Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1412

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000703-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door de verdediging is aangevoerd dat er in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een onherstelbaar verzuim, aangezien de verdachte ten onrechte onder verdenking is komen te staan van diefstal. Vervolgens zijn er ten onrechte jegens hem dwangmiddelen toegepast, in het bijzonder de fouillering, waarbij de onderhavige patronen zijn aangetroffen. Het hof oordeelt dat onder de omschreven omstandigheden bij de verbalisanten jegens zowel verdachte als medeverdachte redelijkerwijs de verdenking kon rijzen dat die zich - al dan niet in vereniging - aan diefstal van orchideeën hadden schuldig gemaakt. Zij waren dan ook bevoegd beide mannen als verdacht van diefstal aan te houden. Aan de onderhavige aanhouding kan – anders dan de verdediging meent – de rechtmatigheid evenmin komen te ontvallen door de omstandigheid dat naderhand duidelijk is geworden, dat verdachte aan (medeplegen van) de bloemendiefstal niet schuldig was.


Uitspraak

Parketnummer: 20-000703-06 Uitspraak : 26 oktober 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 17 februari 2006, parketnummer 03-505526-05 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 12-033069-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te 4542 BJ Hoek, [adres] B. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1 maand; - de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Gelet op de inhoud van het procesdossier en de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd, is het de kennelijke bedoeling van de steller daarvan geweest om ten aanzien van verdachte het verwijt te formuleren dat hij 50 patronen van het kaliber .22, zijnde munitie van categorie III als genoemd in artikel 2 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad. Gelet daarop leest het hof de tenlastelegging aldus verbeterd. De verdachte is blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Met inachtneming van het vorenstaande is aan de verdachte ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 10 november 2005 in de gemeente Maastricht voorhanden heeft gehad 50 patronen (kaliber .22), zijnde munitie van categorie III als genoemd in artikel 2 van de Wet wapens en munitie. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 november 2005 in de gemeente Maastricht voorhanden heeft gehad 50 patronen (kaliber .22), zijnde munitie van categorie III als genoemd in artikel 2 van de Wet wapens en munitie. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat er in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een onherstelbaar verzuim, aangezien de verdachte ten onrechte onder verdenking is komen te staan van diefstal. Vervolgens zijn er ten onrechte jegens hem dwangmiddelen toegepast, in het bijzonder de fouillering, waarbij de onderhavige patronen zijn aangetroffen. Het aantreffen van de patronen dient, als zijnde onrechtmatig, te worden uitgesloten van het bewijs. Dientengevolge resteert onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer dat: - op 10 november 2005, omstreeks 9.30 uur, de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werkzaam waren op de Regionale Meldkamer Politie van de Regio Politie Limburg Zuid; - aldaar op die dag omstreeks 9.27 uur de melding is ingekomen dat “zojuist 2 personen, die leken op junks of zwervers, twee orchideeën uit de bloemwinkel [ naam winkel] hadden gestolen”, welke melding werd gedaan door een dame genaamd [naam], verblijvende [adres] te Maastricht; - deze melding voorts inhield dat deze twee personen op dat moment zouden verblijven in het “koffiehonk” van het Leger des Heils aan de [adres] te Maastricht; - de melding vervolgens omstreeks 9.29 uur door verbalisant [verbalisant 2] is uitgegeven aan de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], die op dat moment waren belast met de noodhulp voor het district Maastricht; - laatstgenoemde verbalisanten in hun dienstvoertuig daarop in de richting van de Muntstraat zijn gereden en onderweg, omstreeks 9.45 uur, over de Kesselskade te Maastricht, twee mannen zagen lopen, komend uit de richting van de Mariastraat, die ieder een in plastic verpakte plant, vermoedelijk een orchidee, droegen; - beide mannen - naar later bleek verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] - vervolgens door laatstgenoemde verbalisanten zijn staande gehouden; - kort daarop een politiepatrouille, bestaande uit verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], de plaats van de staandehouding passeerde en zich, op verzoek van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], met een (naar het hof begrijpt: bij een van beide mannen aangetroffen) orchidee heeft begeven naar het perceel Muntstraat, uit welk pand de aangetroffen orchideeën vermoedelijk gestolen waren; - enkele minuten later per portofoon door [verbalisant 5] aan [verbalisant 3] dan wel [verbalisant 4] werd medegedeeld dat bedoelde orchidee inderdaad uit de winkel aan de Muntstraat afkomstig was en dat de diefstal zou zijn gepleegd door een man die voldeed aan het signalement dat paste bij dat van [naam medeverdachte]; - vervolgens om 10.00 uur beide mannen zijn aangehouden op verdenking van diefstal. Onder de vorenomschreven omstandigheden kon bij de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] jegens zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte] redelijkerwijs de verdenking rijzen dat die zich - al dan niet in vereniging - aan diefstal van orchideeën hadden schuldig gemaakt. Zij waren dan ook bevoegd beide mannen als verdacht van diefstal aan te houden. De (per portofoon gedane) mededeling van verbalisant [verbalisant 5] dat de diefstal zou zijn gepleegd door een manspersoon die voldeed aan het signalement dat paste bij [naam medeverdachte], houdt eerder een bevestiging in van die verdenking dan – gelijk namens de verdachte is betoogd – een ontkrachting. Aan de onderhavige aanhouding kan – anders dan de verdediging meent – de rechtmatigheid evenmin komen te ontvallen door de omstandigheid dat naderhand duidelijk is geworden, dat verdachte aan (medeplegen van) de bloemendiefstal niet schuldig was. Het verweer wordt verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid (oud), van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Op grond daarvan acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het hierna te vermelden aantal uren, passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Vordering tot tenuitvoerlegging Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Maastricht van 16 januari 2006, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 29 augustus 2003 onder parketnummer 12-033069-03 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, een taakstraf, in de vorm van een werkstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14g, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis. Gelast - in plaats van tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 29 augustus 2003 onder parketnummer 12-033069-03 aan veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden -: een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. F. van Beuge, voorzitter, mr. H.D. Bergkotte en mr. R.R. Everaars- Katerberg, in tegenwoordigheid van dhr. R.H. Boekelman, griffier, en op 26 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.