Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9203

Datum uitspraak2005-12-27
Datum gepubliceerd2007-02-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/500543-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 197 Sr; als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Verwerping verweer dat dat verdachte niet wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard; verwerping verweer dat sprake was van overmachtssituatie daar verdachte er zelf alles aan heeft gedaan om op een legale manier uit Nederland weg te komen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT POLITIERECHTER Parketnummer: [nummer] en [nummer] (TUL) Uitspraakdatum: 27 december 2005 Tegenspraak ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering SCHRIFTELIJK VONNIS (art. 379 Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 december 2005 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 25 maart 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. 2. Voorvragen De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft tot het volgende gerekwireerd: - bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit; - gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden; - toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van 3 maanden. 4. Bewijs 4.1 Bewijsoverweging De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar wist dat hij illegaal in Nederland verbleef, maar niet dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en derhalve een strafbaar feit pleegde door in Nederland aanwezig te zijn. De politierechter verwerpt deze stelling. Verdachte is door de politierechter te Rotterdam op 13 mei 2004 na een procedure op tegenspraak veroordeeld in verband met overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter gaat er dan ook van uit dat verdachte van de veroordeling op de hoogte was en dus wist dat hij door op 25 maart 2005 in Nederland aanwezig te zijn, een strafbaar feit pleegde. 4.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 25 maart 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. 6. Strafbaarheid van verdachte De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een overmachtsituatie en dat derhalve ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte er zelf alles aan heeft gedaan om op een legale manier uit Nederland weg te komen. Verdachte is gepresenteerd bij de ambassades van Marokko en Algerije (en wellicht ook Tunesië), maar heeft daar niet de voor uitreis benodigde papieren gekregen omdat deze landen hem niet als onderdaan erkenden. De Vreemdelingendienst en de politie zien volgens de raadsman kennelijk ook in dat verdachte moeilijk uitzetbaar is, hetgeen blijkt uit het feit zij hem iedere keer laten lopen. Omdat verdachte een einde wilde maken aan zijn verblijf als ongewenst vreemdeling in Nederland en hij niet op legale manier Nederland uit kon reizen, heeft hij op 25 maart getracht om dan maar op illegale manier (te weten met een vals paspoort) Nederland uit te reizen, aldus de raadsman. De politierechter stelt vast dat pas sprake is van een overmachtsituatie indien (1) de ongewenste vreemdeling noch de Nederlandse autoriteiten kunnen bewerkstelligen dat de vreemdeling op legale wijze Nederland kan verlaten, en (2) dit niet te wijten is aan een gebrek aan medewerking van de vreemdeling. De politierechter stelt voorop dat bij de beoordeling of aan voornoemde voorwaarden is voldaan, in dit geval geen plaats is voor een al te gemakkelijke aanname dat verdachte wel volledige medewerking zal hebben verleend. Dit gezien het feit dat uit het dossier blijkt dat verdachte in het verleden bewust zelf onduidelijkheid heeft gecreëerd over zijn ware identiteit. Zo heeft hij in december 1995 asiel aangevraagd onder de naam [naam1], met de Irakese nationaliteit. Nadat zijn asielaanvraag was afgewezen, heeft hij in maart 1997 onder de naam [naam2], met de Algerijnse nationaliteit, wederom getracht asiel te verkrijgen. Daarnaast blijkt verdachte tevens bekend te zijn onder de naam [naam3] geboren in Jeruzalem. Het voorgaande leidt er toe dat de stelling van de raadsman dat het niet aan verdachte te wijten is dat hij Nederland niet kan verlaten, dient te worden onderbouwd met stukken of omstandigheden waaruit dit kan blijken. De raadsman heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verdachte inderdaad is gepresenteerd bij de verschillende ambassades en dat verdachte daar volledige openheid van zaken heeft gegeven. Daarnaast is de politierechter van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het feit dat verdachte er alles aan heeft gedaan om uit Nederland weg te komen wordt ondersteund door het gegeven dat verdachte op 25 maart heeft geprobeerd om dan maar op een illegale manier Nederland uit te reizen, geen hout snijdt. Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris immers een ander motief voor zijn reis naar Brazilië gegeven: hij heeft verklaard op de vlucht te zijn voor bepaalde personen en hij heeft nergens blijk gegeven van enige bezorgdheid over het feit dat hij in Nederland ongewenst is verklaard. Tenslotte, ook al zou waar zijn dat de Vreemdelingendienst en de politie verdachte iedere keer hebben laten lopen, dan blijkt ook daaruit niet zonder meer dat verdachte de vereiste medewerking heeft verleend om te bewerkstelligen dat hij Nederland kan verlaten. Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van de raadsman wordt verworpen. Nu er ook geen overige omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar. 7. Sanctie en overige beslissingen 7.1 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft de raadsman ter zitting aangevoerd dat, indien verdachte al enig verwijt kan worden gemaakt, dit in ieder geval zo gering is dat schuldigverklaring zonder oplegging van straf dient te volgen. De politierechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte slechts in zeer beperkte mate verweten kan worden dat hij nog steeds als ongewenst vreemdeling in Nederland aanwezig was. Zij verwijst hierbij naar hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen. Bij het bepalen van de straf heeft de politierechter in aanmerking genomen dat verdachte in mei 2004 door de politierechter te Rotterdam tot een geheel voorwaardelijke straf is veroordeeld omdat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland aanwezig was. Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De straf wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat naar het oordeel van de politierechter de door de officier gevorderde straf te zwaar is gelet op het feit dat de verdachte in mei 2004 tot een geheel voorwaardelijke straf is veroordeeld. De politierechter verwerpt de door de raadsman aangevoerde stelling dat verdachte detentieongeschikt zou zijn in verband met hartproblemen, nu dit op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. 7.2 Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf Bij vonnis van 13 mei 2004 heeft de politierechter te Rotterdam betrokkene ter zake van het als vreemdeling in Nederland verblijven veroordeeld een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek. Ten aanzien van de drie maanden is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat betrokkene zich binnen die periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is nog niet geëindigd. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat genoemde, niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd. De politierechter heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De politierechter is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Gelast zal mitsdien worden, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het volgende wetsartikel is van toepassing: - artikel 197 Wetboek van Strafrecht. 9. Beslissing De politierechter: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Wijst toe de vordering van de officier van justitie opgelegd in de zaak met parketnummer [nummer] en gelast de tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf, groot DRIE (3) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 13 mei 2005. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.M. Burg, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier S. Raktoe, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 december 2005.