Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5357

Datum uitspraak2006-11-21
Datum gepubliceerd2006-12-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers271394/KG ZA 06-902
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering in kort geding tot veroordeling van bij Panamese vonnissen toegewezen proceskosten; strijd Nederlandse openbare orde.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak/rolnummer: 271394/KG ZA 06-902 Uitspraak: 21 november 2006 VONNIS in kort geding in de zaak van: 1. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats MS “AQUILA” SHIPPING COMPANY LTD., gevestigd te Saint John’s, Antigua en Barbuda, 2. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats ROHDEN BEREEDUNG GMBH & CO KG, gevestigd te Hamburg, Duitsland, eisers, procureur mr. E.A. Bik, advocaat mr. M.J.E. Harmsen, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHUTTER SHIPPING B.V., gevestigd te Rotterdam, gedaagde, procureur mr. H.E. Schweers, advocaat mr. M. Bolè. Partijen worden hierna aangeduid als “Rohden” respectievelijk “Schutter”. Wanneer eisers afzonderlijk bedoeld zijn worden zij aangeduid als eiser sub 1 respectievelijk eiser sub 2. 1. Het verloop van het geding Dit volgt uit de volgende processtukken waarvan de voorzieningenrechter kennis heeft genomen: - exploot van dagvaarding d.d. 20 oktober 2006, met producties; - pleitaantekeningen van mr. Bolè; - pleitnota van mr. Harmsen. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten nader toegelicht ter zitting van 6 november 2006. 2. De feiten In dit kort geding wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. 2.1 In januari 2001 heeft Schutter, in haar hoedanigheid van scheepsmakelaar, diverse diensten en leveranties ten behoeve van het motorschip “Aquila” (hierna aangeduid als Aquila, hoewel thans kennelijk geheten Cygnus) betaald, waaronder havengeld en stookolie. Het schip is eigendom van eiser sub 1. De geleverde diensten heeft Schutter in eerste instantie in rekening gebracht bij de bevrachter van het schip, Emed Shipping. Omdat Emed Shipping insolvent bleek te zijn heeft Schutter Rohden aangesproken tot betaling van de leveranties en diensten. Omdat betaling door Rohden uitbleef, heeft Schutter op enig moment beslag laten leggen op de Aquila, die zich op dat moment in Panama bevond. 2.2 Nadat door Rohden zekerheid was gesteld voor het gevorderde bedrag, is het beslag opgeheven en heeft Schutter voor de Panamese rechtbank een vordering ingesteld tot veroordeling van Rohden in het bedrag gemoeid met voornoemde leveranties en diensten ad USD 50.322,-. 2.3 Bij beslissing van 30 september 2004 heeft de Panamese rechter de vordering van Schutter afgewezen omdat, kort gezegd, het wijzigen van de grondslag van de vordering door Schutter tardief en daarmee in strijd met de goede procesorde was. Schutter is bij dat vonnis veroordeeld in de proceskosten ad USD 10.288,69. Dat vonnis stelt voorts: “to order the Secretary to settle the relevant expenses”. Het vonnis is op 7 oktober 2004 betekend aan de Panamese advocaat van Schutter. 2.4 Rohden heeft de rechtbank te Panama verzocht de toegewezen proceskosten te verdubbelen. Dit is bij vonnis van 25 oktober 2004 afgewezen. Deze beslissing is op 4 november 2004 betekend aan de Panamese advocaat van Schutter. 2.5 Bij beslissing van 3 oktober 2005 heeft de Panamese rechtbank op verzoek van Rohden een nader bedrag aan proceskosten toegekend van “B/8,931,10”, in de Engelse vertaling van de beslissing aangeduid als $ 8,931.10, ten laste van Schutter. 2.6 Op grond van een verzoek van Rohden, strekkende tot correctie van de Panamese beslissing van 3 oktober 2005, heeft de Panamese rechter op 22 februari 2006 beslist dat eerdergenoemde beslissing in die zin werd verbeterd dat daaraan werd toegevoegd een bedrag van “B/34,380.96”, in de Engelse vertaling aangeduid als $ 34,380.96. Dat bedrag houdt verband met het aanhouden door Rohden van een garantie in verband met de tussen partijen in Panama gevoerde procedure. 3. Het geschil 3.1 Rohden vordert Schutter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van USD 53.600,75, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling voorts van Schutter in de proceskosten. Daartoe voert Rohden het volgende aan. 3.1.1 Het vonnis van de Panamese rechter van 30 september 2004 heeft kracht van gewijsde. Er is geen executieverdrag tussen Panama en Nederland. In beginsel dient Rohden conform het bepaalde in artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in Nederland een executoriale titel te verkrijgen, doch dat staat niet in de weg aan erkenning van de beslissing van de Panamese rechter. Daarvoor geldt slechts een marginale toets. De Panamese vonnissen voldoen aan de gestelde eisen voor erkenning, ook aan de eis van behoorlijke rechtspleging. De procedure tot vaststelling van kosten is naar Panamees recht een procedure “ex parte”. Voorts is het de Panamese rechter toegestaan ambtshalve te herzien en corrigeren. De na 30 september 2004 genomen beslissingen zijn slechts vervolgbeslissingen. 3.1.2 Rohden heeft spoedeisend belang bij de vordering. Onduidelijk is over welke activa Schutter beschikt. Voorts heeft Schutter geen valide reden om de kosten waarin zij is veroordeeld niet te betalen. Ook de omvang van de vordering maakt dat Rohden belang heeft bij een spoedige betaling. 3.2 Het verweer van Schutter strekt tot afwijzing van de vordering van Rohden, met veroordeling van Rohden in de kosten van het geding. Schutter heeft ten verwere het volgende aangevoerd. 3.2.1 Rohden dient op grond van artikel 431 Rv de geschillen alsnog voor te leggen aan de Nederlandse rechter. Met de “nieuwe behandeling en afdoening” genoemd in artikel 431 lid 2 Rv is geen kort geding bedoeld, aldus Schutter. Bovendien is het bij de Panamese Rechtbank nog niet tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering van Schutter gekomen. 3.2.2 Voor erkenning van de Panamese vonnissen is geen plaats, nu de vonnissen niet tot stand zijn gekomen na een behoorlijke rechtspleging. De verzoeken waarbij Rohden heeft verzocht de kosten nader vast te stellen zijn niet betekend of op andere wijze aan Schutter bekend gemaakt. Schutter is niet in staat gesteld zich te verweren tegen die verzoeken. De zelfstandige “herziening” van de Panamese rechtbank, waarbij de kosten zijn verhoogd van 8.000 ,- naar 43.000,- Balboas, waarbij geen hoor en wederhoor is toegepast, is in strijd met de elementaire beginselen van een behoorlijke procesorde. Ook de beslissingen van 3 oktober 2005 en 22 februari 2006 zijn niet betekend aan Schutter, aldus nog steeds Schutter. 3.2.3 Voor erkenning is voorts geen plaats omdat Schutter het geschil niet vrijwillig ter berechting aan de Panamese rechter heeft voorgelegd. Van een jurisdictieclausule is geen sprake. 3.2.4 De originele vonnissen, behoudens het vonnis van 30 september 2004, gaan uit van bedragen in Balboas, terwijl de vertalingen uitgaan van dollars, aldus Schutter, die zich voorts op het standpunt stelt dat de door Rohden in het kader van de beslissing van 3 oktober 2005 aangevoerde kosten verband houden met de gestelde garantie en daarmee niet vallen onder “relevant expenses”. 3.2.5 Volgens Schutter is niet voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Het bestaan van de vordering is onvoldoende aannemelijk en het spoedeisend belang is niet aanwezig. Doordat Rohden in het buitenland gevestigd is zullen bij toewijzing van de vordering restitutieproblemen kunnen ontstaan. 4 De beoordeling 4.1 Een geldvordering komt voor toewijzing in kort geding in aanmerking indien die vordering, mede gelet op de spoedeisendheid en het restitutierisico, voldoende aannemelijk is. In deze zaak dient derhalve allereerst te worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter in het kader van een procedure ex artikel 431 Rv de beslissingen van de Panamese rechter zal “volgen”. 4.2 Bij vonnis van 30 september 2004 is Schutter veroordeeld tot een proceskostenveroordeling van USD 10.288,69. Naar voorlopig oordeel is er ter zake van deze beslissing geen sprake van strijd met de Nederlands openbare orde, terwijl voldoende aannemelijk is dat de Panamese rechter zich op aanvaardbare gronden bevoegd heeft geacht van het geschil kennis te nemen. De kans dat dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen is dermate groot, dat aan de bovengenoemde overige vereisten - voldoende spoedeisendheid en een gering restitutierisico - minder gewicht toekomt, zodat de vordering in kort geding kan worden toegewezen. Voor zover Schutter zich op een opschortingsrecht heeft beroepen, faalt dat beroep, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat zij een tegenvordering heeft. Hierbij is in aanmerking genomen dat de proceskostenveroordeling dateert van september 2004, terwijl niet is gebleken dat Schutter sindsdien enige actie heeft ondernomen om de verschuldigdheid van haar tegenvordering in rechte te laten vaststellen. 4.3 Ten aanzien van de beide andere beslissingen waarbij Schutter is veroordeeld kosten te betalen, ligt de zaak anders. Schutter heeft onweersproken gesteld dat de beslissing van 3 oktober 2005 is ingeleid door middel van een verzoekschrift van Rohden van ruim 200 pagina’s (blz. 346 tot 592 van het dossier), van welk verzoekschrift zij geen kennis heeft genomen en niet heeft kunnen nemen, omdat zij geen exemplaar heeft ontvangen. Hetzelfde geldt voor de beslissing van 22 februari 2006. Uit dit vonnis blijkt dat het dossier is aangevuld met circa tien pagina’s (blz. 594 tot 605) inhoudende het verzoek van Rohden om het vonnis van 3 oktober 2005 te corrigeren. Ook van dit verzoekschrift heeft Schutter geen kennis genomen, naar onweersproken door haar is gesteld. Vaststaat bovendien dat Schutter in beide procedures niet op het verzoek is gehoord. Voorshands moet dan ook worden geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Voor zover Rohden heeft bedoeld te betogen dat naar Nederlands procesrecht bij de vaststelling van proceskosten evenmin hoor en wederhoor plaatsvindt, is dat standpunt onjuist. De omstandigheden dat de Nederlandse rechter, afhankelijk van de procedure, enige vrijheid toekomt in de vaststelling van de kosten, betekent niet dat een partij in de kosten kan worden veroordeeld zonder in de gelegenheid te zijn geweest zijn standpunt over die kosten naar voren te brengen. Hier komt bij dat het hier niet gaat om een vergoeding van proceskosten maar om vergoeding van schade die Rohden stelt te hebben als gevolg van het door Schutter gelegde beslag. Naar voorlopig oordeel levert de totstandkoming van de vonnissen van 3 oktober 2005 en 22 februari 2006 strijd op met de Nederlandse openbare orde. Hier doet niet aan af dat Schutter zich vrijwillig aan de rechtsmacht van de Panamese rechter heeft onderworpen, omdat, wat er ook zij van die vrijwilligheid, Schutter daarmee niet geacht kan worden haar recht zich te beroepen op schending van fundamentele rechtsbeginselen te hebben prijsgegeven. Een en ander betekent dat dit onderdeel van de vordering van Rohden niet gebaseerd kan worden op de Panamese vonnissen. Nu Schutter de vordering bovendien inhoudelijk heeft bestreden, is de vordering niet aannemelijk genoeg om in kort geding te kunnen worden toegewezen. 4.4 Uit het bovenstaande volgt dat de vordering tot een bedrag van USD 10.288,69 kan worden toegewezen. 4.5 Voorts zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, zij het dat zij, gezien het thans toe te wijzen bedrag, in redelijkheid worden gesteld op € 913,92 inclusief BTW. 4.6 De wettelijke rente over het bedrag voortvloeiend uit de veroordeling van 30 september 2004 ad USD 10.288,69 wordt toegewezen met ingang van 7 oktober 2004, de dag waarop het vonnis blijkens de daarop gemaakte aantekening is betekend aan de Panamese advocaat van Schutter. 4.7 Nu partijen over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld is er aanleiding de proceskosten te compenseren op de wijze als in het dictum vermeld. 5 De beslissing De voorzieningenrechter, veroordeelt Schutter tot betaling van: 1. USD 10.288,69 (zegge: tien duizend tweehonderd achtentachtig dollar en negenenzestig dollarcent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 7 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening; 2. € 913,92 (zegge: negenhonderd dertien euro en tweeënnegentig cent) ter zake van buitengerechtelijke kosten; compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Rijperman, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2006 in tegenwoordigheid van mr. S. Moerman-Lankhaar, griffier. 1861/580