dat weten. Blijft over de vraag of verdachte in dit geval ook die kans heeft willen aanvaarden. Of anders gezegd, of hij op de koop heeft toegenomen dat het gevolg zou intreden. Verdachte verklaart zelf dat hij niet de intentie heeft gehad te steken. Er zijn ook geen getuigen die verklaren over stekende bewegingen. Echter uit de bijzonderheden van dit geval leidt de rechtbank af dat verdachte door in deze vechtpartij het mes vast te blijven houden het gevolg van een dodelijke verwonding op de koop toe heeft genomen. Immers, als na de uitdaging [slachtoffer] daadwerkelijk op hem afkomt en verdachte niet had willen steken, had hij dit ook eenvoudig kunnen voorkomen door het mes uit zijn handen te laten vallen of weg te draaien. Dit doet hij niet, immers hij blijft het mes vasthouden en [slachtoffer] loopt in het gevecht een steekwond op in zijn borst. De verklaring van verdachte dat het slachtoffer mogelijk zelf in het mes is gelopen doet aan het vorenstaande niets af.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/860016-05 en 04/860400-05 (gevoegd ttz) Uitspraak d.d. : 22 september 2006 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornaam] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [straatnaam] plaats : [adres]. 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2006. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat, na wijziging van de tenlastelegging, terecht ter zake dat: Parketnummer: 04/860016-05 1. hij op of omstreeks 09 januari 2005 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes (in het bovenlichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (art. 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht); Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 09 januari 2005 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes (in het bovenlichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (art. 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 09 januari 2005 in de gemeente Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, terwijl hij zich kort voor genoemde [slachtoffer] bevond, opzettelijk dreigend een opengeklapt mes in zijn hand gehouden en/of een opengeklapt mes aan genoemde [slachtoffer] getoond en/of met een opengeklapt mes in de richting van genoemde [slachtoffer] gewezen; (art. 285 Wetboek van Strafrecht) parketnummer: 04/860400-05 hij op of omstreeks 12 december 2004 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen en in vereniging met die ander, althans alleen, die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], meermalen althans eenmaal - terwijl deze/die op de grond lag(en) - tegen hun/zijn hoofd en/of bovenlichaam en/of benen heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Art. 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 12 december 2004 in de gemeente Venlo met een ander, op of aan de openbare weg, Oude Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het, meermalen althans eenmaal, slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]; Art. 141 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 september 2006 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 04/860016-05 moet worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. De officier van justitie vordert dat het meer subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 04/860016-05 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 04/860400-05.bewezen wordt verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op dezelfde gronden als door de officier van justitie zijn aangevoerd moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 04/860016-05. De raadsman is voorts van oordeel dat verdachte ook van het meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien er jegens [slachtoffer] geen sprake is geweest van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman is verder van mening dat verdachte ook van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 04/860400-05 moet worden vrijgesproken omdat er, gelet op de uiteenlopende verklaringen van de aangevers, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor medeplegen door verdachte. Verdachte ontkent [slachtoffer 2] te hebben geslagen en aangever [slachtoffer 3] heeft verdachte niets zien doen. Met betrekking tot de ten laste gelegde poging doodslag overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken. Het latere slachtoffer [slachtoffer] raakt op een feestje in conflict met een van de gasten en begeeft zich daarna met enkele aanwezigen naar buiten. Op dat moment passeert verdachte met zijn hond en komt het eerst tot een verbale confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer]. Volgens getuige [getuige 1] heeft verdachte tegen [slachtoffer] gevloekt en hem uitgedaagd en ging de toch reeds opgefokte [slachtoffer] hierop in en beginnen beiden te vechten(dossierpagina 36). Ook de toevallig passerende getuige [getuige 2] verklaart over uitdagende bewoordingen zijdens verdachte (dossierpagina 30). Volgens de verklaringen van [getuige 3] haalt verdachte een mes uit zijn linkerbroekzak en klapt dit met zijn vinger opent. [slachtoffer] ziet het mes niet en vliegt op verdachte af en ze beginnen te vechten (dossierpagina's 32 en 34). [slachtoffer] deelt daarbij rake klappen uit. [getuige 3] verklaart dat hij tussen de beide vechtenden springt teneinde ze te scheiden en dat het [getuige 1] lukt [slachtoffer] bij verdachte weg te trekken. [getuige 1] verklaart dat ze bij het wegtrekken van [slachtoffer] voelde dat haar handen nat waren en beseft even later, nadat [slachtoffer] wederom op verdachte is afgerend, dat de nattigheid op haar handen bloed is (dossierpagina 36). Zowel [getuige 3] als [getuige 4] verklaren dat het bloed is waargenomen na de interventie van [getuige 3] om verdachte en [slachtoffer] te scheiden (respectievelijk op dossierpagina 34-35 en dossierpagina 27). Verdachte verklaart dat hij met zijn linkerhand een mes uit zijn jaszak gehaald heeft en dat mes met een hand heeft opengemaakt. Verdachte verklaart dat hij het mes pas te voorschijn heeft gehaald toen hij ter afweer van slagen van de drie jongens gehurkt zat en dat hij vervolgens het mes enkel ter afweer gewoon voor zich heeft gehouden, niet in de richting van de jongens, terwijl hij de andere hand over het hoofd hield ter bescherming. Hij had niet de intentie met het mes te steken (ter zitting en dossierpagina 39). De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de eerder genoemde verklaringen, dit deel van de verklaring van verdachte niet kan kloppen. Immers uit die verklaringen blijkt dat het bloed is waargenomen na en derhalve de verwonding van [slachtoffer] moet zijn ontstaan tijdens het gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte. Dit vindt ook zijn bevestiging in de verklaring van de voorbijganger [getuige 2]. Immers deze verklaart dat hij op een gegeven moment heeft gezien dat verdachte op het trottoir zat en daar klappen kreeg van twee jongens en vervolgens wegrent en dat hij een persoon op straat zag liggen en dat dit de persoon was die in eerste instantie ruzie had met verdachte, dus [slachtoffer] (dossierpagina 30-31). Ook [slachtoffer] verklaart dat het schoppen en slaan door de twee jongens, zo dat al gebeurd is, moet hebben plaatsgevonden na de steek (dossierpagina 18). [slachtoffer] heeft, zo blijkt uit zijn verklaring en uit de overgelegde medische informatie tijdens het gevecht een messteek opgelopen in de borst, links naast het borstbeen (dossierpagina 18 en 23). Het mes heeft een lemmet van ongeveer zeven centimeter. Het is mogelijk om een persoon met dat mes dodelijke verwondingen toe te brengen. De rechtbank dient op grond van bovenstaande gegevens eerst vast te stellen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, in die zin dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer tengevolge van het gebruik van het mes in die situatie zou komen te overlijden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte haalt in een naar vechten dreigende situatie een mes te voorschijn en houdt dit opengeklapt in zijn hand. Hij is het mes ook blijven vasthouden toen hij met en door toedoen van [slachtoffer] in gevecht raakte. Als je in een staand gevecht een mes in je hand houdt is de kans aanmerkelijk dat je iemand in de borst, immers het grootste oppervlakte, raakt. In dit geval heeft het ook daadwerkelijk tot een steek in de borst geleid. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans is dat een messteek in de borst, de plaats van vitale delen, de dood tot gevolg kan hebben. Daar het een algemeen bekend feit is, moet ook verdachte dat weten. Blijft over de vraag of verdachte in dit geval ook die kans heeft willen aanvaarden. Of anders gezegd, of hij op de koop heeft toegenomen dat het gevolg zou intreden. Verdachte verklaart zelf dat hij niet de intentie heeft gehad te steken. Er zijn ook geen getuigen die verklaren over stekende bewegingen. Echter uit de bijzonderheden van dit geval leidt de rechtbank af dat verdachte door in deze vechtpartij het mes vast te blijven houden het gevolg van een dodelijke verwonding op de koop toe heeft genomen. Immers, als na de uitdaging [slachtoffer] daadwerkelijk op hem afkomt en verdachte niet had willen steken, had hij dit ook eenvoudig kunnen voorkomen door het mes uit zijn handen te laten vallen of weg te draaien. Dit doet hij niet, immers hij blijft het mes vasthouden en [slachtoffer] loopt in het gevecht een steekwond op in zijn borst. De verklaring van verdachte dat het slachtoffer mogelijk zelf in het mes is gelopen doet aan het vorenstaande niets af. De rechtbank acht het onder parketnummer 04/860016-05 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair aan de verdachte onder parketnummer 04/860400-05 is ten laste gelegd, te weten (medeplegen) poging zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een dusdanige geweldsuitoefening en dat de geconstateerde verwondingen niet van dien aard zijn dat er sprake is van een poging zware mishandeling. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen het subsidiair ten laste gelegde, te weten de openlijke geweldpleging. Blijkens de verklaringen van verdachte en zijn mededader afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2006 en de verklaringen van [slachtoffer 2] (pagina 31 van het proces-verbaal), [getuige 5] (pagina 36 van het proces-verbaal), [slachtoffer 3] (pagina 39 van het proces-verbaal) en [getuige 6] (pagina 44 van het proces-verbaal) acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan het op de openbare weg meermalen slaan en schoppen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in deze motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de politie opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 2320/05-001535, gedateerd 12 maart 2005 en de daarbij behorende bijlagen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder parketnummer 04/86001605 en het subsidiair onder parketnummer 04/860400-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: parketnummer: 04/860016-05 hij op 09 januari 2005 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; parketnummer: 04/860400-05 hij op 12 december 2004 in de gemeente Venlo met een ander, op of aan de openbare weg, Oude Markt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het meermalen slaan en meermalen schoppen van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]; Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De onder punt 7 genoemde opsomming van bewijsmiddelen is niet limitatief bedoeld. 8.1 De bewijsmiddelen. Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op navolgende misdrijven: T.a.v. 04/860016-05 primair: poging tot doodslag. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. T.a.v. 04/860400-05 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte. De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 van parketnummer 04/860016-05 (de ten laste gelegde poging tot doodslag) naar voren gebracht dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich met het mes heeft verdedigd op het moment dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer [slachtoffer] jegens verdachte. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Uit de verklaringen van [getuige 3], [getuige] en vooral [getuige 2] blijkt dat verdachte zich uitdagend tegenover het slachtoffer [slachtoffer] heeft opgesteld en hem aangespoord heeft te vechten. Verder heeft verdachte verklaard dat hij zich iets moediger voelt met een mes en dat [slachtoffer] (waarschijnlijk door de alcohol) echt traag in zijn bewegingen was. Gelet op het vorenstaande heeft verdachte een groot (initiërend) aandeel gehad in het ontstaan en het begin van de vechtpartij en de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht, waar hij gelet op de inspanningen van de vrienden van [slachtoffer] om een vechtpartij te voorkomen heel wel de confrontatie had kunnen ontlopen. De rechtbank is van oordeel dat dat grote (initiërend) aandeel er toe leidt dat het beroep op noodweer in deze verworpen dient te worden ('culpa in causa'). Nu de rechtbank geen noodweer aanwezig acht, kan er ook geen sprake zijn van noodweer exces. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 september 2006 met betrekking tot de op te leggen straffen gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair onder parketnummer 04/860016-05 en het primair onder parketnummer 04/860400-05 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde gevangenisstraf aangevoerd dat verdachte zich slachtoffer voelt en is van mening dat deze straf disproportioneel is gelet op zijn aandeel in de strafbare gedragingen en de ouderdom van de strafzaken. De raadsman bepleit een werkstraf van maximaal 200 uur zoals door de officier van justitie is gevorderd. 11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank. Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met:de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen, meermalen gepleegd. Door het (medeplegen) van deze strafbare feiten hebben meerdere personen pijn ondervonden en letsel bekomen, waarbij verdachte van geluk mag spreken dat het letsel van het slachtoffer [slachtoffer] beperkt is gebleven. Het is een feit van algemene bekendheid dat geweldsdelicten als de onderhavige bij de slachtoffers persoonlijk leed en psychische schade teweeg (kunnen) brengen. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft in het voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken benadrukt welke nadelige (psychische) gevolgen hij van de steekwond heeft ondervonden en in de toekomst nog zal ondervinden. De rechtbank heeft ten gunste van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft bij de strafmaat ook rekening gehouden met de ouderdom van de beide strafzaken en de omstandigheid dat [slachtoffer] in belangrijke mate medeschuldig is geweest aan het gebeurde op 9 januari 2005. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit, nu de rechtbank in tegenstelling van voornoemden de poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen acht. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11.3 Verbeurdverklaring. De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het zakmes, dient te worden verbeurdverklaard. Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met betrekking tot dat voorwerp de poging tot doodslag is begaan. 11.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. [slachtoffer], wonende [straatnaam] te [woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/860016-05 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade. [slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade, inclusief de post kosten rechtsbijstand, op een bedrag van EUR 244,00 en de immateriële schade op een bedrag van EUR 1.000,00 gesteld. Hij wil die schades vergoed krijgen. Ter terechtzitting van 8 september 2006 heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade uitgebreid met EUR 524,91, zodat de totale schade bedraagt EUR 1.1244,00 + EUR 524,91 = EUR 1.768,91. Aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank door de zeker aanwezige eigen schuld van benadeelde niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal benadeelde niet ontvankelijk in zijn totale vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde zijn vordering waarin hij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aangezien de benadeelde niet ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 57, 141, 287 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 04/860400-05 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 04/860016-05 primair en onder parketnummer 04/860400-05 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 maanden; bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; verklaart verbeurd: het inbeslaggenomene, te weten: 05-00151 1 1.00 STK Zakmes Kl:bruin bruin houten handvat; T.a.v. 04/860016-05 primair: Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [straatnaam], [woonplaats], niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, N.J.M. Ruyters en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 september 2006.