Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0261

Datum uitspraak2006-10-10
Datum gepubliceerd2006-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.613065-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Deze bewezenverklaring impliceert dat de rechtbank het niet eens is met de verdediging dat verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 62 Wajong. In dat artikel is geregeld dat de uitkeringsgerechtigde - gevraagd of ongevraagd - alle gegevens dient te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de uitkering. Dat betekent dat melding moet worden gemaakt van onder meer verrichte werkzaamheden en genoten inkomsten. De rechtbank acht bewezen dat de gegevens die verdachte heeft verstrekt in de ten laste gelegde periode onjuist en onvolledig zijn geweest.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1941, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 26 september 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Jansen, advocaat te Peize. De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden zal opleggen. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2000 tot en met 28 februari 2005 te Emmen, gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 62 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten (Wajong), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering via het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, aan het UWV (telkens) opzettelijk niet gemeld dat hij in bovengenoemde periode werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten had genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was; VERWEREN TEN AANZIEN VAN DE VOORVRAGEN De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren van de zaak kennis te nemen aangezien de bestuursrechter reeds in deze zaak (arbeidsongeschiktheidszaak) is betrokken. De rechtbank verwerpt dit verweer ten aanzien van de onbevoegdheid aangezien de officier van justitie aan de verdachte strafrechtelijk verwijtbare gedragingen (het nalaten van verstrekken van benodigde gegevens) heeft tenlastegelegd, aan welke gedragingen geen civiel- of bestuursrechtelijke geschillen ten grondslag liggen. De raadsman van de verdachte heeft voorts aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, aangezien het uiteindelijk vast te stellen benadelingsbedrag beneden de vervolgingsnorm zal blijken te liggen. De rechtbank verwerpt dit verweer op de niet-ontvankelijkheid en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van deze verdachte, omdat de officier van justitie uitgaat van een aanzienlijk benadelingsbedrag. De raadsman heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van een zodanig benadelingsbedrag dat zou kunnen worden volstaan met een sepot of met een transactie. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 01 juli 2000 tot en met 28 februari 2005 te Emmen, gemeente Emmen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 62 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten (Wajong), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering via het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, aan het UWV (telkens) opzettelijk niet gemeld dat hij in bovengenoemde periode werkzaamheden heeft verricht en inkomsten had genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was; Deze bewezenverklaring impliceert dat de rechtbank het niet eens is met de verdediging dat verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 62 Wajong. In dat artikel is geregeld dat de uitkeringsgerechtigde - gevraagd of ongevraagd - alle gegevens dient te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de uitkering. Dat betekent dat melding moet worden gemaakt van onder meer verrichte werkzaamheden en genoten inkomsten. De rechtbank acht bewezen dat de gegevens die verdachte heeft verstrekt in de ten laste gelegde periode onjuist en onvolledig zijn geweest. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezen verklaarde levert op: In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op en op de hoogte van een verstrekking of tegemoetkoming, strafbaar gesteld bij artikel 227B van het Wetboek van Strafrecht; STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank omtrent de persoon van de verdachte is gebleken; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 04 oktober 2005, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld; De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voorzover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 63 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit, zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 80 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast; een geldboete ten bedrage van ? 5.000,-- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast; Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 oktober 2006, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.